Leestafel.
Johan de Meester. Walmende Lampen. J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1920.
Het buiten-maatschappelijke moederschap, het duur gekochte hoogste vrouwengeluk, dat in ‘Geertje’ de trillend-bewogen uitbeelding vond, die dit geluk-in-leed als een glorie stralen deed, vormt ook in dit boek de lichtende kern, waarrond menschelijke en maatschappelijke leelijkheden hun verduisterenden walm stuwen. Doch beleven wij in ‘Geertje’ het opgaan naar dit hoogtepunt door de verscheuring van leed en angst heen, in ‘Walmende Lampen’ vinden wij Meta, die evenals Geertje den zuiveren drang van haar liefde volgend Moeder werd, in de bestendiging van dit in leed verkregene, terwijl het liefdeleven, waaruit deze bestendiging groeide, als een afgesloten geheel achter haar ligt. In zooverre zou ‘Walmende Lampen’ de voortzetting - op een ander plan - kunnen heeten van ‘Geertje’.
Walmende lampen...... inderdaad, wel zéér van menschelijke minderwaardigheid doorwalmd is de atmosfeer in de kleine wereld waarin Meta leeft. En het is nauwelijks zoozeer de ‘schande’ van haar ongehuwd-moeder-zijn, die haar als mensch in deze maatschappij isoleert, doch veeleer is het de zuiverheid van haar wezen, die een afstand schept tusschen haar en wat daar rond haar leeft en die haar belet haar bestaan te vernieuwen in deze wereld van vreemd-verweven en botsende belangen, van onverkwikkelijke intriges, belangzucht en nijd, een wereld zóó onzuiver en doorleugend dat Meta somwijlen aan de zuiverheid van haar eigen leven twijfelt. Het is haar eigen wezensaanleg, die, temidden dier troebelheid, haar dwingt zich in eigen kracht en zuiverheid te handhaven en voort te bouwen op het eene, in leed verworven geluk: het kind.
Zéér levend is deze Meta (en is niet dit: het scheppen van levende menschen het criterium voor een kunstwerk?) met haar kinderlijke aanhankelijkheid voor haar wél-willenden vader, met haar sterke liefde voor Baasje, haar kind, met haar eenvoud en argeloosheid temidden van perversiteit en logen, levend in haar vreugde, wanneer haar bestaan opnieuw schijnt te zullen gaan bloeien onder haar liefde voor Hamster, den vriend, die in de rotheid der anderen de eenige gave schijnt, tot zij onder dien schijn van gaafheid het geschonden wezen schouwt. Levend