| |
| |
| |
Aanteekeningen op de wereldgebeurtenissen
Door Mr. J.C. van Oven.
XXXIV.
Herstel.
We voelen 't nu gaandeweg toch allemaal wel, dat, ondanks alle mislukte conferenties, alle onopgelost gebleven problemen en al de voortdurende malaise en misère, de wereld steeds meer begint te lijken op die van vóór 1914. Voor 't eerst sinds zeven jaar brengen de meeste Nederlanders die een zomerreis betalen kunnen, hun vacantie weer buiten onze grenzen door en als men naar de krant grijpt in deze warme Augustus-dagen dan is 't om het weerbericht of om nieuws omtrent de droogte en niet om de telegrammen. Ons gedachtenleven draait weer om belangen van eigen persoon en eigen kring er wordt niet meer beheerscht door het wereldgebeuren, zooals voor korten tijd nog het geval was. Want 't is niet langer dan een jaar geleden, dat een overwinnend bolsjewistisch leger ‘aan de poorten van West-Europa’ stond en dat velen onder ons den ondergang der westersche beschaving als een nog immer van nabij dreigend gevaar beschouwden. We voelden ons sedert Aug. 1914 als aan den rand van een afgrond, nu voelen we dit niet meer. De oorzaak van de verbetering? Zeker niet het bewuste werk der diplomaten, maar wél de verzachtende werking van den tijd, die de door den oorlog opgezweepte wateren
| |
| |
tot kalmte terugbrengt, en de drang der menschheid naar een rustig en vreedzaam bestaan welke 't op den duur wint op de felle nationale en politieke hartstochten.
Met dat al, zonder de droogte die de oogst in Rusland vernielde en daarmee den genadeslag schijnt te zullen toebrengen aan het Sovjet-bewind, zeker dit tot voorloopige machteloosheid tegenover het buitenland brengt, zou het beeld der staatkundige verhoudingen in ons werelddeel toch heel anders zijn dan tot nu is. Wanneer ook thans een sterk Russisch leger Polen bedreigde, zou de militaristische politiek van Frankrijk 't in de zitting van den oppersten Raad zekerlijk niet afgelegd hebben tegenover de pacifistische van Engeland; de gematigde regeering in Duitschland zou zeker niet het succes van thans hebben met haar program van nakoming der verdragsbepalingen van Versailles; Engeland zou den Grieksch-Turkschen strijd om klein-Azië niet met de gelijkmoedigheid kunnen aanzien waarin 't zich thans kan verheugen en waarschijnlijk zou president Harding met zijn oproep tot een ontwapenings-bespreking niet zoo gemakkelijk gehoor vinden als nu het geval is. Waarmee allerminst gezegd wil zijn dat het alleen de droogte is geweest, die de Sovjet-Republiek als politieke factor op het wereldtooneel heeft ‘uitgeschakeld’, want Kerenski's opmerking dat Rusland ook vroeger droge zomers gekend heeft zonder dat er een onmetelijke ramp van kwam gelijk ditmaal, is natuurlijk juist, en 't is de oogstmislukking geweest in verband met pseudo-communistisch wanbeheer en ondoelmatige politiek, welke het Russische volk tot zulk nameloos lijden doemt en tegelijkertijd aan de Sovjet-republiek haar schrikwekkend aanzien voor West-Europa ontneemt. Maar wél voelen wij ook nu, hoe oneindig veel sterker zulke onberekenbare factoren als een droge zomer werken dan die waarop staatslieden hun politieke speculaties kunnen gronden en hoe dan zoo één factor het gansche beeld van 't politiek tooneel kan wijzigen.
Het lijdt immers geen twijfel, dat 't onmogelijk geweest
| |
| |
zou zijn Opper-Silezië niet aan Polen te geven, indien dit rijk nog, zooals dadelijk na het sluiten van den vrede, de sterke dam moest vormen tusschen Rusland en Duitschland? Was Opper-Silezië bij de oorspronkelijke lezing van 't vredesverdrag niet kort en goed aan Polen toebedeeld? En is het niet 't herstel van een vreedzaam Duitschland geweest, waarmee Engeland in vrede wenscht te leven en handel te drijven, dat de Britsche staatslieden ertoe bracht in deze zaak front te maken tegen Frankrijk? Zoo werd de Augustus-zitting van den Raad de eerste gelegenheid waarbij de Fransche politiek regelrecht wijken moest voor de Britsch-Italiaansche en de krasse uitlatingen van Lloyd George over de historische aanspraken van Duitschland op Opper-Silezië en de onwenschelijkheid om de overwonnen Duitschers er onder te houden door hun onrechtmatiglijk dit gebied af te nemen, werden door de Franschen geslikt met een kalmte en gratie, waarvan geen sprake geweest zou zijn, indien de Fransche militairen zich nog zoo sterk en onmisbaar gevoeld hadden als een jaar of zelfs een half jaar geleden. Wel heeft Lloyd George den bondgenoot een openlijke nederlaag bespaard en door de verwijzing van het probleem naar den Volkenbond 't hem makkelijker gemaakt de bittere pil te slikken, maar ten slotte wordt er bijna niet aan getwijfeld of de Bond zal Opper-Silezië voor het overgroote deel aan Duitschland toewijzen en daar Briand zich bij voorbaat neergelegd heeft bij zijn uitspraak, lijdt het weinig twijfel of Opper-Silezië zal in hoofdzaak Duitsch blijven en Frankrijk zal erin berusten.
Natuurlijk is deze verwijzing naar den Volkenbond eenerzijds jammer, omdat de quaestie hierdoor alweer nog langer getraineerd wordt, maar aan den anderen kant is ze buitengewoon gelukkig, daar thans voor 't eerst de Bond praktisch nut heeft. Wel lijkt deze werkzaamheid nog maar heel weinig op verwezenlijking van het pacifistisch ideaal, omdat hier de tusschenkomst van den Bond geenszins wordt ingeroepen om internationaal recht boven macht te laten zegevieren, doch alleen om de beslissing
| |
| |
van een geschil mogelijk te maken op dezelfde wijze als door de machtspreuk der belanghebbenden toch zou geschieden, - maar in waarheid is dit toch een begin van 't verdringen der internationale eigen richting door rechtsbedeeling, even goed als wanneer in een samenleving het duelleeren plaats maakt voor berechting door een eereraad. Frankrijk kàn nu toegeven zonder aan zijn ‘eer als natie’ te kort te doen, terwijl zónder Volkenbond Briand het veld niet had kunnen ruimen, zonder met Poincaré en zijn woeligen aanhang in botsing te komen.
Intusschen zal door zeer velen in Frankrijk - en niet alleen door de partij Poincaré - de beslissing van den Raad diep betreurd en als een vernedering beschouwd worden, want de vriendschap met de bondgenooten moest dan toch maar behouden worden ten koste van een offer, dat in de oogen der Franschen de veiligheid des lands in gevaar brengt door Duitschland sterk te maken. Het bleek nu werkelijkheid geworden, wat lang reeds voorzien werd: Engeland en Italië willen niet terug op den weg van Duitschland's herstel, zijn economisch en industrieel herstel, en in de oogen van velen in Frankrijk brengt dit onvermijdelijk op den duur het herstel van het Duitsche militarisme mee. De vraag die wij, neutralen, stelden toen de vrede van Versailles gesloten was: hoe willen de geallieerden de schadevergoeding krijgen, zonder Duitschland weer sterk te maken? schijnt definitief beslist in dien zin dat de pogingen opgegeven worden. Duitschland màg zich herstellen en dat het daaraan werkt met al de energie waarover dit volk beschikt, ieder die over onze oostelijke grenzen geweest is, weet het te bevestigen. De eerlijke pogingen van de regeering Wirth om het verdrag uit te voeren hebben Duitschland zoo ver gebracht, maar óók...... de droogte die het gevaar uit het oosten bezworen heeft.
In één opzicht slechts hebben de ‘pro-Duitschers’ onder de geallieerden aan de Fransche richting toegegeven: terwijl de economische sancties waartoe indertijd in Londen besloten werd, opgeheven werden, heeft men
| |
| |
de militaire in stand gelaten, d.w.z. Dusseldorf blijft voorloopig bezet. De oorzaak daarvan is ten volle duidelijk en in Duitschland kan men hieruit opnieuw zien, welke binnenlandsche politiek gunstig is voor zijn herstel, en welke noodlottig, want 't was in hoofdzaak de slappe berechting der duikboot-misdadigers, welke dit besluit veroorzaakte. Hier komen de oude gevoelsmotieven, komt de oorlogsstemming weer boven: de mannen, die op weerlooze schipbreukelingen uit getorpedeerde schepen hebben gevuurd en die hospitaalschepen in den grond geboord hebben, die schuldig staan aan de zwaarste misdrijven, welke men zich denken kan, worden door hun landgenooten met 'n korten tijd gevangenis gestraft en men hoeft zich niet te verbazen, dat tegenover deze gesteldheid des geestes, tegenover zulke aanwijzingen van het voortbestaan der oude mentaliteit in Duitschland, de overwinnaras de macht in handen willen houden om zoo noodig zelf de zaak der straffende gerechtigheid op zich te nemen.
Harding's ontwapenings-conferentie...... belooft zij iets beters te zullen opleveren dan de vele mislukkingen in den Haag? Of zal, gelijk Duitschland elke ernstige poging om voor de volkeren den drukkenden bewapeningslast te verlichten, verijdelde, hier Japan slechts meedoen voor de leus en in waarheid politiek voordeel zoeken? De vraag is van allesbeheerschend belang voor de wereldgeschiedenis der komende jaren. De Super-Dreadnoughts die bij Jutland vochten zijn verouderd, Japan bouwde reeds véél schrikwekkender, véél meer geld verslindende vernielingswerktuigen, Amerika doet hetzelfde, Engeland kan niet achterblijven zoo de anderen niet ophouden. Gaat dit spel voort, dan herhaalt zich wat de jaren vóór 1914 zagen op nog grooter schaal: de militaire lasten drukken de reeds overbelaste naties met zulk geweld, dat de sociale eischen, die juist nu zoo dringend zijn, onvervuld blijven, en drukken ten slotte de volken in den nieuwen wereldoorlog. Kàn de nood- | |
| |
lottige cirkelgang tegengehouden worden? Amerika en Engeland onderling zijn ongetwijfeld bereid; er mag eens ontstemming bestaan, een politieke tegenstelling die gevaar voor de veiligheid meebrengt is er niet, en kan, menschelijkerwijs gesproken, niet ontstaan. Maar Japan? President Harding heeft ondubbelzinnig de quaestie gesteld door de vraag der ontwapening te binden aan die van een regeling der Ver-Oostersche-politiek en Japan schijnt door zijn aanneming dezen grondslag der beraadslaging te aanvaarden: als wij het eens worden over afpaling onzer belangen daarginds, dan kunnen we ook wederzijdsch onze oorlogstoerusting beperken. Edoch, is die afpaling mogelijk en is dit eerlijk spel? En zal zulk een regeling, op machtsevenwicht gebaseerd, niet uiterst fragiel diplomatenwerk worden, zonder weerstand tegen den eersten den besten te verwachten schok? Toch, ondanks dit alles, de poging is onvoorwaardelijk toe te juichen en zooals Lloyd George, dezer
dage zeide, ze komt geen dag te vroeg, want Engeland moet weten of het nog meer Super-Jutlands op stapel zetten moet en zijn overbelaste begrooting nog drukkender moet maken. Al brengt de bespreking in Washington slechts tijdelijke verlichting, ze is welkom en geeft de naties gelegenheid om op adem te komen. Trouwens de poging komt niet alleen niet te vroeg, maar ze komt in waarheid twee jaren te laat, want ze moest onmiddellijk volgen op de sluiting van het verdrag van Versailles en de Pacte des Nations. Maar dat dit niet gebeurd is, mogen we nu eens niet wijten aan de staatslieden der Oude Wereld, doch uitsluitend aan den egoïstischen isolementsdrang die zich na den oorlog van het volk der U.S.A. meester maakte en die Wilson als een eenzamen, zieken man het Witte Huis in Washington deed verlaten.
Oorlog blijft het in Klein-Azië. Europa laat Turken en Grieken den strijd uitvechten. Waarom? Omdat ingrijpen een zeer kostbaar en hoogst ondankbaar werk zou zijn en bovendien Frankrijk juist in de omgekeerde richting zou
| |
| |
willen ingrijpen dan Engeland. Hoe 't intusschen mogelijk is, dat twee volkeren die sinds jaren lijden onder economische en politieke misère, den moed en de middelen bij elkaar halen om voort te vechten, hoe zij in staat zijn om met hun gedeprecieerd geld oorlogstuig in Europa te koopen, wij erkennen het niet te begrijpen. Maar dit voelen wij wél: dat wij in het westen zeer geneigd zijn, de kracht van een idee als de Hellenistische zeer te onderschatten en hoogst merkwaardig is het, dat na al wat er gebeurd is, Koning Konstantijn in staat is gebleken zijn legers tot ver in het Klein-Aziatisch binnenland te laten doordringen, al ligt Angora nog tamelijk ver van zijn voorposten af en zijn nieuwe tegenslagen niet onmogelijk. Maar is Angora eigenlijk wel het doel van dezen veldtocht en gaan de verlangens niet ganschelijk elders heen: naar Byzantium? Het gaat zoo bitter slecht in het zoogenaamd Turksche Konstantinopel, dat feitelijk geregeerd wordt door Engelsche officieren. Wie kan zeggen of, als er een groot Grieksch rijk gevestigd kan worden in Europa en Azië, te midden waarvan Konstantinopel als een eiland ingesloten ligt, de oude hoofdstad van den Grieksch-Romeinschen Keizer niet vanzelf aan het Koninkrijk der Hellenen te beurt valt?
Oorlog ook in Ierland? Dezer dagen vergadert het Iersch-republikeinsche parlement, de Dail Eireann onder onstuimige geestdrift en de Valera begint met de voorstellen der Britsche Kroon onvoorwaardelijk, ja met verontwaardiging voor onaannemelijk te verklaren, omdat de Iersche republiek vrij en onafhankelijk moet zijn van Engeland, hoogstens met een vriendschappelijke overeenkomst als tusschen volslagen gelijkstaanden. De Engelsche regeering willigt dezen eisch natuurlijk niet in, en zoo zal wellicht het bloedig spel op nog bloediger wijze voortgezet worden. Misschien ook vindt men nog een uitweg, nu toch het onderhandelen begonnen is. Wij willen niets voorspellen. Maar strekt het de Engelsche regeering niet tot eer dat zij zoo ver gegaan is als zij ging? De
| |
| |
lezers van van Eyk's opstellen in dit Tijdschrift zullen begrijpen, dat ik het woord ‘edelmoedig’ hier in de verste verte niet wil gebruiken, maar is het dan toch geen respectabele staatkunde die Lloyd George hier getoond heeft, door zóó ver te wijken voor de geweldpolitiek der Ieren (laat hun zaak dan volkomen rechtvaardig zijn) dat hij de bijeenkomst van het ‘opstandige’ parlement toelaat en den Ieren ‘Dominion Home Rule’ aanbiedt. d.i. véél meer dan de strijders voor de Iersche zaak in de negentiende eeuw hebben verwacht, veel meer dan Gladstone wilde geven? Stel eens dat iets dergelijks zich had voorgedaan in Duitschland; dat Duitschland den oorlog gewonnen had en dat daarna de Polen b.v. een opstand begonnen waren als nu de Ieren. Dan zou...... nu, dan zou er géén Poolsch parlement in Posen of Warschau hebben kunnen vergaderen om een aanbod van zelfregeering op federatieven grondslag af te slaan! Engeland bewijst zijn regeer-macht en regeer-kunst door als 't geraden is, te wijken, zelfs voor geweld van den kant eener onrechtmatig onderworpen en eeuwen lang onderdrukte natie. In den ouden strijd tusschen Britten en Ieren hebben de laatsten ‘gelijk’, de eersten ‘ongelijk’; niemand kan 't ontkennen, maar dat neemt niet weg dat men een houding als de Britsche regeering thans aanneemt kan waardeeren, en betwijfelen of het een goede politiek van Ierschen kant is om hardnekkig en onverzoenlijk den strijd voor de vrijheid voort te zetten.
Nunspeet, 20 Augustus.
|
|