| |
| |
| |
Aanteekeningen op de wereldgebeurtenissen
Door Mr. J.C. van Oven.
XXXIII.
Het vraagstuk van Opper-Silezië.
De vraag, waarmede wij een maand geleden onze beschouwing over het schadeloosstellingsprobleem besloten - of nl. de Entente den weg zou vinden om Duitschland dermate de duimschroeven aan te leggen, dat 't praesteert wat het praesteeren kàn - is sindsdien beantwoord in gunstiger zin dan wij durfden hopen. Engeland en Italië hebben het onzalige Fransche plan eener onmiddellijke bezetting van het Roer-bekken belet en bewerkt, dat van deze calamiteit (zoowel voor Duitschland als de geallieerden) een dwangmiddel werd gemaakt, dat als dreigement goed gewerkt heeft, in zoover als Duitschland onder protest en smartgekrijt, evenals bij de aanvaarding van 't verdrag van Versailles, de overeenkomst geteekend heeft, welke de geallieerden 't hebben voorgelegd. Het is verre van mij, te willen volhouden dat deze overeenkomst een meesterstuk is of zelfs dat hiermee nu inderdaad bereikt zal worden dat Duitschland betaalt tot het maximum zijner capaciteit en ik geloof eigenlijk niet dat iemand ter wereld vol- | |
| |
doende wijs kan worden uit het gegoochel met cijfers en percenten om met stelligheid te kunnen volhouden dat Duitschland dit wél of niet betalen kan en dat de Entente er baat bij vinden zal of dat de Duitsche industrie hierdoor vernield zal worden. Dit alles kan alleen de toekomst aan het licht brengen, maar het dadelijke heilzame gevolg van de besliste houding der geallieerden, is dat er van Duitschen kant een streven merkbaar geworden is om het nu ereis eerlijk te probeeren. Daarvoor moest natuurlijk de regeering haar plaats ruimen - niet omdat zij niet eerlijk wilde pogen, maar omdat de Entente overtuigd was, dàt zij dit niet wilde en omdat zij bij alles wat 't groote publiek reeds op haar te zeggen had het odium dezer nieuwe ‘vernedering’ niet dragen dorst - terwijl thans onder leiding van den bezadigden kanselier Wirth een kabinet gevormd is dat voorloopig het vertrouwen der geallieerden tot op
zekere hoogte geniet en dat zich tegenover de binnenlandsche stroomingen, zij het met moeite, staande kan houden. Naar omstandigheden is dit de best denkbare toestand en we zullen nu afwachten, in hoever 't mogelijk is dat op deze wijze de schuld wordt afgelost zonder dat de debiteur tot op 't hemd wordt uitgekleed. Onze verwachtingen zijn niet zoo heel hoog gespannen, maar we zijn al verheugd dat eenerzijds de bezetting van het Roer-bekken is afgewend en anderzijds Duitschland gedwongen is om zijn goeden wil te toonen en wij erkennen dat in dezen zin de jongste conferentie van den Oppersten Raad een succes is geweest. Dit succes komt dan voor een deel op de rekening van de Franschen, want indien zij niet zoo buitengewoon gaarne tot de militaire expeditie naar de Roer overgegaan waren, zouden de andere geallieerden, die hiervan in hun hart immers niet willen weten, er nooit mee gedreigd hebben; en voor een ander deel komt 't op het credit van Engeland en Italië, die wel duidelijk toonden, dat zij met de Franschen zouden meegaan als Duitschland zich bleef onttrekken, maar die de dadelijke uitvoering wisten te beletten.
| |
| |
Ja, zóó zien wij het in, maar zoo wordt 't niet in Frankrijk gevoeld. Daar was men reeds te ver gegaan in zijn verwachtingen, had de opmarsch naar de Roer reeds te zeer als zeker beschouwd en toen uit Londen 't bericht kwam, dat de bondgenooten hun goedkeuring daaraan onthielden, werd dit beschouwd als een nederlaag voor Briand. De Fransche kamer is nu aan het beraadslagen over de goedkeuring van de Londensche overeenkomst en vermoedelijk zal ze deze wel verleenen, omdat anders alles weer op losse schroeven zou staan en Frankrijk zich dan van zijn bondgenooten zou hebben afgezonderd, maar als zij 't doet, dan zal het toch met een bloedend harte zijn en zonder eenig vertrouwen dat de ingeslagen weg tot het doel zal leiden. Wij begrijpen dit volkomen: als wij, die geen belanghebbenden zijn, reeds twijfelen of het Londensche besluit het geld in de schatkist der geallieerden zal brengen, dan laat 't zich hooren, dat de Franschen, die nu al twee jaar lang pogen iets binnen te krijgen, nog minder vertrouwen hebben en dat zij daarom naar krassere maatregelen verlangen. De zaak is echter, dat wij niet en zij wel gelooven, dat die krassere maatregelen het geld zouden binnen brengen, ja dat wij die maatregelen voor noodlottig houden, zoowel voor Duitschland als voor Frankrijk zelf en de rest van de wereld eveneens, omdat zij een bestendiging van den oorlogstoestand zouden zijn, terwijl de voorspoed van ons werelddeel alleen kan weerkeeren wanneer het vrede wordt.
't Was intusschen van groot belang, dat de beslissing in zake de schadeloosstelling door de Franschen zoozeer als een politieke nederlaag beschouwd werd, dat de regeering de lichting die opgeroepen was voor de expeditie naar het Roer-gebied niet eens weer naar huis zond. Want toen in deze stemming Lloyd George's gerucht makende lagerhuis-verklaring over het Opper-Silezische vraagstuk vernomen werd, moest als met één slag de immer sluimerende crisis in den boezem der
| |
| |
Entente acuut worden tot het uiterste, zoo dat 't gevaar voor haar voortbestaan nimmer zoo ernstig was als thans. Lloyd George heeft dit natuurlijk vooruit geweten; waarom dan heeft hij zoo met opzet de Fransche vrienden geprikkeld? Waarom een Entente-crisis opzettelijk te voorschijn geroepen? Vermoedelijk, omdat zijn regeering - en de Italiaansche zekerlijk eveneens - wel is waar de Entente willen blijven beschouwen als den grondslag der Europeesche politiek, maar dan toch slechts tot aan zekere grens. Dus omdat hij de Franschen dit heeft willen laten voelen: ‘zie, we gaan met u mee bij 't dwingen van Duitschland tot het nakomen der verdragsverplichtingen, maar evenmin als wij nu onze toestemming hebben willen geven, dat ge zonder uiterste noodzaak het Roer-bekken bezet - hetgeen tegen ons belang is - evenmin gaan we met u samen, als ge de Polen steunt die Opper-Silezië gewapenderhand willen annexeeren, hetgeen eveneens tegen ons belang is’. Lloyd George heeft niet deze woorden gebruikt, maar 't is bijna evengoed alsof hij ze gebruikt had, want de felheid waarmee hij de Polen verweet, het verdrag te schenden door datgene te nemen, wat hun alleen door besluit der geallieerden gegeven behoorde te worden, richtte zich in waarheid onmiddellijk ook tot de Franschen, die de taak hadden de Polen deze schending van het verdrag te beletten en die hierin tekort geschoten waren, met 't gevolg, dat de mannen van Korfanty slechts zwakke Italiaansche krachten tegenover zich zagen. En al was George's verzekering, dat wat hem betreft, als de Entente de rust in Opper-Silezië niet herstellen kon, de Duitschers zelf 't maar moesten doen, misschien niet zoo kwaad bedoeld als het scheen, toch was juist dit zoo duidelijk en zoo fel tegen de Fransche politiek gericht, dat de in Parijs eenmaal verafgoodde overwinnaar in den oorlog, in 't oog der Fransche openbare meening met één slag zonk bijna tot het niveau van den
‘Boche’. En hoe weloverlegd deze politieke campagne van den Britschen premier tegenover Frank- | |
| |
rijk geweest is, blijkt uit de officieele mededeeling die hij eenige dagen later aflegde in antwoord op de toornige vertoogen der Fransche pers. Geen woord werd teruggenomen, al werd de quaestie der ordebewaring door Duitsche troepen niet uitdrukkelijk weer aangeroerd, - maar met den grootsten nadruk werd nogeens volgehouden, dat het standpunt van Engeland (en van 't Italiaansche en Amerikaansche publiek voegt L.G. er met bedoeling bij) in Frankrijk geen aanstoot behoort te wekken, omdat dit juist 't standpunt van het verdrag van Versailles is. Engeland wil het verdrag rechtvaardiglijk uitvoeren, onverschillig of het vóór of tegen Duitschland is. Aldus Lloyd George en zooveel woorden, zooveel verwijten aan het adres van Frankrijk. Waarom? Omdat Frankrijk eens en vooral moet weten, dat Engeland zich niet zal laten influenceeren door een politiek van gewapend optreden in de streken waarover beslissingen moeten vallen. Groot-Brittanje zelf kan voor 't oogenblik weinig troepen zenden, maar Frankrijk met zijn militaire oppermacht op 't Europeesche continent behoeft niet te denken, dat het daarom de zaken naar zijn hand mag zetten, alsof Engeland er niet meer was!
Ik geloof, door aldus de redevoering en de verklaring van den Britschen premier te parafrazeeren, dezen geen gedachten in de schoenen te schuiven die de zijne niet waren. En is dit werkelijk de beteekenis, dan zal niemand het gewicht der tegenwoordige Entente-crisis kunnen onderschatten. Waarschijnlijk zal ze ook ditmaal wel bezworen worden. Ze moge ernstiger zijn dan in de dagen van San Remo of in den tijd dat Frankrijk Wrangel erkende daags na een conferentie met den bondgenoot en tegen diens wil, toch is ze naar allen schijn niet doodelijk voor de Entente. Daarvoor is het Opper-Silezische vraagstuk, hoe gewichtig ook, niet alles-beheerschend genoeg, en daarvoor hebben de Ententelanden elkaar nog veel te zeer noodig.
En toch komen er in de verklaringen van L.G. passages
| |
| |
voor, die als men ze goed leest en overdenkt tot zeer vergaande mogelijkheden wijzen. Zoo b.v. deze: ‘'s Werelds loop in de komende jaren kan niet vooraf bepaald worden. De mist om ons heen is dichter dan gewoonlijk. Veel zal er van afhangen of de geallieerden aaneengesloten blijven. Afgezien van verdragsverplichtingen, moeten gebeurtenissen die niet voorzien kunnen worden, de toekomstige groepeering der naties bepalen en de toekomst der wereld, bijzonderlijk die van Europa, zal bepaald worden door oude en nieuwe vriendschappen. Onder deze omstandigheden is het verdrag van Versailles een document van oneindig belang, in 't bijzonder voor de volken der Entente. Het bindt ons te samen, terwijl er zoo veel is dat ons van elkaar brengt. Zij die zijn bepalingen behandelen als voorwerp van een spel van politieke hartstocht en eigenbelang (if they were the sport of passion and prejudice) zouden wellicht spoedig hun heethoofdigheid betreuren’.
Ligt in deze woorden niet 'n sombere voorspelling, dat de bondgenootschappen van heden niet duurzaam zullen zijn, dat dus om 't nu maar eens duidelijk te zeggen, Engeland straks genoopt kan worden zijn vriendschap over te brengen van Frankrijk op Duitschland? En dan daarnaast een waarschuwing om dan toch maar vooral aan het verdrag van Versailles vast te houden, omdat het Frankrijk en Engeland aan elkander houdt zoolang het eerlijk wordt nagekomen?
Maar is het dan alleen Opper-Silezië dat de Fransch-Engelsche vriendschap en gemeenschap van hun belangen zoo deerlijk bedreigt? Of is dit probleem het symptoom van een dieper liggend en ernstiger gevaar? Inderdaad is het Opper-Silezische vraagstuk in hooge mate ernstig. De volksstemming is zoo uitgevallen, dat de geallieerden het rijke delfstoffengebied evengoed voor het grootste deel aan de Polen als aan de Duitschers kunnen toedeelen, anders gezegd, zóó, dat bij den strijd om de beslissing in den boezem van den Oppersten Raad alle belangen vrij spel hebben. De Fransche
| |
| |
politici nu meenen dat Frankrijk's belang met dringende noodzakelijkheid eischt, dat de Polen het rijke gebied krijgen, want daardoor wordt ten eerste bereikt dat de Duitschers het missen en daarmee bij een volgenden oorlog de bronnen ontberen waaruit zij de middelen om oorlog te voeren kunnen putten, en ten tweede wordt Polen hierdoor sterker, wordt de dam bevestigd, die Rusland en Duitschland van elkander gescheiden moet houden, want deze vrees voor een Duitsch-Russische vereeniging blijft de grondslag der Fransche staatkunde. Zij was ook eenmaal die van de Britsche, maar is het klaarblijkelijk niet meer, sinds verleden jaar al niet, toen Engeland de Polen in de steek liet op 't oogenblik dat ze bijna door de boljsewisten onder den voet geloopen werden. Blijkbaar is men in Londen tot het besef gekomen, dat zelfs met de mijnen van Opper-Silezië de dam niet sterk genoeg zal zijn om een ernstigen vloed te keeren en men zoekt nu naar andere middelen om de gevaren die uit dezen toestand voor West-Europa kunnen ontspruiten, te keeren. Misschien...... misschien zoekt men ze in toenadering tot Duitschland! Wellicht is Lloyd George inderdaad tot op zekere hoogte bekeerd tot het standpunt van Winston Churchill, die de Duitschers gebruiken wil om de gevaren uit Oost-Europa te weren.
Liggen soms op dit gebied de ‘niet te voorzien gebeurtenissen die de groepeering der naties in de toekomst bepalen?’ Zoo ja, dan is in waarheid het Opper-Silezische vraagstuk een symptoom van een dreigender gevaar voor het bestaan van den vriendschapsbond die in den wereldoorlog de beslissing bracht. Maar wellicht moeten wij nog veel dieper zoeken en onder deze politieke en veiligheids-motieven speuren naar economische, imperialistische stroomingen? Is de groep-Poincaré in Frankrijk het werktuig van die imperialistische groot-kapitalisten, die Duitschland zijn rijke industrieele gebied willen ontrooven, eerst Opper-Silezië, dan het Roerbekken, zoodat het op industrieel en economisch terrein
| |
| |
machteloos wordt, gelijk het 't reeds in politiek opzicht is? Ziet Groot-Brittannië in dit streven een gevaar voor eigen macht? Ducht het een Fransche politiek-economische hegemonie op het Europeesche continent, en richt zich thans Lloyd George tegen dit gevaar, omdat daarmee de overwinning in den wereldoorlog een nieuw gevaar in de plaats van het oude gesteld zou hebben?
Wij weten 't niet en geven bovenstaande vragen als niets méér dan vragen, die ons ingegeven worden door de sombere ernst waarmee de Engelsche staatsman dit Opper-Silezische probleem behandelt. Want zoo spreekt men niet over een plaatselijke moeilijkheid in een ver verwijderd land, over een politieke aangelegenheid van secundair belang, maar alleen over een probleem dat de diepste levensbelangen, dat veiligheid, voorspoed van eigen land nauw raakt en waarbij de hoofdbeginselen der internationale politiek in het spel zijn.
Dadelijk na den klap dien Lloyd George zijn Fransche vrienden toediende heeft hij Briand tot een conferentie uitgenoodigd, geheel in overeenstemming met zijn gedragslijn trouwens, want 't is hem immers zeer stellig niet te doen om een verbreking der Entente, maar wel om behoud der samenwerking, echter in zijn geest en niet dien van de Franschen. De diplomatie in Parijs evenwel heeft het verzoek uiterst koel ontvangen, geantwoord dat men moet wachten tot na de kamerdebatten en thans spreekt men over een nieuwe conferentie van den Oppersten Raad in Parijs, ofschoon de Fransche pers uitroept, dat het publiek in Frankrijk eindelijk beu is van conferenties. Toch zal er wel niet veel anders opzitten, en - zonder dat we een voorspelling willen wagen - het laat zich aanzien dat men 't wel weer eens praat, althans over een voorloopige regeling, terwijl dan de definitieve verdeeling van Opper-Silezië wellicht uitgesteld wordt tot een volgende conferentie. De tijd van uiteengaan is voor de Entente immers nog niet aangebroken, en nu Amerika weer gaat meedoen, zal dit wellicht zelfs in staat zijn het
| |
| |
samenblijven te vergemakkelijken. We bereiden ons derhalve voor op nog een lange periode van telkens gestoorde eensgezindheid maar toch van openlijk samenblijven terwijl de problemen die de bondgenooten verdeeld houden onopgelost blijven of door geven en nemen worden geregeld.
Edoch, een blijvende toestand kan dit niet zijn en eenmaal moeten uiteengaan zij wier belangen niet meer dezelfde zijn. Wat dan? ‘De mist om ons heen is dikker dan ooit’ zegt L.G. met woorden als van een wijze der oudheid, maar hoe dicht die mist dan ook zijn moge, ze zal eenmaal optrekken en de naties van Europa zullen voor de duidelijke en klare vraag staan, of zij zooals de Britsche premier nu zegt, hun toekomst zullen laten bepalen door ‘oude en nieuwe vriendschappen’. Dezelfde man die dit zegt evenwel is een van de eerste onderteekenaars van 't verdrag van Versailles en aan 't hoofd van dit verdrag prijken de artikelen waarin de volkenbonds-overeenkomst is belichaamd, van welke het leidende beginsel juist het tegenovergestelde is: niet door oude of nieuwe vriendschappen, maar door den bond van allen moest het lot van Europa worden beheerscht. Wantrouwen aan de mogelijkheid daarvan, het ligt ook aan de woorden ten grondslag van den man die een dag later weer erkent, dat de wereld te gronde zal gaan wanneer deze oorlog niet de laatste is geweest. Maar waartoe anders leiden ‘oude en nieuwe vriendschappen’ dan tot een nieuwen oorlog? En als de Britsche premier zelf zich op een standpunt plaatst alsof er geen ‘pacte des nations’ gesloten is, hoe kan hij dan den Franschen verwijten, dat zij hun staatkunde instellen op de vrees voor een herboren Duitschland, misschien gecombineerd met Rusland? Machtsevenwicht met oorlog, of volkenbondspolitiek met vrede...... een tertium zien wij niet, en hoe sceptisch ieder van ons ook moge staan tegenover dit hoogst onvolmaakte instituut in Géneve, waarvan zelfs Amerika, de geestelijke vader, niets meer weten wil, toch is de slotsom
| |
| |
van elke overpeinzing over problemen van wereldpolitiek, deze, dat zónder slagen van dit hooge ideaal geen probleem oplosbaar is en op de eene wijze of de andere ons wereldeel zich opnieuw wikkelt in het net van bondgenootschappen en animositeiten, dat verscheurd wordt als de tijd daar is door een nieuwen verdelgingskrijg.
Groningen, 24 Mei 1921.
|
|