Onze Eeuw. Jaargang 21
(1921)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |
De Iersche kwestie
| |
[pagina 334]
| |
natie diermate wakker geschud, in het buitenland hier en daar zooveel kritiek gewekt, de politiek der coalitie heeft zich in Ierland zelf zoo hopeloos vastgewerkt, dat de Engelsche regeering onmogelijk langer op haar oude standpunt kan blijven staan. Zij heeft de dag der verkiezingen zoowel voor het Noorden als voor het Zuiden op 24 Mei vastgesteld. Dáil Eireann heeft deze gelegenheid aangegrepen, om het volk nogmaals eenstemmig van zijn verlangen te doen gewagen en Sinn Fein vergund, voor alle districten candidaten te stellen. De verkiezingen nu plaatsten Ulster voor sommige onoverkomelijke moeilijkheden, terwijl zij, naar de eenparige verwachting van vrienden en vijanden was, door een overweldigende overwinning van Sinn Fein de positie der Republikeinen hebben versterkt. Ik zal thans in het kort nagaan, welke pogingen tot verzoening tot heden in afwachting der verkiezingen in het werk gesteld en mislukt zijn, welke kansen op bevrediging zich op dit oogenblijk mijns inziens uit de toestand laten afleiden. Er is oneenigheid tusschen de Noord-Oostelijke uithoek en de rest van Ierland. Er is een andere oneenigheid tusschen die rest van Ierland en de Engelsche regeering. Ik begin met de eerste, omdat verzoening van Noord en Zuid een gebeurtenis ware, die aan Engeland voor zich zelf niet veel vrijheid van beweging overliet. Ulster, dat de wet in deze vorm aanvaard heeft, omdat zij een waarborg bood tegen iedere, ook Engelsche, poging om het onder een al-Iersch Parlement te Dublin te brengen, is, sinds Lloyd George de beginselen van zijn wet uiteenzette, buitengewoon snel veranderd. Gedurende de oorlog bleef de toestand nagenoeg ongewijzigd. De oude legende van de superioriteit der Noorderlingen als Ulstermannen en als Protestanten boven al wat Zuiderling en Katholiek is, kon ook vroeger historisch voor een enkele intellectueel als legende ontmaskerd worden, - nooit is dit overtuigender geschied dan onlangs in het boek van W.A. Mac Knight, die op schier ieder gebied en uitsluitend door reproductie van statistieken | |
[pagina 335]
| |
en tabellen uit Parlementaire Blauw- en Witboeken de achterlijkheid van Ulster in zijn geheel bij de rest van Ierland documenteeren kon - eerst in het laatste jaar echter hebben de harde economische feiten zelf de legende en daarmede de hoogmoed der Ulsterleiders een gevoelige knauw gegeven. Drie takken van bedrijf verschaften Belfast tot nu toe het uiterlijk vertoon van bloei en welvaart, waarop het als de natuurlijke vrucht van de ingeschapen voortreffelijkheid der Ulster-Protestanten prat ging: de scheepsbouw, de linnenindustrie en de distributiehandel op de vijf provincies. De malaise, die Belfast zoo goed als iedere andere plaats treft, heeft de beide eerste zoo al niet geheel stop gezet, dan toch een gevaarlijken slag toegebracht. Alles, zoo spiegelden de leiders het hun volgelingen tijdens de oorlog voor, zou na het sluiten van de vrede als voorheen zijn. In stede daarvan ziet het volk zich werkeloos naar huis gezonden. De werkgevers hadden de oorzaken niet in hun hand. Maar zij hebben hun onderhoorigen een eeuw lang doordrongen van het besef, dat de bloei van Ulster, en dus het bestaan der arbeiders, uitsluitend aan de onovertroffen begaafdheid van het Protestantsche Ulsterbloed hunner leiders te danken was. Dat geloof, de basis van hun politieke drijven, wordt door de loop der gebeurtenissen nu ondermijnd. Aan den anderen kant staat de distributiehandel door de strenge boycott, die de Republikeinen tegenover Belfast al maanden lang volgehouden hebben, geheel stil. Nu een militante organisatie de geheele bevolking afhoudt van het gebruik van uit Ulster afkomstige goederen, wordt deze stad in de derde tak van haar nijverheid getroffen op het oogenblik, waarop het zich ook in zijn andere bronnen van welvaart aangetast voelt. De distributiehandel geeft weliswaar aan veel minder handen werk dan de linnenmolens en scheepstimmerwerven, maar het verlies, de schade wordt daardoor op een kleine groep handelaars gecentraliseerd, wier heele bestaan er mee gemoeid is, die meer invloed op de gang van zaken uitoefenen en dus van zelf ijveriger op het wegnemen | |
[pagina 336]
| |
van de oorzaken zullen aandringen. En terwijl nu in de voornaamste takken van industrie de malaise het gevolg heeft, dat het vertrouwen der lagere standen, niet als Orangisten nu, of als Katholiekenhaters, maar als werknemers in hun leiders geschokt dreigt te worden, terwijl in de distributiehandel een deel der meer vermogende klasse over de kracht en de macht van het Zuiden tot andere gedachten begint te komen en de financieele toestand uit zich zelf zeker niet florissant is, staat een nieuw tijdperk te beginnen, waarin Ulster geheel voor zich zelf zal moeten zorgen en zich door Engeland een financieele regeling toegewezen ziet, die op de keper beschouwd bij toepassing over een verdeeld Ierland de grootste moeilijkheden zal opleveren en Ulster, tenzij zij spoedig herzien wordt, noodzaakt zijn nieuw bestaan met een drukkende schuldenlast aan te vangen. Menig Ulsterman is reeds nu de overtuiging toegedaan, dat het Zuiden zijn aandeel in de reusachtige Rijksbijdrage veel gemakkelijker zal kunnen bijeenbrengen dan Ulster. Zuid-Ierland, dat hoofdzakelijk van agricultuur leeft, is door de malaise lang niet zoo zwaar getroffen als industrieel Ulster en bewijst daardoor vanzelf, dat het in een vereenigd Ierland niet slechts niet enkel een last, maar zelfs een belangrijke steun kan zijn. Doch een der ernstigste moeilijkheden is de politieke. Als de leiders der meerderheid één ding noodig hebben, dan is het, dat er een behoorlijk representatief Parlement voor den dag komt. Op zich zelf is het al een hachelijk, misschien onmogelijk ding een nieuwe bestuursvorm te beginnen, terwijl een niet onbelangrijk deel der bevolking zich er passief en actief tegen verzetten zal. Voor de Ulsterleiders is deze toestand onduldbaar. Zij kunnen bovendien hun economische en sociale machtspositie niet volhouden zonder de verdeeldheid der arbeiders, en een niet representatief Parlement is voor hen daarom een allerernstigst gevaar. Vandaar dat Sir James Craig, Carson's opvolger als hoofd der meerderheid en toekomstig Premier, met den leider der meest Katholieke Ulster- | |
[pagina 337]
| |
Nationalisten, Joseph Devlin, onderhandelingen aanknoopte, ten einde het tot stand komen van een vertegenwoordigend lichaam te verzekeren. Deze onderhandelingen zijn niet alleen mislukt, - een der meest urgente dingen in Ulster is hervorming van het onderwijs, en het is van den Katholieken Devlin niet te verwachten, dat hij zich zonder meer op dat stuk aan de leiders der Protestanten zal overleveren - maar zelfs hebben Sinn Fein en de organisatie der Nationalisten een accoord aangegaan, volgens het welk elks overtollige stemmen de andere partij ten goede komen en de verkozenen van beide groepen zich van deelname aan het Parlement onthouden zullen. Wat daarvan het gevolg zal zijn, is duidelijk. Zulk een onthouding kan in het Noorden de samenkomst van het Lagerhuis niet verijdelen. Het zou echter alleen uit Protestanten bestaan. De oppositie in de nationale en de religieuse kwestie, die tot nu toe alles beheerschten, ware afwezig. De scheiding tusschen leden voor, en leden tegen eenheid van Ierland en afscheiding van Engeland zou in het Parlement niet opgaan, en een nieuwe scheiding, welke de leiders juist door de andere trachten te voorkomen, zou zich voor haar in de plaats stellen: de scheiding tusschen de werkgevers met hun geestverwanten, en de werknemers. Behalve dat vooral op het land het plaatselijk bestuur voor een deel in handen van Nationalisten en Republikeinen komt of is, die het Parlement in Belfast niet erkennen, en dat van samenwerking tusschen Belfast en die gedeelten van het land dus geen sprake kan zijn, staan de leiders ten overvloede voor het gevaar, dat het eenzijdig Parlement de ontwikkeling van de klassestrijd in de hand zal werken en, eenmaal zoo ver, buiten het Parlement, de kloof tusschen Katholieken en Protestantsche arbeiders overbruggen. Al deze dingen verklaren, waarom de leiders der meerderheid, onder al hun verplichte traditioneele bombast, tegenover het Zuiden, bij vroeger vergeleken, heel | |
[pagina 338]
| |
wat concilianter geworden zijn. Het is echter nog maar een begin, en meer kan het nog niet zijn. De leiders staan in Ulster aan het hoofd van een massa, die zij zelf met onverstoorbare volharding tot geweldenarij tegen alles wat Zuidelijk is, wat Zuidelijk en dus Katholiek is, wat Katholiek en dus minderwaardig is, opgevoed hebben. Het ruwe plebs van Belfast laat zich die drijfveer tot haat, verwatenheid en gewelddadigheid niet zoo gemakkelijk ontnemen. Het is b.v. bekend, dat de leiders en werkgevers niets liever gewild hadden, dan om de bij de laatste pogroms uitgedreven Katholieke werklieden weer tot den arbeid toe te laten. Zij weten, dat zij, om van Home Rule iets te maken, de steun der Katholieke leiders noodig hebben. Het zijn echter juist de Protestantsche arbeiders zelf, die van de wederopname der Katholieken niets hooren willen. De leiders moeten dus zeer voorzichtig zijn, om niet door een al te schril in het oog vallende verzoeningsgezindheid hun scherpe wapens tegen zich zelf te doen keeren. Aan den eenen kant zien zij de een of andere modus van samenleving met het Zuiden en wat in het Noorden het Zuiden verwant is, als noodzakelijk. Aan den anderen kant moesten zij er alles op zetten, om zich aan de stembus een zoo aanzienlijk mogelijke neerderheid te verzekeren. Dit dwong hen om ter wille van de toekomst alles te vermijden wat de Katholieke leiders prikkelen kon, en tegelijk ter wille van de verkiezingen het oude spel van haat en onverdraagzaamheid zijn gang te laten gaan. Leest men de verkiezings-redevoeringen, waaraan men zich dezer dagen in Ulster hartstochtelijk te buiten ging, dan ziet men de zelfde bigotte waanzin van vroeger weer dienst doen, om de gelederen der Orangisten via de godsdiensthaat te laten aanzwellen. Al wilde hij - en zoo ver is hij nog lang niet - het zou Craig onmogelijk zijn om openlijk volte-face te maken en onverholen in de richting van verzoening met het Zuiden te werken. Als de Engelsche regeering, zit hij tusschen zelfgeschapen moeilijkheden ingeperst. Een gesprek tusschen hem en | |
[pagina 339]
| |
de Valera heeft plaats gehad. Op de Valera's uitnoodiging, heet het, en waarschijnlijk terecht, want het gesprek was door geheime onderhandelingen voorafgegaan en Sinn Fein, dat nooit iets voor sterke centralisatie gevoeld heeft, dat, al was het alleen maar uit reactie, geenerlei heil ziet in een getrouwe copieering van Britsche staatsvormen en, gelijk de Valera's verkiezingsmanifest dan ook duidelijk zeide, geen bezwaar heeft om Ulster een groote mate van zelfstandigheid te laten, kan gemakkelijker een eerste stap van toenadering doen dan Craig, die zijn gepeupel in toom te houden heeft en naar alle richtingen in ‘false issues’ bevangen zit. Eén ding is echter met betrekking tot dit onderhoud der Iersche leiders een onomstootelijke zekerheid. Ulster zal nooit in een verzoening toestemmen, die zijn band met Engeland geheel zou losmaken. Ulster zal binnen het Rijk willen blijven. Heeft de Valera, die dit natuurlijk even sterk beseft als Craig zelf, met zijn uitnoodiging werkelijk bedoeld, dat hij toenadering niet alleen wenschelijk, maar mogelijk acht, dan is daaruit af te leiden, dat voor hem Ierlands deelgenootschap in het Rijk, d.w.z. afstand van de republikeinsche formule, niet tot de onmogelijke concessies behoort. De tweede oneenigheid, die tusschen Ierland behalve Ulster, en Engeland is omstreeks de tijd der verkiezing tot haar hoogtepunt gestegen. De Britsche regeering heeft altijd verklaard, - en zonder dat zou haar optreden onzinnig geweest zijn - dat zij geloofde, door intensieve dwang de Republikeinen te kunnen neerslaan. Nu zij ingevolge de werking van haar eigen wet voor een overwinning der Republikeinen aan de stembus staat, steekt zij zoo diep in de moeilijkheden, dat het haar onmogelijk is een uitweg te vinden, die niet op een nederlaag neerkomt. Van de zijde der Zuidelijke Unionisten in Ierland, Lord Midleton en de zijnen, heeft men een sterke aandrang uitgeoefend om de verkiezingen uit te stellen. Zij zijn de verwoede vijanden der Partitie-wet, die hen aan hun eigen lot overlaat en van de | |
[pagina 340]
| |
steun hunner machtige klassegenooten in Ulster afsnijdt, zij grepen het voorwendsel van een kans op bloedige troebelen in Zuid-Ierland aan, om de regeering op haar besluit te doen terugkomen. Geen openlijker erkenning van eigen nederlaag echter dan zulk een uitstel der verkiezingen. De regeering heeft alles op deze, door haar zelf zoo hoog geprezen wet gezet. Haar vóór de eerste stap op den weg der uitvoering al, omdat de macht der gehate Republikeinen alles blokkeert, voor onbepaalde tijd op non-activiteit te moeten stellen, zou voor het aangezicht der geheele wereld de beteekenis gedragen hebben, dat zij toegaf, een onbruikbare wet geschapen, en, om haar werking voor te bereiden, een nuttelooze, in haar nutteloosheid dubbel laakbare geweldpolitiek gevoerd te hebben. Zij besloot de verkiezingen te doen plaats grijpen. Voor het Zuidelijk Parlement zijn 124 van de 128 leden bij enkele candidaatstelling gekozen. Maar hier loopt zij opnieuw vast. Weigert het vereischte aantal leden zich te laten beëedigen, heeft zij, om hiervan te doen blijken, het Lagerhuis van Zuid-Ierland voor een bepaalden dag bijeengeroepen en daartoe vanzelf aan het gezag van het Rijksparlement, voorzoover de wet dat bepaalt, een eind gemaakt, dan blijft, ook in verband met de uiterste termijn van inwerking treden van haar creatie, bij de kennelijke mislukking van haar Home Rule-plan, nog slechts de andere bestuursvorm, die de Government of Ireland toelaat, over, en zal zij een Kroonkoloniebestuur moeten invoeren. In de eerste plaats is dit een snijdende erkentenis, dat haar dwangpolitiek gefaald heeft en dat haar Home Rule wet een dood geboren gewrocht is, in de tweede plaats is het in het geheel geen oplossing en zou zij, tegen de unanieme wil van een heel volk in een periode van worsteling moeten beginnen, die haar handen vol geld kost, geen moreele basis heeft en ten slotte toch tot een herziening en verruiming der wet moet leiden. Eindelijk heeft Engeland zich het recht voorbehouden, om te allen tijde naar eigen willekeur in het lot der Ieren in te grijpen, | |
[pagina 341]
| |
en zou zij in theorie, om het smadelijke Kroonkoloniebestuur te vermijden, zelfs de oude bestuursvorm nog kunnen herstellen, maar behalve dat de gelijktijdige werking van een Parlement in Ulster dit uitermate moeilijk maakt en voor vele bepalingen, die op eenheidswerk betrekking hebben, de termijn van inwerkingtreden toch ook weer zou moeten verlengd worden, beteekent een dergelijke actie van het Engelsch bewind al evenzeer een nederlaag en helpt het ten overvloede al even zeer geen stap verder. Een ommekeer in haar Iersche politiek is derhalve het laatste middel dat de Britsche regeering, wanneer zij werkelijk een uitweg wil, openstaat. Ofschoon ook deze een getuigenis van onmacht ware, is hij niettemin het eenige, dat in de naaste toekomst aan de Iersche kwestie een eind vermag te maken. Is er aanwijzing, dat de regeering dit inderdaad wil? Het Coalitie-kabinet staat, zoo al niet geheel in de macht zelf, dan toch onder de machtige invloed van een groep menschen, die in de grond der zaak geen voor Ierland wezenlijk gunstige oplossing willen, en liever een Kroonkoloniebestuur zouden beginnen, dan hun greep op Ierland loslaten. Dit is de oorzaak van zooveel, dat de politiek dezer soms zoo sluwe regeering voor ieder behalve haar zelf vaak zoo hopeloos onintelligent doet schijnen. Over het algemeen zijn zij tegelijk de mannen, die in militair gezag en soldatendwang gelooven en als Salisbury de heilzaamheid van ‘twenty years of resolute government’ belijden. Een van hun sterkste leiders is Carson. Tusschen hen en hun kritische antipoden staat de groote massa van het volk (waartoe sinds de Verkiezing ook de meeste policiti behooren), die in 1918, nauwlijks de druk ontkomen, door minderwaardige frasen verlokt tot de nederlaag van het demokratisch beginsel medegewerkt heeft en nu machteloos, in den regel met een groote mate van onverschilligheid, het doen, drijven en nalaten der regeering over zich heen laat gaan. Ware die politiek in Ierland minder excessief geweest, de publieke opinie zou in dit geval misschien nooit een | |
[pagina 342]
| |
gevaar geworden zijn, waarmede het kabinet rekening te houden had. Nu vormde zich van tijd tot tijd onder een deel van het volk kennelijk een afkeurende stemming en althans Lloyd George meende deze niet te mogen negeeren. Verschillende malen deed hij stappen in de richting van onderhandelingen en verzoening. Onveranderlijk zijn die al of niet eerlijk gemeende pogingen, vóór zij succes konden hebben, door de reactie verijdeld. De treffendste gevallen waren: het ‘verraad’ tegenover de ‘Irish Peace Conference’, een op instigatie van Lloyd George zelf tot stand gekomen raad uit invloedrijke gematigden van allerlei kleur en geloof, die, eerst aangemoedigd, later krenkend halsstarrig genegeerd werd; de informeele onderhandelingen van November, (met Georg Russell, naar men zeide, als tusschenpersoon), welke in die dagen de hoop op vrede allerwegen hoog gespannen hielden en door de plotselinge arrestatie van Griffith en MacNeill, die tot dan ongemoeid in hun eigen woning te Dublin hun republikeinsch werk verricht hadden, tot een abrupt eind kwamen; de onderhandelingen in December, die op uitnoodiging van Lloyd George door Mons. Clune, den aartsbisschop van Perth, gevoerd werden en nadat de voorwaarden voor een wapenstilstand al reeds vastgesteld waren, misliepen, daar een besluit van de graafschapsraad van Galway, om Dáil Eireann de gehoorzaamheid op te zeggen - een besluit, door zes leden genomen, toen de twee en dertig republikeinsche leden afwezig, voor een groot deel op de vlucht waren - een voldoende aanmoediging leek om de strijd voort te zetten, en Bonar Law met Churchill op het voetspoor van Dublin Castle door het stellen van een onmogelijke eisch - voorafgaande inlevering der wapenen door het republikeinsche leger - al het gewonnene weer verloren deden gaan! Of uit deze bewegingen tot het bestaan van een oprecht verlangen om de grondslag voor een aannemelijke vrede te vinden, besloten kan worden, is aan redelijke twijfel onderhevig. Gelijktijdig met deze niets en niemand ooit bindende | |
[pagina 343]
| |
besprekingen, trachtte de regeering nog op een andere wijze een oplossing te bewerken. Altijd heeft het Engelsche gouvernement er naar gestreefd, het Vaticaan voor de wagen van haar Iersche politiek te spannen en ook in het afgeloopen tijdvak heeft het al het mogelijke gedaan, om de Katholieke overheid tot een uitspraak tegen de Iersche rebellen te bewegen. De benoeming van Lord Edmund Talbot, lid van een der voornaamste Katholieke families in Engeland, tot Onderkoning, zal wel vooral op grond van tactische overwegingen raadzaam geschenen zijn. Dat zij het Iersche volk zelf gunstig zou stemmen, zal het kabinet, dat weet, hoe afwerend de Engelsche Katholieken zich gemeenlijk tegenover hun Iersche geloofsgenooten verhouden hebben, en hoe vijandig Lord Edmund zich zijn leven lang aan de zaak der Iersche vrijheid betoonde, geen oogenblik verwacht hebben. Het waarschijnlijkste motief is de hoop, dat deze benoeming het Vaticaan aangenaam zou zijn, en dat het een Katholiek Onderkoning gemakkelijker zal vallen een ononderbroken verkeer met de Iersche hierarchie te onderhouden dan een Protestantschen. Voor de Kerk levert het heele geschil een uitermate moeilijke kwestie op. Ierland is een der laatste nationale bolwerken van Katholicisme en de Kerk zal ongetwijfeld alles doen om vervreemding te vermijden. Van een overwicht der Ulster-Protestanten, gelijk Home Rule het trachtte te vestigen, heeft zij voor zich zelf niets goeds te verwachten. In een van haar belangrijkste zorgen, die voor het onderwijs, kan zij niet hopen, dat dezen haar, zooals de zaak nu staat, waardeerenswaard te gemoet zullen komen. Als telkens in het verleden, wanneer de volksbeweging al te sterk was om de tegenwerkende invloed der kerkelijke overheid te dulden, heeft zij zich van aanvallen op de Republikeinsche beweging vrijwel onthouden. Tegen misdaad heeft zij zich natuurlijk steeds uitgesproken, maar haar oordeel trof in de uitspraak steeds, en terecht, meer den geweldenaar aan Britsche, dan dien aan Iersche zijde. Zij weet, dat de Republikeinen, oprecht Katholiek als | |
[pagina 344]
| |
zij nochtans zijn, zich door haar de wet niet zullen laten voorschrijven, en de wijze waarop het Irish Bulletin kort geleden den ouden kardinaal Logue terechtwees, bleef volkomen in de traditie der Iersche vrijheidsleiders. Toch, de lagere geestelijkheid moge over het geheel republikeinsch zijn - zij is uit het volk en leeft onder het volk - de hoogere vormt, zooals het Bulletin zeide, een uiterst conservatief lichaam, en als zoodanig is het ondanks alles min of meer voor het Rijk geporteerd. De Kerk heeft daarbij tegen anti-Rijkschheid nog een ander, niet onbelangrijk motief, dat n.l. reeds onder de Government of Ireland Act de Katholieke vertegenwoordiging in het Engelsche Parlement tot onbelangrijk wordens toe zal inkrimpen, maar afscheiding haar in het Lagerhuis slechts een heel enkelen vertegenwoordiger zou overlaten. Er is dan ook niets verwonderlijks in, dat kardinaal Logue, met erkenning van de rechtmatigheid der Iersche eischen tot volledige autonomie, eenige weken geleden uitdrukkelijk verklaarde niet te gelooven, dat Ierland, zoolang één Engelschman - voor dezen pleiten doet de gedachte in ieder geval niet - in staat is te vechten, een Republiek zal worden. Heeft de regeering ooit gehoopt, in de Kerk een openbaar helpster bij de onderdrukking van verzet te vinden, dan heeft zij zich vergistGa naar voetnoot1) Legde zij het er bewust op toe, dat de hierarchie zich tegen volledige afscheiding zou uitspreken, | |
[pagina 345]
| |
dan is haar poging geslaagd. Al wijst het officieel orgaan der Republikeinen kardinaal Logue's politieke inmenging even eerbiedig als stellig af, het valt niet te ontkennen, dat zij voor de beoordeeling van het vraagstuk der verzoeningskansen niettemin van veel belang is. Wat, nu de overwinning der Republikeinen aan de stembus zekerheid geworden is, moeten wij aannemen, dat de Britsche regeering in Ierland doen wil? De publieke opinie ontwaakt, langzaam weliswaar, en na veel bloedvergieten, maar ontwaakt waarneembaar. Ik ben na al mijn kritiek verschuldigd op de meedoogenloos geeselende kritiek van weekbladen als de Nation en de New Statesman of een dagblad als de Daily Herald te wijzen, die van den aanvang af onverschrokken voor recht, menschelijkheid en eerlijkheid op de bres stonden. Ik moet de voortdurende actie van ochtendbladen als de Manchester Guardian en de Daily News, van avondbladen als de Westminster Gazette en de Star vermelden, die, al achten zij zich gebonden om tot bepaalde grenzen met de misvattingen der vijandige pers over de republikeinsche wapenactie mee te gaan, tot de zeer weinige organen behooren, welke het Engelsche publiek de verschrikkelijke feiten voorlegden, in die andere bladen soms schaamteloos volledig verzwegen bleven. De ‘Tory Democraat’ Henry Cavendish Bentinck heeft het bij zijn eene vraag in het Lagerhuis, zijn overgaan tot de oppositie niet gelaten. Hij heeft een ‘Peace with Ireland Council’ opgericht, die onmiddellijke staking der gewelddadigheden, terugtrekking van troepen en hulppolitie, tezamenroeping van een constitueerende vergadering eischt en door twee van zijn leden verslagen over de toestanden in Ierland heeft laten uitbrengen, van welke het eerste, dat van generaal Lawson, op het Iersche leger, zijn organisatie, karakter, actie en positie onder het volk een | |
[pagina 346]
| |
menig Engelschman verrassend licht wierp. Al is hier, gelijk altijd, ook zuiver intern-Britsche partij-politiek in het spel, de Liberalen hebben zich sinds lang, zonder kwartier te geven, tegen de reprisalpolitiek verzet, en zich bij monde van hun leiders voor min of meer ver gaande concessies van werkelijke autonomie verklaard. De Arbeiderspartij - haar leiders, moet ik hier opmerken, want of zij de meerderheid van hun volgelingen hierin achter zich hebben, staat te bezien - gaf na lang aarzelen ten slotte toe, dat het als beginsel aanvaard zelfbeschikkingsrecht voor het Britsche Rijk geen uitzondering maakt en het Iersche recht op volledige vrijheid voorondersteld houdt. Welsche professoren hebben zich onlangs tot een vurig protest vereenigd. Nadat een deel van het volk voorgegaan was, is eindelijk ook die aangewezen leidster der publieke conscientie, de Kerk, gevolgd. Een groote groep Anglicaansche bisschoppen eerst, de Nonconformisten vervolgens, kardinaal Bourne namens de Katholieke hierarchie in Engeland daarna, kritiseerden de geweldpolitiek der regeering op een wijze, tegenover welke Lloyd George's antwoord op de brief der Anglicaansche bisschoppen, dat dezen met hun kritiek in de kaart der Iersche misdadigers zouden spelen, het machteloos onjuiste pleit voor een verloren zaak werd. Het is niet aan te nemen, dat de ontwaking, waarvan ik een paar der belangrijkste symptomen aanwees, plotseling zal stop staan. Eerder dan de verwachting, dat de extremisten onder de Tories haar de wet zullen blijven voorschrijven en in de furie van hun steile beginsel-drift het Rijk in het onmogelijk avontuur van een Kroonkoloniebestuur storten, is, ondanks de teleurstellingen, die deze regeering al zoo rijkelijk verwekt heeft, de onderstelling waarschijnlijk, dat zij, nu tevens de verhouding tusschen Ulster en het Zuiden op veranderen staat en de financieele regeling grondige herziening behoeft, zich genoodzaakt zal zien, het opzet, waarvoor zij de G. o. I. Act schiep, voor een goed deel te laten varen en de minst oneervolle wijziging | |
[pagina 347]
| |
in haar politiek zal trachten te vinden, die wel de grond onder haar verleden wegslaat, maar het crediet van een werkelijke verzoening daartegenover stelt. Een Republiek zal deze regeering en waarschijnlijk iedere regeering, waarvoor zij mocht plaats maken, nooit toestaan. Een Zuidelijke Republiek zou op de vuriglijk gehoopte pacificatie van Ulster nimmer mogen rekenen. De eenige grens, die het hoofd der Katholieke Kerk in Ierland aan de Iersche eischen gesteld heeft is, dat hij de republikeinsche staatsvorm een onbereikbaarheid acht. De uiterste concessie, waartoe, als ik de Valera's uitnoodiging aan Craig juist interpreteerde, de Iersche leiders misschien bereid zouden zijn, is afstand van de republikeinsche formule. Er is een oplossing, die het de Engelsche regeering en Ulster mogelijk zou maken, met Zuid-Ierland tot een verzoening te komen, die de Zuid-Iersche leiders in staat zoude stellen, de uiterste concessie te doen, zonder met hun eigen stelling, dat zij in hun Republikanisme de meerderheid des volks vertegenwoordigen, in conflict te komen, en deelgenootschap van Ierland in het Britsche Rijk te aanvaarden: Dominion Home Rule. Een der grondgedachten van deze studie is, dat in drieërlei machtsbegeerte, als drie concentrische cirkels van telkens wijdere omvang, de motieven der Engelsche politiek in Ierland te vinden zijn. Zij wenschte in de eerste plaats het overwicht van een bepaalde klasse te handhaven. Niet speciaal in Ierland alleen, want de goede opmerker neemt hetzelfde opzet in talrijke maatregelen der derde Coalitieregeering waar. Als menig ander verschijnsel vertoont ook de Engelsche politiek ten opzichte van sociale vraagstukken, bij die van de Heilige Alliantie vergeleken, veel punten van overeenstemming met wat een eeuw geleden geschiedde. Dat een bevredigende oplossing alle kunstmatige vastlegging der sociale verhoudingen, die in Ierland voor een niet gering deel wanverhoudingen zijn, noodzakelijk uitsluit, spreekt van zelf. In de tweede plaats trachtte zij Enge- | |
[pagina 348]
| |
land het behoud van het volle genot van Ierlands economische waarde blijvend te garandeeren. Mijn analyse der wet heeft het doen zien. Men moet dit punt vooral niet onderschatten. Als een kleine indice van wat de economische machtspositie over Ierland, waarover men in Engeland nooit openlijk pleegt te spreken, voor Groot-Brittannie beteekent, laat ik hier een zinsnede uit een mededeeling van den secretaris der uit gematigde Ieren bestaande ‘Irish Dominion Home Rule League’ volgen: ‘A few weeks back I was pressing upon a distinguished statesman the wisdom, as well as justice, of conferring upon Ireland that legislative executive and financial independence which are inherent in Dominion status. His answer, briefly summarised, was, that if Ireland's finances were remodelled on Dominion lines, taxation could be so largely reduced in Ireland that Belfast would be competing on extraordinarily favourable terms with industrialists on the Clyde and the Mersey; and, he added, we should have the hostility of these great communities to face’. Ik herinner hierbij aan wat ik zeide over de verhouding van het Home Rule der regeering tot Dominion Home Rule, als die van gemaskeerde slavernij tot vrijheid. Toch staat het vast, dat al eveneens geen regeling bevredigend kan zijn, welke Ierland niet de volle economische zelfbeschikking geeft, die het zoo deerlijk behoeft. Dat Lloyd George eventueel bereid zou zijn, fiscale autonomie toe te staan, wordt allang gefluisterd. Controle over Ierlands middelen, zijn industrie, zijn handel, zijn organisatie van de landbouw zal Engeland, hoe het ook zij, moeten laten schieten. En fiscale autonomie zal daartoe niet voldoende zijn. Het zal Ierland daarnaast legislatieve autonomie moeten toestaan. Ook de tweede cirkel zal het dus moeten verbreken. De derde en wijdste blijft ten slotte over. Het Imperium zal de smaad niet behoeven te ondergaan, dat een van zijn oudste deelen zich werkelijk na zeven eeuwen geheel zou afscheiden. Overeenstemming op het stuk van Dominion Home Rule kan dit voorkomen. | |
[pagina 349]
| |
Volgens een verklaring van Lloyd George, korte tijd geleden, is de verzoening slechts aan twee voorwaarden onderworpen: dat Ierland binnen het Rijk blijft, en voor zijn defensie van Engeland afhankelijk zal zijn. Werden die voorwaarden vervuld, dan zou de regeering, of althans hij persoonlijk, dus bereid zijn, inderdaad de twee binnenste cirkels te verbreken? Wat de tweede voorwaarde, die over leger en vloot, betreft, nog dit. De veiligheid van het Rijk is het laatste, waarop de tegenstanders van Ierlands vrijheid, en alle kritici zonder imaginatie, een formidabel klinkend argument bouwen. Ierlands belang, zeggen zij, moet wijken voor het recht en de plicht der Engelsche regeering om ook maar de geringste kans van bedreiging der veiligheid des Rijks te voorkomen. Engeland kan niet toelaten, dat Ierland zich in zijn flank tot een blijvende bedreiging wapent, of er zich vrijwillig of gedwongen toe leent, als uitvalspoort, als duikbootbasis b.v., door een vreemd land, en men mijmert aan de Vereenigde Staten, gebruikt te worden. Overdenkt men dit argument, niet in abstracto, maar in voortdurende voeling met de concrete geographische, economische en militaire werkelijkheid, dan beseft men al spoedig, dat deze redeneering, die men uit de mond van alle Imperialisten, Conservatieven en Liberalen gelijkelijk, hooren kan, niets dan een ‘cry’ is, zeer geschikt om indruk te maken op een eenzijdig onderwezen en voorgelichte menigte, maar zonder eenige feitelijke grondslag. Dat Ierland, zoo het aanleiding vond voor inwendig gebruik een klein leger te scheppen, met zijn vier en een half millioen inwoners tegenover Engeland iets zou kunnen uitrichten, gelooft niemand. Dat het er aan denken zal, zijn vooralsnog afwezige middelen aan de bouw van een oorlogsvloot te verspillen, is al zeer onwaarschijnlijk. Men behoeft slechts even de kwestie te overzien, om te begrijpen, dat iedere poging om ten nadeele van Engeland militaire verdragen met andere mogendheden te sluiten voor Ierland, dat zoo absoluut rondom door Engelsche macht omvangen | |
[pagina 350]
| |
ligt, op zelfmoord uitloopt. Alle leiders der Republikeinen om strijd hebben verklaard, dat zij, wanneer hun het zelfbeschikkingsrecht eenmaal toegestaan was, tot het geven van iedere contractueele garantie, die Engeland redelijkerwijs verlangen kan, bereid zijn. Een autonoom Ierland kan natuurlijk nooit de verplichting hebben, naar Engelands wil met staten, of voor geschillen, waarmede het niets te maken heeft, in oorlog gewikkeld te worden. Dat Engeland, als een garantie overeengekomen was, in een onvergelijkelijke positie verkeert, om de richtige nakoming der verbintenis te allen tijde te controleeren, ligt voor de hand. Alles wijst er op, dat na een werkelijke bevrediging van Ierland een nauwe belangengemeenschap tusschen de twee landen op een grondslag van vrijheid en vertrouwen voor de gedwongen knechtschap op een basis van wantrouwen in de plaats zal komen. Zij, die door de Iersche vrijheid de veiligheid van Engeland beweren bedreigd te zien, schrijven aan de Britsche overheid der toekomst een militaire, politieke en economische minderwaardigheid, zelfs sufheid toe, waaraan de wellustigst hatende Ier geen oogenblik gelooven kan. Ik zal het aantal argumenten niet uitbreiden. Het defensief argument is, ook wanneer men Ierland ten volle toestaat waarop het recht heeft, niet onoverkomelijk. Het vraagstuk van leger en vloot behoort tot de problemen, waarvoor men, zoo men wil een regeling kan vinden, die Ierlands recht om zelf over vragen van oorlog, vrede en internationale relatie te beschikken onaangetast laat, en Engeland de waarborgen geeft, waartoe het aan Ierland redelijkerwijze de eisch kan stellen. De vraag is slechts, wil de Engelsche regeering zich houden aan de toezegging van haar Prime Minister? Zijn de Iersche Republikeinen willens om binnen het Rijk te blijven? Dominion Home Rule, dat door het stellen der twee besproken voorwaarden al de vaagheid verloren heeft, waarom Lloyd George het tot nu toe altijd als oplossing zeide af te wijzen, is dan de praktische oplossing, die | |
[pagina 351]
| |
alles bevat, wat aan de Iersche kwestie een hoop gevend eind kan maken. Doet het er eigenlijk iets toe, of men de Iersche vorm van autonomie deze naam geeft? Ik geloof zeer veel. Hierom. Volgens aanzienlijke geleerden sluit de Dominion status staatsrechtelijk de bevoegdheid in, om zich volledig van het Britsche Rijk af te scheiden. Toen het mannen van zijn slag nog onmogelijk scheen, dat het ooit zoo ver met Ierland zou komen, en hij juist door dit standpunt ten aanzien van Zuid-Afrika te aanvaarden, Dominion Home Rule voor Ierland voor goed wilde uitsluiten, heeft Bonar Law - in het voorjaar van 1920 - uitdrukkelijk verklaard, dat ook volgens de Britsche regeering de Dominions zoodanig recht bezitten en dat Engeland er, als Zuid-Afrika inderdaad van dat recht gebruik maakte, niet aan denken zou, dit met geweld van wapenen te beletten. Men moet nu wel bedenken, dat, als over de substantie van autonomie overeenstemming bestaat, de praktische uitwerking van de vrede vooral een kwestie van theorie en van vorm is. Feitelijke onafhankelijkheid zal Ierland zoo min ooit ook maar eenigszins volledig bezitten als welk land, ter wereld, maar een klein land als het onze in de eerste plaats, ook. Heeft Engeland de sprong van de knechtschap der Home Rule-wet naar de vrijheid van Dominion Rule te doen, en moet de formule der oplossing haar daartoe in staat stellen, de Republikeinen hebben, als zij een spoedige vrede wenschen, van een uiterlijk symbool afstand te doen, dat als ieder symbool in gevallen als deze de bezwaarlijke eisch van intransigentie stelt. Er moet een oplossing zijn, die het de Republikeinen mogelijk maakt om, met toepassing van een erkend en verleend zelfbeschikkingsrecht, van hun uiterste eisch afstand te doen. De Dominion status omsluit die oplossing. Door Dominion Home Rule aan te bieden, verleent Engeland aan Ierland formeel het recht zich onafhankelijk te verklaren. Door Dominion Home Rule te aanvaarden, doen de Republikeinen daarvan niet gedwon- | |
[pagina 352]
| |
gen, maar vrijwillig afstand. Ik geloof, dat zij dit zeer goed begrepen hebben, en dat dit de reden is, waarom zij altijd weigerden, over Dominion Home Rule hun meening te geven. Uit niets, pleegt Lloyd George de voorstanders van Dominion Home Rule voor de voeten te werpen, is ooit gebleken, dat de Republikeinen, als wij de Dominion status aanboden, in ons voorstel treden zouden. Wij weigeren, zegt de Valera, ons positief over Dominion Home Rule uit te spreken, dan in een positief antwoord op een positief, eerlijk, onomwonden aanbod. Het is de eenige houding, die de Republikeinen kunnen innemen. Lloyd George weet dit, en dat hij, die in zijn voorwaarden voor vrijheid de substantie van Dominion Home Rule zegt te willen toestaan, zijn aanbod achterwegen laat, omdat de Valera zich nimmer over de houding der Republikeinen heeft uitgelaten, is voor mij een bewijs, dat tot op heden ook die voorwaarden niet royaal het minimum voorstellen, dat de Ieren volgens de tegenwoordige regeering zouden moeten aanvaarden, wil verzoening kunnen tot stand komen. Het komt mij voor, dat een ruiterlijk aanbod van Dominion Home Rule voor de Valera een aanleiding kon zijn, om het aan een vergadering der nieuw gekozen afgevaardigden ter beslissing voor te leggen. Het komt mij tevens voor, dat er een aanzienlijke kans bestaat, dat een dergelijke vergadering het aanbod accepteeren zou. Is deze zienswijze juist, dan hangt alles dus af van de houding der Engelsche regeering, van het besef, dat zij heeft over de onmogelijkheid van een oplossing der Iersche kwestie door geweld, over de wassende kracht der publieke opinie in Engeland, over de algemeenheid van het verlangen naar eindelijke verzoening, over de noodzaak ook van een billijke regeling voor het ontstaan van een goede verstandhouding tusschen Engeland en de Vereenigde Staten, en van de kracht, die dit besef zal hebben om zich schrap te zetten tegen de ziel van Carsonisme, die tot nu toe de binnenziel der Coalitieregeering geweest is. Terwijl ik dit schrijf, schijnt sommigen de kans groot, | |
[pagina 353]
| |
dat de regeering zich te zeer naar alle kanten door muren van moeilijkheden omgeven ziet, om zich niet door de eenige bres, het Dominion Home Rule of wat ik zoo genoemd heb, van een volkomen nederlaag te redden. Het zou de eerste maal zijn, dat zij in de Iersche kwestie een waarlijk wijze politiek volgde. Wijs zou deze politiek zijn, omdat zij de negatie van alle bedoelingen, alle plannen is, die de Engelsche regeering in de praktijk van het verleden geleid hebben. Een verklaring van Greenwood, na het onderhoud van de Valera en Craig, maant tot voorzichtigheid. Een wijze Iersche politiek is voor een Engelschman in de eerste plaats een politiek van zelfverloochening. Een deel van hen, van wie deze zelfverloochening gevraagd wordt, zijn de allerlaatsten, die tot het bestaan van haar onvermijdelijkheid, nu of in de naaste toekomst, besluiten zullen. | |
2. Na de Bevrediging.Heeft deze heele eeuwenlange strijd, heeft al dit lijden en bloedvergieten uitsluitend ten doel, van Ierland een kleine staat te maken, die, in geen enkel essentieel opzicht van soortgelijke staten onderscheiden, bestuurd volgens de overal elders gebruikelijke fictie van demokratie, niets dan een getrouwe, misschien slappe copie blijkt van andere landen (van dat zelfde Engeland b.v. waarvan het zich vrij maakte) een staat, in welks ordening de zin van het menschelijk leven, de werkelijkheid van de geest eer verkracht dan verzichtbaard wordt? Ik had het voornemen - ik zinspeelde er op in de eerste zinsneden van deze studie - in het laatste hoofdstuk te onderzoeken, wat wij van het Ierland der toekomst verwachten mogen. Een schat van materiaal staat voor zulk een onderzoek tot onze dienst. Al ontneemt gebrek aan ruimte en de eisch der proportie mij de gelegenheid, dit voornemen ten uitvoer te leggen zooals ik het gewild had, en moet dus ook een ietwat breedere schets van de groei der Iersche arbeidersbeweging achterwegen blijven, eenige punten moet ik toch aanroeren, een paar | |
[pagina 354]
| |
lijnen trekken, die met de bestaande strijd in nauw verband staan, op velerlei motieven en middelen hun eigen licht werpen, en aan mijn werk, dat met een opsomming van een gansche serie misstanden aanving, de noodige afronding zullen geven. Het verwerven van zijn vrijheid is voor Ierland slechts het moeizaam bevochten begin van een moeizame tocht naar een ver doel. Het is op ieder gebied achterlijk. Ondanks het goede, dat de Land Purchase Acts en in het bijzonder de Irish Agricultural Organisation Society bewerkt hebben - voor de middelmatige politici der laatste kwarteeuw voor de oorlog is het karakteristiek, dat zij iedere zeldzame poging van Ieren, en dus ook van Horace Plunkett, om, vóór dat Home Rule een feit geworden was, op eigen initiatief sommige onhoudbare toestanden te bestrijden, tegenwerkten of met leede oogen aanzagen, omdat zulke pogingen, naar hun meening, een van hun sterkste argumenten, de economische achterstand van Ierland, verzwakten - verkeert een groot percentage der landlieden, wier stand de overgroote meerderheid der bevolking uitmaakt, in nagenoeg de zelfde onmogelijke omstandigheden van voorheen. Een aanzienlijk deel van de beste bodem is nog altijd aan de landbouw onttrokken. Duizende akkers zijn te klein en te slecht, om het gezin, dat er van leven moet, te onderhouden. Hun omvang en kwaliteit vormen een ernstige belemmering voor de toepassing van moderne landbouwtechnieken en te veel praktijken blijven dus bestaan, die het onmogelijk maken, van de bodem te trekken, wat er bij goede kultuur van te trekken valt. Aan de landbouwende bevolking van heden en toekomst zal het vereischte aandeel in de vaderlandsche grond verzekerd moeten worden, wil Ierland er in slagen kunnen om tot welvaart te komen en op den duur de voor de heele natie noodlottige achteruitgang der agricultuur, die Engeland getroffen heeft, te vermijden. Dat men spoedig tot onteigening op groote schaal zou overgaan, is, stel dat er geen Engelsch veto te vreezen ware, al was het alleen omdat | |
[pagina 355]
| |
het een schadevergoeding zou kosten, waartoe de Staat de middelen niet zou bezitten, zeer onwaarschijnlijk. Deskundige schrijvers, als Dalta in zijn ‘An Irish Commonwealth’, bepleiten op het voetspoor van andere, voornamelijk op agricultuur aangewezen landen de instelling van een belasting op de werkelijke waarde van de grond bij algemeene beschikbaarheid, - het tegenwoordige stelsel en de taxatie, waarop het berust, zijn producten van zeventig jaar geleden en een der belangrijkste hinderpalen voor algemeene opleving - die in de eerste plaats de jonge staat aan de noodige middelen zou helpen, in de tweede plaats ongetwijfeld de verpachting of de verkoop van uitgestrekte terreinen ten gevolge zou hebben, en in de derde plaats daardoor een daling van de door scherpe koopconcurrentie veel te hoog opgedreven grondprijzen bewerken zou. Slechts als de toestanden op het land zoo bevredigend geregeld zijn, dat er geen reden meer is voor de vrees, ook in Ierland de wanverhouding tusschen de twee bedrijfstakken te zien ontstaan, die economen de rotte kern in de gezond uitziende vrucht van het Britsche leven noemen, kan men de ontwikkeling der industrie zonder zorg en zelfs vol hoop op alle wijzen bevorderen, die een energiek land ten dienste staan. Nu trekken de meeste kinderen der gewoonlijk talrijke boerengezinnen, voor wie geen land beschikbaar is, naar de steden, vermeerderen daar of thuis de al veel te uitgebreide kleine winkelstand, of ontvolken het land door bij duizenden te emigreeren. Een industrie, rijp en verscheiden genoeg om aan dat deel der overtollige bevolking, dat zich door verbetering der economische en sociale toestanden op het land niet zal laten bewegen om in het oude bedrijf te blijven, werk te verschaffen, behoort tot de eerste zorgen van een toekomstige Iersche regeering. Er zijn ten slotte, behalve de economische, als gevolg van de eeuwenlange onderdrukking, de gecompliceerde wantoestanden, de overspannen belangstelling voor politieke oplossingen, slecht onderwijs, zooveel psychische fac- | |
[pagina 356]
| |
toren, die zorgvuldige behandeling behoeven, omdat zij de groei van een gezonde volkskracht en een waardig sociaal leven in den weg staan, dat geen Iersch leider er aan twijfelt, of de winst der onafhankelijkheid zal door een lange reeks hervormingen gevolgd moeten worden. In een land, waar het publieke leven door nood, strijd en hoop zoo aanhoudend in het brandpunt van aller aandacht ligt, heeft men van zelf sinds jaren voor de vereischte hervormingen plannen en programma's ontworpen. Maar niet alleen heeft men getracht op het papier, in theorie, plans de campagne samen te stellen, op verschillende gebieden heeft men de eerste stappen ter verkenning reeds gedaan, of is men al lang ten behoeve van de reconstructie van het Iersche leven vol ijver aan het werk getogen. De Gaelic League, op welks aandrang al veel in het anti-nationalistisch karakter van het onderwijs veranderd is, heeft daarnevens zijn zorg over de industrie uitgestrekt en in 1903 tot de oprichting van een nu bloeiende Irish Industrial Development Association geleid, welks secretaris, E.J. Riordan onlangs onder de titel ‘Modern Irish Trade and Industry’ een boek vol cijfers over de stand der zuiver Iersche industrieën verschijnen deed. Arthur Griffith, de vader van Sinn Fein, legde reeds jaren geleden een volledig ontwerp voor de wedergeboorte van de welvaart neer, en het was geheel in zijn lijn, dat een der eerste daden van Dáil Eireann en de republikeinsche regeering de instelling der reeds vermelde Commission of Inquiry into the Resources and Industries of Ireland was, die onder voorzitterschap van Darrell Figgis, dichter en econoom, schrijver o.a. van een boekje over ‘The Gaelic State in the Past and Future’, over verschillende bedrijfstakken uitvoerige verslagen uitbracht en publiceerde. Plunketts Irish Agricultural Organisation Society, wier grondbeginsel, de coöperatie, in het boerenbedrijf op talrijke punten een omwenteling tot stand gebracht heeft, neemt reeds nu in sommige verschijnselen, als | |
[pagina 357]
| |
directe consequenties van coöperatie, spontane uitingsvormen van een gemeenschapsgevoel waar, dat aan haar heele streven ten grondslag ligt. Terwijl, veelzins tot heden toe, de groote massa der arbeiders, ‘unskilled labour’, in ieder opzicht onder menschwaardige omstandigheden verkeert, en tot voor betrekkelijk kort zonder eenige verbeelding van een beter leven, door hun ongeorganiseerdheid machteloos, in ellende voortleefde, zijn Jim Larkin en James Connolly er na ingespannen arbeid en heete tegenwerking in geslaagd, hen te organiseeren en is de Irish Transport and General Workers Union vooral na de Paaschopstand van 1916 een der sterkste organisaties des lands geworden, in wier programma's nieuwe maatschappelijke vormen nu scherp, dan vaag aan de orde gesteld en de innerlijke verwantschap met Gaelsche verschijnselen van eeuwen geleden steeds met liefde en voldoening geconstateerd worden. Ik zal van een gemeenschapsgedachte, van Gaelsch Communisme, niet gesproken hebben, zonder dat het woord Bolsjewisme den lezer alreeds in het bewustzijn opdook. Bolsjewisme is het inderdaad, wat de vijanden van de vrijheids-strijd als drijfveer der Republikeinen meenen waar te nemen en voor een gemakkelijk middel aanzien, om de separatistische beweging te discrediteeren. Zelfs in een der groote Nederlandsche bladen zag ik de Valera kortweg als een bolsjewistisch leider gekenschetst. Ik kom op de ‘aanklacht’ zoo dadelijk terug. Hij vormt te juister plaats een schakel in mijn betoog. Laten wij eerst nog een oogenblik de werkelijkheid beschouwen, zooals die in de beide hoofdgroepen der Iersche bevolking, de productieve n.l., landbouwers en arbeiders begonnen is, of bezig is zich te vormen. Ik sprak van Gaelsch. De Gaelic League van heden, de moderne Iersche letterkunde, Sinn Fein, de Republikeinsche Broederschap, de I.A.O.A., zooals haar secretaris Georg Russell zich haar functie denkt, de I.I.D.A. als kind van de Gaelic League, de Iersche Arbeiderspartij, zij hebben allen één trek gemeen: zij volgen allen min of meer het | |
[pagina 358]
| |
evangelie van hen, die in 1893 de Gaelic League stichtten: dat alleen van inkeer tot het Iersche volkskarakter, van terugkeer tot de traditie van de Iersche geest, van ‘self-help’, voor Ierland iets goeds te verwachten is. Noch de Ulster-Protestant Georg Russell (AE), de dichter, schilder en econoom, de essayist over kunst, mystiek, zwijnenteelt en zuivelfabrieken, die een der leidende krachten van de maatschappij is, noch de Katholieke Socialist Connolly, hebben van den aanvang af alleen de verbetering van materieele misstanden op het oog gehad. Voor beiden was deze slechts een begin, een middel, een onderdeel van een veel grootere taak: de voorbereiding van een werkelijk gezond sociaal leven der geheele natie. In het onbewuste levensgevoel, dat van de onvolwassen maatschappelijke vormen der oude Gaelsche samenleving de groeibodem was, herkenden zij het eenige grondbeginsel, waaruit waardevolle maatschappelijke vormen kunnen voortkomen. Door dat eene grondbeginsel zagen zij het karakter van de kultuur hunner voorvaderen bepaald en dat karakter dachten zij, Russell voorzichtiger dan Connolly, ondanks alle inwerking der Engelsche overheersching, door de eeuwen heen gehandhaafd. De kenmerkende grondslag van het oude Iersche leven was, als elders, gemeenschappelijk grondbezit met het recht van ieder lid der gemeenschap op zijn eigen onvervreemdbaar aandeel. De maatschappelijke orde, die hierop berustte, was een, zij het nog onvolgroeide, uitingsvorm van een geestelijke orde, en die geestelijke orde hoopten zij ook in het toekomstig Ierland de basis van het openbaar leven te zien worden. Tegenover de materialistisch-individualistische, die altijd de ondergrond van de Engelsche samenleving geweest is, erkenden zij in de overleveringen der Iersche zoo al niet de volledige verwerkelijking, dan toch de potentie, het begin, in ieder geval het beginsel van een idealistisch-communistische. Ik zeg: idealistisch-communistische. Het woord ‘idealistisch’ gebruik ik natuurlijk in strikt philosophischen zin. Het tweede, | |
[pagina 359]
| |
‘communistisch’ betrekke men niet automatisch in de eerste plaats op gemeenschap van bezit. Door dit te doen, denkt men over een verschijnsel, dat alleen van uit het idealistisch levensgevoel een gave, gezonde groei kan opleveren, in de termen van het materialistisch individualisme. Men denke, daar het er immers om gaat, het idealistisch levensgevoel in het privaat en het publiek leven der menschen adaequate vormen, gestalte te geven, om verwarring te voorkomen, aan gemeenschappelijk werken, d.w.z. die coöperatie, waaraan ook Russell en Connolly langzamerhand de bewuste drijfveer wenschten te geven, die zij, bijna overal elders, waar productieve coöperatie bestaat, niet heeft en welks gemis voor haar het bereiken van een hooger doel, in laatste instantie dan ook voor het lagere tot onvruchtbaarheid doemt. Ik volg, met de interpretatie van mijn eigen, analoog denkende geest, voor een oogenblik alleen de gedachte van Russell. Hij, zoo min als de vader der coöperatieve beweging in Ierland, Sir Horace Plunkett, was een man van abstracte dogma's. Zij gingen niet uit van wat de Iersche boeren behoorden te zijn, maar van wat zij waren, en van wat andere Ieren dan de Iersche boeren waren, van wat deze tijd met zijn bedrijfsvormen en zijn maatschappelijk karakter is. Russell verzet zich fel tegen de onderstelling, dat hij een Socialist, hij bedoelt een Staatssocialist, zou zijn. Even fel verzet hij zich tegen het denkbeeld, dat nationalisatie van de grond in Ierland eenige kans kan hebben. In 1912 schreef hij: When the State decided on turning tenants into proprietors it set up a barrier against socialism which will last, I fancy, for a couple of hundred years yet. An Irish farmer would pour down burning lead on the emissaries of the State who tried to nationalise his land, the land he sweated sixty years to pay for’. Dit is voor de groote meerderheid van het Iersche volk de realiteit. Geen pogingen dus, om vormen uit het verleden in deze tijd over te planten, of onfeilbaar geloofde dogma's aan onwillige en onrijpe massa's op te dringen, maar de langzame bekeering van het indivi- | |
[pagina 360]
| |
dualistisch bewustzijn tot gemeenschapsbesef door coöperatie van productie, langs de eenige weg dus, waarlangs zich de boeren lokken laten: die van het tastbaar stoffelijk voordeel, dat overal, maar vooral in een land als Ierland, met zijn parasiteerende topzware middenstand en zijn achterlijke, technisch nog zoo ontwikkelde boeren, van coöperatie het onmiddellijk gevolg is. Uit materialisme vloeit individualisme, uit individualisme competitie, uit de gemeenschapservaring, die de eerste innerlijke afleiding van ons beleven van de Idee des menschen is, vloeit coöperatie voort. Coöperatie is het eenige menschelijke handelen, waardoor de gemeenschapsgedachte, die de zin der menschelijke natuur is, verwerkelijkt kan worden. Zij bestuurt van het kleinste begin, de hoop op grooter gewin uit arbeid, de ordening van een gansche samenleving tot een spiegelbeeld van de kosmos. Zij alleen kan de stoffelijke welvaart tot zijn hoogtepunt, een onschadelijk hoogtepunt nu, opvoeren. Omdat coöperatie door de band van stof en geest onmiddellijk tastbaar materieel voordeel aanbrengt, en op die wijze de zwakken en middelmatigen, die de meerderheid der menschheid uitmaken, langzaam van haar groote beteekenis doordringt, is zij het beginsel, dat op de armzalige natuur van de individualistische enkeling berekend is en dus een onoverschatbare opvoedkundige kracht bezit. Coöperatie was het principe van de I.A.O.S. Zij heeft door in een land van universeele economische chaos de oprichting van zuivel-, landbouw-, crediet-, vlas-, huisindustrie-, en andere coöperaties in te leiden, voor te lichten en te steunen, een aanvang gemaakt met de organisatie van de boerenstand. Door aan te dringen op de vereeniging van coöperaties tot federaties tracht zij haar werk tot een ontwikkeling en rijpheid te brengen, die iedere coöperatie afzonderlijk weder niet bereiken kan. Als van zelf heeft zich de werkzaamheid der individueele vereenigingen, hier en daar over steeds nieuwe velden uitgebreid en men kan in Ierland reeds nu gevallen aanwijzen, waarin de coöperatie niet meer uit- | |
[pagina 361]
| |
sluitend economische, maar ook sociale belangen behartigt, en het karakter van een ‘rural community’ en daarmee de aanvangen van een andere structuur der maatschappij beginnen zichtbaar te worden. Dit laatste was, boven het eerste doel van de stoffelijke verheffing der landlieden, ook het hoogste oogmerk der beweging. Als het haar vergund wordt ongestoord, ook door de Staat niet belemmerd, haar werk voort te zetten, zal zij, langzaam als alle diepe dingen, en zeker als alles wat noodzakelijk is, de grondslagen van een sociale orde scheppen, welke de onze, die zoo smadelijk mislukte, verdringen zal. ‘The Co-operative Commonwealth, schrijft Russell in zijn boekje “Co-operation and Nationality”, is the fourth alternative to State Socialism, the Servile State, or our present industrial anarchy; and Irishmen must make up their minds which of the four alternatives they prefer. They will be driven by the forces working in society to one or other of these courses. If capital wins we shall have the Servile State, and an immeasurable bureaucracy to keep the populace in order. If State Socialism wins humanity will have placed all its hopes on one system, and genius, temperament, passion, all the infinite variety of human life, will be constrained by one policy. Our present system is anarchic and inhuman, and the world is hurrying away from it with disgust. The Co-operative Commonwealth alone of all these systems allows freedom and solidarity. It allows for personal genius and unhampered local initiative. It develops a true sense of citizen-ship among its members. Whatever alternative Irishmen choose to promote, they should think long and dispassionately on the prospect for humanity which each offers, and consider well their varying political, social, and economic possibilities’. Ik zeide, dat Connolly, de groote leider van de andere productieve klasse in Ierland, op de zelfde basis als Russell stond. Connolly, die zich zijn leven lang Socialist noemde en over Marx nooit anders dan met de diepste eerbied als over zijn | |
[pagina 362]
| |
meester gesproken heeft, was dikwijls een vrij onorthodox Marxist. Bij iemand, die in idealistische bodem wortelde, wiens gedachten gedrenkt waren in het geloof aan de werkelijkheid van de geest, kon het ook niet anders. Een bekende Jezuiet, Rev. L. Mac Kenna, zette in zijn boekje ‘The social Teachings of James Connolly’ de belangrijkste punten van discrepantie tusschen dezen en Marx uiteen. Het was nauwlijks noodig. Ook Connolly voelde zich erfgenaam in rechte lijn van de idealistische Gaelsche traditie en al zijn essentieele afleidingen zijn daarvan de zuivere, consequente getuigenissen. Hij vermeed, vaak waarschijnlijk om redenen van taktiek, al te scherpe onderscheidingen. Of hij, die ondanks zijn schrijverschap, in de eerste plaats, uit de arbeidersstand voortgekomen en voor de arbeiders werkend, man van de praktijk was, Marx' historisch materialisme, economische theorieën als zijn waardeleer, die der meerwaarde of die over de concentratie van het kapitaal ooit ten einde toe doorgedacht heeft, is niet zeker. Maar al kon een man, voor wiens geest het, hoewel hij zich Marxist noemde, vaststond, dat die onmisbare factor tot waardevolle hervorming, de zedelijke wil ‘uit dieper dan maatschapsbloeien opgerezen komt’, onmogelijk in alle opzichten consequent zijn, in de hoofdzaken bewogen zich zijn gedachten langs de zelfde lijnen als die van Russell. Als deze zag hij, in het laatste tijdperk van zijn leven, het heil der arbeiders niet zoozeer in de individualistische vakvereenigingen, maar vooral in industrieel unionisme, in coöperatie. In een hoofdstuk van zijn ‘Reconquest of Ireland’ ging hij na, op welke wijze de coöperatie der arbeiders een noodzakelijke aanvulling van die der landlieden moest zijn, betoogde hij, dat juist de onderlinge samenwerking van de beide produceerende hoofdgroepen der bevolking voor elk afzonderlijk de vooronderstelling van zijn grootst mogelijke bloei was. ‘Co-operative Commonwealth’ was ook voor hem de naam van een samenleving op idealistische grondslag, die nooit doodgekritiseerd kan worden, omdat zij de | |
[pagina 363]
| |
gebreken der menschelijke natuur ten volle aanvaardt en hen zelfs als noodzakelijke helpsters op de weg hun volle deel geeft. Na zijn dood is zijn gedachte in velen van zijn volgelingen, de tegenwoordige leiders der Iersche arbeidersbeweging, van kracht gebleven. Terwijl voor de oorlog de nu wel haast legendarisch geworden Jim Larkin de geliefde held der Iersche arbeiders was, hebben zij na 1916 hun genegenheid op Connolly overgedragen. Men vindt zijn portret in talrijke arbeiderswoningen te Dublin en een der meest voorkomende antwoorden van Dublinsche werklieden op de vraag, wat hun ideeën zijn, zegt vader MacKenna, is dit, dat zij zich houden aan de idealen en methoden van James Connolly. Ik besprak in dit hoofdstuk over de vooruitzichten van Ierland voornamelijk zijn en Russell's gedachten, de ideeën van slechts twee uit de vier en een half millioen inwoners van Ierland. Zij staan met hun beiden voor een groot deel van die vier en een half millioen menschen, omdat zij leiders zijn en waren van bestaande bewegingen, omdat hun ideeën zoowel het beginsel van die bewegingen zijn, als een zuivere aanwijzing naar hun doel inhouden, omdat een regelmatige zelfontwikkeling der beweging onvermijdelijk het bereiken van dat hoogere doel tegemoet werkt, en omdat dus niet een strakke, dogmatische utopie maar een algemeene karakteristiek van de grondslagen eener toekomstige ordening uit den zin hunner beweging af te leiden is. Daarom geloof ik, dat ik, over hen sprekend, niet over gedachterimpelingen van een paar enkelingen over de onbewogen diepte der menigte spreek, maar over het reëele beginsel, het pril, doch reëel begin van een langzaam ontwikkelende, alles doordringende en hervormende maatschappelijke omwenteling. Men spreekt nu van Bolsjewisme, en men spreekt er van, of men het diep doordacht heeft. Het is bekend, dat de geschriften van Connolly op Lenin en Trotzky groote invloed uitoefenden. Als iedere werkelijke of vermeende Marxist sprak hij gaarne over Revolutie. | |
[pagina 364]
| |
De algemeene liefde der Iersche intellectueelen voor oude Gaelsche kultuurvormen brengt telkens dat woord Communisme naar voren, dat in deze tijd van zelf het woord Bolsjewisme op de lippen lokt. Het is ook niet onmogelijk, dat de Russische Sovjetregeering met de Republikeinen aanraking gezocht heeft. Dit alles is voor de Engelsche regeering voldoende, om ten behoeve van haar dwangpolitiek een argument aan te voeren, dat het voordeel heeft, menigeen haastiglijk te doen zwijgen, die anders luid als de luidste haar optreden in Ierland had aangevallen. Het gepeupel van Belfast heeft zich bij de ‘anti-popery-’leuze de ‘anti-bolsjewistische’ natuurlijk met even groote geestdriftigheid als stompzinnigheid laten inblazen. Het is den lezer duidelijk geworden, dat tusschen de Gaelsche toekomstidealen van een deel, een klein deel, der Iersche bevolking en het Russisch Bolsjewisme een hooge graad van verwantschap bestaat. Dat een revolutie nu, of voorloopig, eenige kans in Ierland zou hebben klinkt, wanneer men alle feiten der werkelijkheid in aanmerking neemt, absurd. Alle voorwaarden, die de tweede Russische Revolutie mogelijk, zelfs noodzakelijk maakten en ‘de dictatuur van het proletariaat’, eenig redmiddel van de chaos, tot op zekere hoogte konden doen slagen, zijn in Ierland afwezig. Ik moet hier trouwens nog opmerken, dat niet alleen het Sinn Fein van vóór de Paaschopstand nimmer veel sympathie voor de arbeiders en hun stakingen over had, maar dat het zooveel meer gecompliceerder Sinn Fein van eenige jaren later de arbeiders nog met ‘fair wages’ dacht te kunnen tevreden stellen. De verschillen tusschen het Russische en het Iersche denken zijn duidelijk. Ik noem er eenige. Het eerste staat op historisch materialistische, het tweede op idealistische grondslag. Het eerste, dat van uit materialistische grondstellingen een werk verricht, dat alleen op idealistische grondslag geheel slagen kan, leidt uit het materialistisch geloof van zelf zijn methoden af en vertroebelt daardoor zijn klaarheid. Het gaat van een nog onvoldoend georganiseerde | |
[pagina 365]
| |
industrie uit, en lijdt als communisme schipbreuk op de werkelijkheid van een volkomen ongeorganiseerde boerenstand, de meerderheid des volks, die, door de Revolutie tot bij uitstek oncommunistisch grondbezit gekomen, ondanks de beperkingen, welke de communisten haar tot voor kort oplegden, - uit vrees voor de reactie, waardoor haar in wezen ontnomen zou worden, wat de Bolsjewisten haar slechts in schijn ontnamen - de grootste steun voor de bestendiging der communistische dictatuur geweest is. Het tweede meent, in een land dat op dit punt met Rusland overeenkomt, de landbouw als uitgangspunt, en tracht die als eerste vereischte voor éénige nieuwe maatschappelijk orde op coöperatieve grondslag te organiseeren. Het eerste, begonnen met de poging om aan een niet te voren bruikbaar gemaakt materiaal de vormen te geven, die het pas op een ver afliggend tijdstip op natuurlijke wijze vrijwillig kan aannemen, moet gedwongen stadium voor stadium terug afleggen om vervolgens te bemerken, dat het zich in die lagere positie zijn standhouden moeilijker gemaakt heeft, dan het zonder de aanvankelijke overhaasting geweest zou zijn. Het tweede begint zijn organiseerende arbeid op het nederigste punt, om geleidelijk op te stijgen en door het onverbrekelijk samengaan van de materieele met de sociale groei iedere teruggang naar vroegere stadia onmogelijk te maken. Het eerste heeft behalve den tegenwoordigen toestand der individueele menschelijke natuur ook de internationale structuur der samenleving met al haar noodzakelijke consequenties willen of moeten negeeren en is nu niet meer in staat zich zelf op eenig punt te ‘maken’ zonder zich op een ander punt min of meer te ontmaken. Het tweede kan in zijn geheele constructieve streven de wetten van levende organismen in het oog houden, die zonder gevaar voor zich zelf niets van zich doen afsterven voor zij het missen kunnen, en in de normale gang van het bestaan benutten wat zij gebruiken kunnen, afscheiden, wat nutteloos of schadelijk is. Men kan deze, essentieel instructieve, kritiek nog een eindweegs uit- | |
[pagina 366]
| |
breiden. Een breedvoerige toelichting zou feitelijk noodig zijn. Wat heeft na dit alles het verwijt, dat het Russische denken met het Iersche sterke trekken van verwantschap vertoont, anders te beteekenen, dan dat het eerste ondanks zijn gedeeltelijk onvermijdelijke gebreken en fouten, ethisch en sociaal gesproken door hoogere beginselen geleid wordt dan de onderbouw van de bestaande samenleving kan aanwijzen? Maar noch de gewelddadige revolutie, noch een abrupte afschaffing van privaat bezit, kunnen, stel dat zij mogelijk en wenschelijk waren, voor Ierland iets goeds opleveren. Wanneer Connolly in ‘Socialism Made Easy’ schrijft: ‘The function of Industrial Unionism is to build up an industrial republic within the shell of the political State, in order that, when that industrial republic is fully organised, it may crack the shell of the political state,’ dan spreekt hij van een geheele andere revolutie als die van Lenin en Trotzky in Rusland waar de bestaande orde, of liever wanorde, in elkaar stortte, vóórdat de industrieele arbeiders gereed waren en het kataklysme de landbouwers juist in staat stelde privaatbezitters te worden. Men mag bij de behandeling van dit vraagstuk ook vooral de invloed der Kerk niet uitschakelen. Dat een schrijver als Aodh de Blàcam, een fervent Katholiek, een overtuigd Labourman, een apostolisch Gael, het noodig vindt in zijn boekje ‘Towards the Republic’ een heel leger uitspraken van scholastieken als Duns Scotus, Thomas van Aquino en Albertus Magnus, of moderne schrijvers als kardinaal Mercier bijeen te brengen, en uit encyclieken van Leo XIII interessante zinsneden aanvoert, heeft zijn beteekenis. Kardinaal Logue, die het Socialisme verfoeit, geeft zijn steun en zegen aan coöperatie. In het 5e hoofdstuk ‘Socialism made Easy’ legde Connolly zijn voorstelling van een staatsvorm der toekomst volgens zijn beginselen vast. Om hem goed te beoordeelen, om te begrijpen, welke invloed het contact met de Iersche werkelijkheid op een Socialist als hij had, moet men niet vergeten, dat zijn leven als voorganger in twee helften uiteen- | |
[pagina 367]
| |
valt, de eerste waarin hij, in Amerika werkzaam, zich voornamelijk internationalistisch-Marxistisch uitte, de tweede, waarin hij, naar Ierland teruggekeerd, in nauw verband met alles wat daar geschiedde, het voorbeeld der I.A.O.S. voor oogen, zijn diepere oplossing vermoeden ging en, als Plunkett en Russell, in coöperatie - vaste wortel in die groeibodem van spiritueele en materieele welvaart, de gemeenschapsidee - ook de éénige wortel ging zien, waar de schoone groei van een zoo harmonisch mogelijke sociale levensvorm der menschen uit kan voortkomen. ‘The founder of the Department of Agriculture gave it such a constitution that in due time, as the other movement he created (de I.A.O.S.) expanded, its representatives would overflow into the Council of Agriculture and the Agricultural Board, and control the Departments policy and keep it to its proper function - which is to supply the farmers with the technical information they want and not to force on them policies they detest’. Zoo schreef Russell over zijn voorstelling der naaste toekomst: ook breeder uitgewerkt als hij haar in zijn latere boek ‘The National Being’ gegeven heeft, is zij slechts de aanwijzing van iemand die, op een onbekende weg gaand, de aard van zijn tocht verderop nog slechts raden kan. Beter dan uit het vroegere pamflet kunnen wij de overeenkomst van Connolly en Russell opmaken uit wat de eerste in ‘Labour in Irish History’ schrijft over dat merkwaardig coöperatief experiment uit de jaren '30 der vorige eeuw, de Ralahine-kolonie: ‘Such is the lesson of Ralahine. Had all the land and the buildings belonged to the people, (de eigendom van de grond der kolonie was aan Vandeleur, den instigator, gebleven, en toen deze tengevolge van verliezen bij het spel enz. failleerde, maakte verkoop der bezitting aan de bloeiende kolonie een einde) had all other estates in Ireland been conducted on the same principles, and the industries of the country also so organised, had each of them appointed delegates to confer on the business of the country at some common centre | |
[pagina 368]
| |
as Dublin, the framework and basis of a free Ireland would have been realised. And when Ireland does emerge into complete control of her own destinies she must seek the happiness of her people in the extension on a national basis of the social arrangements of Ralahine, or else be but another social purgatory for her poor - a purgatory where the pangs of the sufferers will be heightened by remembering the delusive promises of political reformers’. De jonge dichters van 1890, die uit reactie tegen de geest van hun tijd naar het verleden van hun land terugblikten, voelden de zoete, nostalgische bekoring van dat Eire hunner voorgeslachten, wier dichters aan de overzijde der mistige zeeën de glinstering zagen van een Elyseum, hun Tir na nOg, dat ook hún droom in zijn verre fluisteringen gevangen nam. Later, toen de strijd zich voorbereidde, die met de dood van Pearse, Connolly en hun kameraden een aanvang nam, herinnerden zij zich Ierland als de Shan Van Vocht, de Arme, Oude Vrouw, die de jonge mannen van hun haardsteden trekt naar de worsteling met den Gall. Aan brekende oogen openbaarde zij zich als de zichtbare ziel van hun onsterfelijk vaderland. ‘A terrible beauty is born’ schreef de dichter van Oisin en Forgael na de executies van 1916, die ook voor hem zijn land transformeerden. Ik ken geen fellere uiting van de haat tegen Engeland dan deze strophe, vertaald uit het Gaelsch van een oud dichter, een jubel om de algemeene destructie van alle grootheid, omdat zij ook de destructie van Engeland zijn zal: Life conquereth still; as dust the whirlwinds blow -
Alexander, Caesar, and all their power and due!
Tara is grass, and Troy itself lieth low -
It may be that Death will reach the English too.
Zal, zoo de vrede een vrede wordt, al die haat zoo zeker veranderen als Engeland veranderen moet? Russell zelf herinnert, tegenover hen, die boven hun haat tegen Engeland niet kunnen uitkomen, aan dit ander vers, van een Engelsch dichter: | |
[pagina 369]
| |
I will not cease from mental fight,
Nor shall my sword sleep in my hand
Till we have built Jerusalem
In Englands green and pleasant land.
En hij citeert, uit het laatste gedicht van den laatsten grooten Engelschen dichter, de slotregels van: But (when so sad thou canst not sadder)
Cry; - and upon thy so sore loss
Shall shine the traffic of Jacob's ladder
Pitched betwixt Heaven and Charing Cross.
Er is nog een andere visie op Ierland dan die ik noemde. Het geloof, dat Ierland een missie te volbrengen heeft, leeft in veel jonge Iersche geesten. Hebben ooit andere dan innerlijk groote volken, - zij, die de onderdrukking gekend hebben, vóór alles -, dit besef van uitverkorenheid, van de hoop dat zij een bijzondere taak te vervullen hebben, tot een richtsnoer van nationale arbeid gemaakt? Uit de oude tijden is de naam Innisfail, Eiland der Bestemming, overgeleverd. Iedere jonge staat, als ieder kind, is een belofte. Niets is zoo gemakkelijk als om sceptisch te zijn en te betwijfelen, of iets anders dan wat wij kennen - dit schamele - mogelijk is. Oneindig moeilijker is het te gelooven, dat iets beters volbracht kan worden, en daarvoor te werken. Vrijheid is nog niets anders dan de vrijheid om naar eigen ingeschapen wet te groeien en te rijpen. Laten wij geen ‘gebloosde vruchten’ verwachten, voor de wasdom begonnen is, maar als het groeisel uit de bodem spruit, ons er over verblijden, dat de aarde groent. |
|