| |
| |
| |
Aanteekeningen op de wereldgebeurtenissen
Door Mr. J.C. van Oven.
XXXI.
Na de mislukking in Londen.
Men zegt, dat toen de Duitsche minister van buitenlandsche zaken uit Berlijn wegstoomde om zich naar de rampzalige Londensche conferentie te begeven, hem uit het publiek zooiets als ‘blijf op je stuk staan’ nageroepen werd en dat von Simons daarop een gebaar maakte waarmee hij zeggen wilde: ‘wees maar gerust.’ Hij heeft woord gehouden en ook Briand is op zijn stuk blijven staan, kon toen hij in de kamer rekening en verantwoording van zijn Londensche zending aflegde, met trots volhouden, dat hij geen tittel of jota van het bindende mandaat afgeweken was, waarmee Frankrijk hem naar Londen gezonden had. Vraag: als beide staatslieden met een bindende opdracht belast waren, terwijl beide opdrachten in de verste verte niet te vereenigen waren, wat was dan het nut van de conferentie? Hebben de Britsche en de Italiaansche diplomaten verwacht dat de een of de ander zijn opdrachtgevers zou durven trotseeren? Of is heel de conferentie alweer een soort van camouflage geweest, dienend, om het toepassen der sancties aannemelijk te maken? In dat geval hebben de
| |
| |
Duitschers prachtig in de kaart der tegenpartij gespeeld, door tegenover de Parijsche voorstellen, cijfers te plaatsen, waarover ook de meest gematigden in Frankrijk en Engeland moesten lachen. Of was het heele geval misschien ook aan Duitschen kant comedie? Vond men 't ook daar heel goed, dat de sancties kwamen, om redenen van binnenlandsche politiek natuurlijk, althans dit beter dan de onderwerping aan de fantastische cijfers van Parijs? Het antwoord op deze en vele andere vragen van denzelfden aard laat zich slechts gissen en met zekerheid valt alleen maar te zeggen, dat Briand om zijn ministerieel leven te behouden tegenover de partij-Poincaré, Lloyd George tegenover de jingo's en von Simons tegenover de Duitsch-nationalen, in Londen ‘op hun stuk moesten blijven staan,’ met als noodzakelijk gevolg de volslagen mislukking der conferentie. De bespreking werd dan in waarheid niet gevoerd tusschen de verantwoordelijke regeeringen, maar door de onverzoenlijke partijen in alle drie de landen, over het hoofd der regeeringen heen, en indien dit vaste stijl wordt, mag men voor 't vervolg alle illusies omtrent de werking zulker besprekingen laten varen. Want dit is toch wel duidelijk, dat het stelsel der bindende mandaten volslagen onvereenigbaar is met dat der onderlinge besprekingen. Het beginsel dat aan deze laatste ten grondslag ligt, is, dat alle partijen belang hebben bij overeenstemming, derhalve dat ieder een stukje van zijn standpunt wijken moet, zijn naastbijliggend belang eenigermate moet offeren om een verder verwijderd, maar ook hooger, eigenbelang te dienen. Komt er nu een met een bindend mandaat, dan moet deze óf zijn wil aan de anderen opleggen, óf de transactie doen mislukken. En aldus sprak Briand in zijn triomfrede het doodvonnis over het stelsel der conferenties uit.
Wat nu? Na de mislukking van Londen en de bezetting van Dusseldorp, Duisburg en Ruhrort, is er in Duitschland geen nieuwe revolutie uitgebroken, gelijk velen gevreesd hadden. Misschien dank zij de algemeene verbetering van den toestand in 't land, die het terrein
| |
| |
voor de revolutie steeds minder geschikt maakt, misschien doordat juist in denzelfden tijd de Russische regeering in groote moeilijkheden verkeerde, zoodat er van dien kant nu geen hulp verwacht kon worden, en wellicht ook omdat men 't gevoel heeft, dat de sancties niet zoo heel veel kwaad doen. Dit is een meevaller, die wij met de grootste voldoening constateeren, maar intusschen kan het niet blijven zooals 't nu is. In Frankrijk voelt men zeer goed, dat déze sancties de noodige millarden niet zullen binnen brengen, in Engeland zijn velen over de thans toegepaste dwangmiddelen al boos en in Duitschland zien alle partijen de kat uit de boom, maar staan inmiddels gereed om hun slag te slaan. Dat wordt een gevaarlijke toestand die stof tot nieuwe conflicten herbergt. Want het is heel duidelijk, dat de partij-Poincaré na deze schitterende overwinning niet rusten zal: deze sancties brengen het geld niet binnen, roeien den ‘geest van 1914’ niet uit, goed, dan zijn er nieuwe dwangmiddelen noodig. De campagne is reeds begonnen, nog immer geleid door den oud-president in woord en geschrift, maar trouw gevolgd door de regeering. Het rechts-standpunt is gemakkelijk gevonden, want nu Londen mislukt is, d.w.z. nu er geen wijziging door nieuwe overeenkomst gebracht is in het verdrag van Versailles, nu werkt dit contract ten volle en volgens zijn bepalingen is dan ook Duitschland reeds gesommeerd om op 1 Mei de twintig milliard gouden marken af te dragen waartoe het zich vóór dien datum verbonden heeft, de milliarden die naar Duitschland's bewering reeds afgedragen zijn in den vorm van schepen, oorlogstuig en wat dies meer zij, maar die volgens de berekening van de andere zijde nog pas voor twee vijfden zijn voldaan. Ziedaar dus de rechtvaardiging, of het voorwendsel, al naar men wil, voor den volgenden stap dien de Fransche nationalisten beramen. Het verdrag van Versailles is wel is waar onduidelijk wat betreft de
dwangmaatregelen waartoe het de Entente bij niet-nakoming recht geeft - vandaar dat ook Duitschland zich thans aan het ‘wangedrocht’
| |
| |
vastklampt, zeggend dat dit zijn vijanden geenerlei recht tot sancties geeft! - maar de interpretatie der overeenkomst die Frankrijk huldigt heeft allicht meer kans op erkenning dan de Duitsche, want wat zal Duitschland beginnen indien bij niet-nakoming der verdragsbepalingen Frankrijk eenvoudig van zijn macht gebruik maakt en op eigen gelegenheid tot bezetting van nieuw gebied overgaat? Het verdrag van Versailles als vervallen beschouwen? Heethoofden in Duitschland hebben nu reeds daarop aangedrongen, maar de regeering was wijzer en wees er terecht op, dat als 't verdrag van Versailles vervalt, de oorlogstoestand weder intreedt en wat zou Duitschland hierbij winnen? Neen, als in Frankrijk werkelijk de partij-Poincaré de overhand behoudt, en het gezond verstand van 't Fransche volk zijn leiders niet noopt een anderen weg in te slaan, dan zal Duitschland op zich zelf machteloos staan en 't is dan alleen maar de vraag of Engeland en Italië dit zullen toestaan. Want al hebben nu de bondgenooten zich vereenigd met deze zeer slappe en de Entente evenzeer als Duitschland benadeelende sancties, wij moeten toch aannemen, dat Lloyd George zelf de mislukking van de Londensche vergadering diep betreurt; dat hij veel liever een compromis op den grondslag van een verzacht Parijsch programma had gezien en dat hem dit slechts onmogelijk gemaakt is door de veel te ver gaande Duitsche tegenvoorstellen. Hij moet dan nog immer streven naar een nieuw vergelijk in zake de schadeloosstellingen, en beschouwt de sancties slechts als een noodzakelijk kwaad, als een overgangstoestand die leiden moet tot nieuw overleg. Misschien had hij gehoopt, dat Duitschland al dadelijk met nieuwe voorstellen zou aankomen en verkeert hij nog in afwachting, maar in elk geval blijft het waarschijnlijk, dat hij niet zonder meer zich zal aansluiten bij de campagne-Poincaré en dat Frankrijk, op dezen weg voortschrijdend, opnieuw een breuk riskeert met zijn bondgenooten.
Wellicht zijn hier de eischen van de binnenlandsche
| |
| |
politiek in Engeland beslissend, en hoe deze zich ontwikkelen zal in de komende maanden, is een vraag, waaromtrent moeilijk voorspellingen gewaagd kunnen worden. Wij zeiden het zoo juist reeds, dat de sancties de Entente niet minder benadeelen dan Duitschland, en de aardige plaat in de ‘Westminster Gazette’, waarop Lloyd George en Briand als de Maartsche Haas en de Gekke Hoedenmaker uit ‘Alice in Wonderland’ Duitschland als de zevenslaper in de trekpot stoppen, terwijl het slachtoffer uitroept: ‘zoo bederven jullie lekker je eigen thee,’ is ongetwijfeld treffend juist. Het is nu maar de vraag, in hoever de handels- en industrie-menschen die door de sancties benadeeld worden, hun macht op de regeering kunnen doen gelden, want natuurlijk, terwijl de belemmering van den Rijn-handel en vooral de vijftig percent op de Duitsche import in Engeland, een groot aantal menschen aldaar benadeelt, zijn er ook die hierbij zij spinnen, en 't is nu maar de vraag welke van de beide partijen in de eerstkomende maanden de richting zal aangeven.
Overigens, voor een buitenstaander is het onbegrijpelijk, dat het practische Britsche volk in deze zaak zijn eigen belang niet duidelijker ziet. Want wel zal de heffing van vijftig percent op de betaling van in Engeland geïmporteerde Duitsche goederen voordeel opleveren aan de Britsche industrie die niet tegen de Duitsche concurrentie op kan, voordeel wel is waar alleen op de Engelsche markt en in de andere landen die de vijftig percent ook heffen - d.i. in Frankrijk, misschien in België, misschien in de Britsche koloniën, maar zeker niet in Amerika - een voordeel dus waardoor de werkeloosheid wellicht wat verminderen zal, maar daar staat het dubbele nadeel tegenover, dat ook de Duitsche grondstoffen tweemaal zoo duur worden en dat - dit is natuurlijk 't belangrijkste - het geld dat in den vorm dier vijftig percent afgedragen wordt als voldoening der schadeloosstelling, betaald wordt niet door de Duitschers, maar door de Engelschen zelf.
Dit is nog erger dan het lijkt om de volgende reden.
| |
| |
De Duitsche schadeloosstelling wordt aan de Entente betaald, doch niet aan alle geallieerden voor een gelijk deel, maar voor circa vijftig procent aan Frankrijk en twintig aan Engeland. Hoe moet het nu gaan met die vijftig percent op Duitsche waren, die in Engeland ingevoerd en aan de Britsche schatkist betaald worden, welke er de eene helft van houdt en de andere aan den Duitschen verkooper betaalt? Mag de Britsche schatkist dit geld definitief houden, of slechts voor twintig percent, terwijl de rest in hoofdzaak naar Frankrijk en België gaat? Men heeft hieraan blijkbaar eerst niet gedacht en later schijnt er onzekerheid over ontstaan te zijn. De Engelsche natie heeft natuurlijk nooit iets anders bedoeld, dan de volle som te houden, maar Briand zei in de kamer dat dit heelemaal de bedoeling niet was en toen een lagerhuislis er Lloyd George naar vroeg, of Briand daarin gelijk had, toen antwoordde Lloyd George zooals alleen een Engelsch staatsman antwoorden kan, nl. hij erkende niet dat Briand gelijk had, maar sprak het toch nog veel minder tegen. De toestand is dus zoo, dat als straks de milliarden gouden marken, door Engelsche verbruikers betaald voor Duitsche goederen, in de Britsche schatkist gaan vloeien, daarvan in hoofdzaak Frankrijk zal profiteeren. Misschien vindt men dit niet zoo erg, omdat Frankrijk zoo ontzettend veel meer geleden heeft van den oorlog dan Engeland en omdat Engeland al zooveel voorspoediger, zooveel verder hersteld is? Inderdaad, maar als dan Engeland zijn bondgenoot helpen wil, doet 't dit toch beter door hem zijn oorlogsschulden kwijt te schelden dan door hem zelf de schadeloosstelling te betalen, die Duitschland afdragen moet. In elk geval, de Britsche belastingbetaler, die op zijn billet bedragen ziet, welke zelfs ons nog aan 't schrikken brengen, zal vermoedelijk voor dit stelsel weinig voelen en wij hebben hoop, dat deze eenvoudige waarheid kracht zal geven aan die partij onder het Britsche volk welke zich uit al
haar macht tegen Engeland's deelgenootschap aan het stelsel-Poincaré verzet.
| |
| |
Want daarop komt het nu ten slotte neer: dat op deze wijze de eenige weg, die West-Europa uit het moeras leiden kan waarin de oorlog 't gebracht heeft, versperd wordt en dat elke stap der Fransche nationalisten hem verder verspert. Valuta-ellende, deloyale concurrentie door de industrie der landen met lagen koers, duurte en ellende in die landen zelf, werkeloosheid onder de volken met hooggeprijsde munteenheid...... 't kan toch alles slechts wijken voor een intens verkeer tusschen de naties en wat is hiervoor noodlottiger dan zulk een slagboom als thans gelegd is door de Entente, en dan nieuwe bezettingen in 't hart van het Duitsche industriegebied? O, wij begrijpen nog altijd de Fransche mentaliteit, die het succes van Poincaré's politiek verklaart, ten volle: Duitschland zou aan alle kanten de revanche voorbereiden; de Duitsche industrie herstelt zich en bloeit, terwijl de beste provinciën van het overwinnende Frankrijk nog immer een woestenij zijn; de overwonnene moet betalen en de overwinnaar niet..... dus moet op Duitschland de dwang toegepast worden waartoe de overwinning de macht gaf en het recht, dwang in den vorm van beslag op belastingen, van bezetting van gebied en wat men nog meer bedenken kan. Wij begrijpen deze mentaliteit en willen allerminst zeggen dat zij onrechtvaardig is tegenover Duitschland als natie. Integendeel, als men er kans toe zag, de Duitsche geldverdieners aan den oorlog te nopen de gaten in de Fransche schatkist te vullen en het herstel der verwoeste streken te betalen, de verlamde Fransche industrie aan den gang te brengen, ons rechtvaardigheidsgevoel zou er de grootste bevrediging in vinden. Denk maar eens dat Duitschland overwonnen had en nu de Duitsche troepen zooveel Pruisisch gebied bezet hielden als thans de Fransche soldaten in Duitschland doen, dan zou er van dien kant zeker geen middel, hoe hard en wreedaardig ook, ongebruikt gelaten worden om den overwonnene tot betaling te dwingen, en al wat de Franschen
en hun bondgenooten nu doen is zeker zacht in vergelijking met wat men dan gezien
| |
| |
zou hebben. Maar het geldt hier immers geen rechtsquaestie, doch een van feitelijke mogelijkheid en mét de Britsche en de Italiaansche handelswereld, ziet de neutrale buitenstaander, dat het stelsel Poincaré bezwaarlijk tot het doel leiden kan en dat elke afwijking in die richting op zijn best vertraging brengt.
Terwijl de ‘sancties’ het herstel der Britsch-Duitsche handelsbetrekkingen belemmeren, zoekt Engeland leniging van zijn industrieelen nood in het handelsverdrag met Sovjet-Rusland, dat zoo waar eindelijk tot stand kwam. In deze zaak gaf dus de regeering gehoor aan de stem der handelswereld; hier gingen Fransche en Engelsche wegen reeds uiteen. Of het veel baten zal? Wij zouden het Russische raadsel moeten oplossen om het antwoord te geven. Maar het Russische raadsel te doorgronden, 't is den westerling niet gegeven, en alle litteratuur over den toestand in het Sovjet-rijk, of ze afkomstig is van lieden die er geweest zijn en uit ondervinding praten, dan wel van menschen die erover praten zonder er wat van af te weten, van met de sovjets sympathiseerenden of het communisme verafschuwenden, 't brengt ons allemaal geen stap nader en elke letter maakt den communist vaster in zijn overtuiging, den tegenstander tot een nog feller hater. Ook de vraag: ‘wankelt de macht van Lenin en Trotsky?’ blijve onbeantwoord. Het scheen zeer duidelijk 't geval toen de tegen-revolutie niet alleen van Kroonstad uit succes had, maar op tal van andere plaatsen tegelijk losbarstte. Nu, na den val der tegen-revolutionnaire veste schijnt overal het verzet gesmoord. Voor hoe lang? Is de regeering verzwakt? Of heeft haar overwinning haar nieuwe kracht gegeven? Slechts één aanwijzing geeft eenig licht: de vrede met Polen werd opeens geteekend na bijna een jaar lang aan-het-lijntje-houden. Dat wijst toch wel op een besef van innerlijke zwakheid.
Groningen, 21 Maart 1921.
|
|