Onze Eeuw. Jaargang 21(1921)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] Verzen Van Edward B. Koster. Opaal. Opaal met groene glinstering in blauw, Mysteriegrot van schoonheids flonkerschijn, Zou wat de menschen zeggen waarheid zijn, Dat gij verandert al naar vreugd of rouw? Zijt gij uw drager zóó door alles trouw, Dat dofheid u doortroebelt bij zijn schrei'n En fiere glanzing blikkert bij 't verblij'n, Gij wondersteen, gestold uit tinteldauw? Ik wil in vreugdeverten mij verblijden, Door 't blinken begeleid van mijn opaal; Maar neigt mijn zon allangzaam ten gedaal, Dan zwijge in dof berusten alle glans, Die vroeger oplaaide in den levensdans, En heersche troeb'le weemoed bij mijn lijden. [pagina 100] [p. 100] Jonggestorven violist. Klein wonder, in wiens wezen ligt getast Gevoel en wijsheid van een voorgeslacht, Hoe staat ge daar verdiept met uw doordacht Bezield gespeel, geloovend, en verrast Door eigen schoonheid, die als eed'le gast Woont in uw ziel, en met ontemb're kracht Te voorschijn barnend, vroom wordt ingewacht, En altijd schooner, voller, hooger wast! Daar stijgt de hymnus, zuiv're snarenzang, En licht gebogen 't hoofd, beluistert gij Ekstatisch-kalm bezielde tonenrij, Die opstijgt uit uw vedel, weidsch en lang. En alle hoorders voelen dat daar staat Een oude speler met een jong gelaat. Vorige Volgende