| |
| |
| |
De nieuwe, verkorte Bijbelvertaling
Door Prof. Dr. A.J. de Sopper.
De Bijbel. Opnieuw uit den grondtekst vertaald door en onder leiding van Dr. H.Th. Obbink, hoogleeraar aan de Rijks Universiteit te Utrecht. (Verkorte uitgave). Amsterdam, 1920. S.L. van Looy.
Dit is precies wat we noodig hebben. Er is sinds lang in breeden en zeer verschillenden kring naar verlangd en om gevraagd. Maar niemand voelde zich geroepen tot en tevens opgewassen tegen de taak om het tot stand te brengen. Nu komt het er eindelijk. En in optima forma.
Wat ons hier gegeven wordt, is geen Bijbel voor ‘de modernen’, of ‘de orthodoxen’, of ‘de ethischen’. Daarvoor schijnen, naar de pers ons meedeelde, reeds vroeger voorzieningen getroffen te zijn. Zoodat we zonder zorg kunnen denken aan hen, die behoefte hebben aan 'n ‘modernen’, 'n ‘orthodoxen’, 'n ‘ethischen’ Bijbel. Er moeten in ons gezellig vaderland zelfs kringen zijn, wier Bijbel-voorkeur plaatselijk bepaald is, en die speciaal 'n ‘Dordtschen’, ‘Leidschen’ of ‘Groningschen’ Bijbel begeeren. Men heeft gevonden, dat het bij deze drie
| |
| |
Bijbel-produceerende plaatsen maar moet blijven, aangezien ze tezamen op het heele Nederlandsche afzetgebied voor Bijbels beslag hebben gelegd en zeer wel in staat geacht moeten worden aan elke vraag te voldoen. Ik geloof ook niet, dat er voor 'n nieuw merk nog plaats is. De uitgave van 'n nieuwen ‘Utrechtschen’ of ‘ethischen’ Bijbel zou het lot deelen van den dichter, die bij de verdeeling der wereld te laat kwam.
Dergelijke overwegingen passen evenwel niet geheel bij de werkelijkheid. Het staat nu eenmaal zoo, dat 'n zeer groot deel van het Nederlandsche publiek niet meer denkt in de kategorieën ‘modern’, ‘orthodox’, ‘ethisch’. Nog minder hebben namen van steden voor hen kategoriale beteekenis. Eenig etiket van dien aard strekt bij velen evenmin tot 'n aanbeveling als tot het omgekeerde. Wat hun geestelijk leven voedt en hen innerlijk rijker maakt, begroeten ze met vreugd, zonder zich te bekommeren om keur of ijk van eenige partij. Vandaar, dat deze uitgaaf nu reeds 'n ongekend succes is en het nog meer zal worden. Ze doet namelijk niets meer of minder dan den Bijbel weer onder het bereik brengen van 'n groote schare, voor wie hij ontoegankelijk was geworden.
We ontvangen hier den Bijbel ‘opnieuw uit den grondtekst vertaald.’ Dat was noodig. De bestaande vertalingen hebben hun groote verdiensten. Het zou ongepast zijn, het uit het oog te verliezen. We zijn eerbied en dankbaarheid verschuldigd aan hen, die ze ons gaven. Ook zijn ze volstrekt niet onbruikbaar geworden en zullen ze stellig nog langen tijd in gebruik blijven. Maar ze voldoen in belangrijke opzichten niet aan de behoeften van onzen tijd.
'n Oude vertaling kan niet anders dan verouderd zijn. 'n Taal groeit en verandert, als al wat leeft. Wanneer we hetzelfde willen zeggen als het voorgeslacht, dan moeten we het anders zeggen. 'n Oude vertaling zou, om verstaanbaar te zijn, zelf weer vertaald moeten worden. Daar komt, ten aanzien van de Staten-Vertaling,
| |
| |
waarover het hier loopt, nog bij, dat men zich daar heel vaak op 'n woordelijke vertaling heeft toegelegd. Dat heeft z'n voordeelen. Maar het is toch geheel bezijden de waarheid, wanneer men meent, dat 'n woordelijke vertaling het dichtst bij het oorspronkelijke blijft. Dezelfde woorden, woordverbindingen, zinswendingen hebben in verschillende talen 'n verschillenden zin, soms in de eene taal wél en in de andere in 't geheel géén zin. Ook hier moeten we hetzelfde anders zeggen. Doen we dat niet, zeggen we het eender, dan is het wat anders, dat we zeggen. Daardoor wordt menige plaats in de St. V., ook waar het Nederlandsch op zichzelf geen bezwaar oplevert, toch verkeerd of niet verstaan. Men kan hiertegenover stellen, dat 'n niet-woordelijke vertaling, die poogt den zin der woorden zoo juist mogelijk weer te geven, het oorspronkelijk ook nooit compleet en zuiver weerspiegelt. Ze is altijd min of meer verklaring, met al de gevaren van persoonlijke en onjuiste opvattingen, daaraan verbonden. Ik kan er weinig tegen inbrengen. Vertalen, in dien zin, is onmogelijk. 'n Vertaling is per se iets anders dan, en dus nooit volkomen gelijk en gelijkwaardig met het oorspronkelijk. Men zal zich met het naastbeste tevreden moeten stellen. En dan is 'n vertaling, die althans poogt den zin van het oorspronkelijk verstaanbaar te maken, verkieslijker dan 'n woordelijke vertaling. De onduidelijkheid en onverstaanbaarheid van menige plaats in de St. V. is dikwijls het gevolg van nog 'n andere oorzaak. De vertalers hebben menigmaal zelf den zin van het oorspronkelijk niet verstaan. Ook nu is nog niet alles even duidelijk en de geleerden zijn het voorshands niet in elk opzicht met elkaar eens. Toch zijn we sindsdien heel wat vooruitgegaan en is er veel opgehelderd, dat vroeger duister was en waarmee de nieuwe vertaler z'n voordeel kan doen.
Bij de nieuwe Leidsche Vertaling is ten volle gebruik gemaakt van de gegevens, die de nieuwere wetenschap aan de hand deed. Niemand zal zeggen, dat ze weten- | |
| |
schappelijk zonder feilen is. Maar ik heb evenmin ooit iemand hooren ontkennen, dat ze, althans wat het Oude Testament betreft, wetenschappelijk zeer hoog staat. Ook lijdt ze over 't geheel niet aan te groote letterlijkheid. En haar Nederlandsch is ver van ouderwetsch. Niettegenstaande dit alles, is deze eerbiedwaardige praestatie niet populair geworden en zàl ze het ook nooit worden. Daartoe zijn te zeer uitsluitend de nuchtere geleerden er in aan het woord. Er golft door dit ‘monument van geleerdheid’ geen enthousiasme. Men hoort het koel verstand, maar voelt niet het warme hart. Er is 'n overvloed van kennis, maar 'n tekort aan congenialiteit. De kritiek heeft aan de eerbiedige bewondering het zwijgen opgelegd. Deze vertaling is, ook zonder aanteekeningen en inleidingen, meer interpretatie dan voor 'n vertaling noodig, wenschelijk, geoorloofd is, terwijl ze zich elders weer te weinig losmaakt van het Hebreeuwsche woord. De taal maakt dikwijls den indruk van doodgeranseld te zijn, wellicht mee tengevolge van veelvuldig corrigeeren en overwerken door verschillende hand. Ze jubelt niet en ze klaagt niet. Ze trilt niet van religieuze ontroering. De gewijde orgeltoon wordt er te weinig in vernomen. In 't kort, de vorm en de inhoud van het boek harmoniëeren niet. Voor religieus gebruik zal men nimmer in breeden kring bij voorkeur deze vertaling ter hand nemen. Dat zal te minder het geval zijn, waar ons volk sinds eeuwen gewoon is aan de zoo geheel anders en zooveel juister geïntoneerde St. V.
Het doel nu van de thans verschijnende vertaling is, als ik goed zie, de nadeelen van de St. V. en van de L.V. te vermijden en beider verdiensten te vereenigen. Inderdaad, het ideaal. Dat Prof. Obbink dit ideaal niet alleen heeft gezien en gesteld, maar ook de haast vermetele poging heeft aangedurfd om het, wat het O.T. betreft geheel alleen, te verwezenlijken, zou hem als blijvende verdienste toegerekend moeten worden, ook al was hij in het laatste heel wat minder goed geslaagd dan het geval is.
| |
| |
Dit werk zal natuurlijk evenmin wetenschappelijk volmaakt zijn als de L.V. Maar het zal uit de vakkundige kritiek, die te eeniger tijd aan het woord moet komen, wel blijken, dat het wetenschappelijk zeker niet lager staat dan deze. Dat de vertaler, al vertalende, nooit naar zich toe zal interpreteeren, zou ik niet durven verzekeren. Hij legt het er echter klaarblijkelijk methodisch op toe overal en overal zoover van het Hebreeuwsche woord zich los te maken als tot het bereiken van z'n doel noodig is, doch ook niet vaker en niet verder. Dat doel is: den tekst van het O.T. voor Nederlanders van onzen tijd werkelijk verstaanbaar maken, den zin van de Hebreeuwsche woorden juist weergeven. Men vatte deze uitdrukkingen vooral niet te intellectualistisch op. Ook de aesthetische waarde, de gevoelstoon, de bewogenheid, het rythme van het Hebreeuwsche woord moet zooveel mogelijk in het Nederlandsche overgaan. Prof. Obbink bereikt in dit alles zooveel, niet alleen tengevolge van z'n omvangrijke kennis van het O.T. en z'n achtergrond. Deze is ongetwijfeld onmisbaar. Maar even onmisbaar zijn twee andere dingen, die daar niet altijd mee gepaard gaan. De Bijbel-vertaler moet uit en met z'n Bijbel leven. Er moet persoonlijk contact, innerlijke verwantschap bestaan tusschen hem en het geestesleven, dat pulseert in z'n Bijbel. Hij moet er diepen eerbied, groote bewondering, warme liefde voor hebben. Welnu, uit elken regel van Prof. Obbinks ‘Woord vooraf’ komt U de verrukking tegen over de wereld van geestelijken rijkdom en veelvoudige schoonheid, die in Israëls litteratuur opgesloten ligt. Hij betreurt de toenemende onbekendheid daarmee als 'n jammerlijke verarming van ons volk. En het is de begeerte om z'n tijdgenooten in al die heerlijkheid te doen deelen, die hem bewogen heeft dit geweldig werk op zich te nemen. De laatste reden, waarom hem dit zoo goed gelukt, is hierin gelegen, dat hij tot z'n beschikking heeft 'n
springlevend, gespierd, tintelend, kleurig, lenig, volkomen hedendaagsch Nederlandsch.
| |
| |
Bij het gebruik daarvan vergeet hij evenwel niet (en dit is voor het resultaat van groot belang), dat de Bijbel zich van andere boeken onder meer hierdoor onderscheidt: hij is gelezen van geslacht op geslacht, het volksleven is er door gedrenkt, hij is het geestelijk eigendom geworden van zeer velen, hij is saamgeweven met hun voelen en denken, en dat alles in 'n bepaalden en in denzelfden vorm, den vorm der St. V. Die vorm is in Nederland classiek. Verbreek dien vorm zonder meer en Ge hebt den Bijbellezer geen nieuwen Bijbel, maar 'n anderen Bijbel gegeven. Ge hebt hem voor z'n gevoel z'n Bijbel ontnomen. Dat is ook inderdaad voor 'n goed deel het geval. En daarom is de zaak evenzeer van belang voor hen, die nog Bijbellezer moeten worden. Wat Ge hem geeft, moge in allerlei opzichten beter zijn, met juist instinct beseft hij, dat het religieus minder waard is. De toon van de St. V. is werkelijk in wondere harmonie met den Schrift-inhoud. En daarom is het zoo juist gezien van den vertaler, dat hij overal en overal zoover van de St. V. zich losmaakt als tot het bereiken van z'n doel noodig is, doch ook niet vaker en niet verder. Meer zal het Bijbellezend Nederlandsch publiek zeker nimmer verdragen. Met meer is ook degene, die voor den Bijbel gewonnen moet worden, niet gebaat. In de uitvoering zal Prof. Obbink natuurlijk niet altijd even gelukkig zijn, maar z'n doel en z'n methode lijken mij boven bedenking verheven.
Deze Bijbel is niet slechts ‘opnieuw uit den grondtekst vertaald’, hij onderscheidt zich van de bestaande ook hierdoor, dat hij is 'n ‘Verkorte uitgave’. Het laatste is van niet minder groote beteekenis dan het eerste als het er op aan komt den Bijbel dichter te brengen bij de menschen van onzen tijd. Menigeen, die den Bijbel eens ter hand neemt, legt of gooit hem na korten tijd teleurgesteld voor goed weer weg. De Bijbel is 'n omvangrijk boek. Men vindt er niet gauw en niet gemakkelijk den weg in. En er staat heel wat in, dat niet rechtstreeks spreekt tot het hart en het geweten van de menschen. Er is zelfs
| |
| |
nogal wat in te vinden, dat eer afstoot dan aantrekt. De kans is groot, dat iemand, die den Bijbel willekeurig opslaat, het slecht treft. En dat zal hem den lust om het boek van 't begin tot het eind door te lezen heelemaal benemen. Daarmee is, op zichzelf, over de waarde of onwaarde van de bedoelde Bijbelgedeelten nog niets beslist. Het is in elk geval geen reden om te pogen ze uit de wereld te helpen. De Bijbel is nu eenmaal, zooals hij is. Hij moet blijven, zooals hij is. Hij zal blijven, zooals hij is. Geen Protestant komt op de dwaze gedachte het anders te willen. En hij blijft, tegen uiterst geringen prijs, voor een ieder verkrijgbaar. Maar wat ligt er nu, in de gegeven omstandigheden, meer voor de hand dan ook eens 'n uitgaaf tot stand te brengen, waarin weggelaten is hetgeen, als voor geestelijk-zedelijke doeleinden minder geschikt, zelfs door verreweg de meesten, die uit den Bijbel leven, bij persoonlijke, huiselijke en kerkelijke praktijk ongelezen pleegt te blijven? Dat dit totaal iets anders is dan hetgeen de R.K. Kerk met den Bijbel doet ten aanzien van de ‘leeken’, is klaar als de dag.
Er zijn ook andere wegen om het beoogde doel te bereiken. Men kan b.v. werken met groote en kleine letters, of 'n handleiding, 'n schema van te lezen Bijbelgedeelten voor in het boek afdrukken. Principiëel maakt dit, zooals men bij eenig nadenken zal moeten erkennen, geen verschil met wat hier gebeurt. En er is, behalve andere, zuiver practische, nadeelen dit tegen, dat men de menschen dan voor de keus stelt om of alles te lezen, of zich met 'n bloemlezing tevreden te stellen. En 'n bloemlezing, losse stukken, wil de vertaler juist niet geven. Hij wil den samenhang niet verstoren. Hij stelt er integendeel prijs op, dat door z'n weglatingen de gang der geschiedenis als één doorloopende lijn des te duidelijker zal uitkomen.
Wederom zal men over de uitvoering in bizonderheden telkens met hem van meening kunnen verschillen. Maar er zijn toch tal van stukken, waaromtrent het, als men eenmaal met het doel instemt, niet twijfelachtig is of ze
| |
| |
opgenomen dan wel weggelaten dienen te worden. Overigens is er alle reden om aan te nemen, dat deze vertaler, wiens eigen geestelijk leven uit den Bijbel gevoed is, die jarenlang midden in het gemeenteleven heeft verkeerd en de aanraking daarmee steeds heeft aangehouden, den tact zal blijken te bezitten om ook in dubieuze gevallen meestal het juiste te treffen.
Ik kan mij heel goed voorstellen, dat er menschen zijn, die met het doel niet instemmen en deze heele onderneming uit den booze achten. Vertalen is altijd min of meer verklaren. Maar wie waarborgt mij dan, dat het oorspronkelijk bij de vertaling niet door subjectieve en willekeurige opvattingen verminkt of vervalscht is? En wanneer het voor mijn zieleheil noodig is, dat ik 'n in 'n vreemde taal geschreven ‘Woord Gods’ woordelijk en precies, zooals het ‘objectief’ gegeven is, ken en geloof, dan kan ik de vertaling van dien heiligen codex onmogelijk aan den een of anderen willekeurigen enkeling overlaten. Ook mijzelf zou ik die taak niet durven toevertrouwen, al bezat ik de geleerdheid van alle gezamenlijke theologische faculteiten. Ze hoort uitsluitend in handen van 'n onfeilbare autoriteit. Waar ter wereld die voor 'n Protestant te vinden kan zijn, of z'n beginselen hem toestaan deze onfeilbaarheid aan een of andere bij meerderheid van stemmen gekozen commissie toe te kennen, of er reden is om te nemen, dat dit werk per se veiliger is in handen van zoo'n commissie dan in die van 'n alleszins bevoegden hoogleeraar, die tot het verrichten er van roeping gevoelt, dat zijn vragen, die hier niet verder behandeld kunnen worden.
Het zou anders niet oninteressant zijn ons tevens eens af te vragen of zoo'n geautoriseerde vertaling hem van de moeilijkheid af zou kunnen helpen. 'n Vertaling verstaan, is ook weer interpreteeren. Het woord van 'n ander verstaan, ook in eigen taal, is altijd interpreteeren. Ik meen, dat deze objectiviteits-opvatting niet houdbaar is, tenzij wellicht door de toevlucht te nemen tot ‘fides implicita’, het geloof in het geloof van de
| |
| |
autoriteit, ook al weet men niet wat het inhoudt. Hoe dit zij, veel scherpzinnigheid is er niet toe noodig om tot de ontdekking te komen, dat geen voorstander van eenige kerkelijke autoriteit reden heeft zich over deze uitgaaf te verheugen als 'n symtoom van toenadering tot zijn standpunt.
En dan dat ziften en schiften in ‘Gods Woord.’ Wanneer Ge den mensch eenmaal toestaat onderscheid in waarde te maken tusschen verschillende deelen van ‘Gods Woord’, als Ge hem 'n maatstaf toekent om hun geestelijk-zedelijke beteekenis daaraan te meten, dan is de autoriteit van dat Woord hopeloos ondermijnd. We zijn op weg naar de fatale leer, dat men zich niet aan de Schrift moet onderwerpen, omdat ze ‘Gods Woord’ is, maar dat men haar ‘Gods Woord’ noemt, omdat en voor zoover men er zedelijk-godsdienstige waarde aan toekent. In plaats van aan de openbaring onvoorwaardelijk te gehoorzamen, omdat ze de openbaring is, gaat de mensch haar zijn eischen stellen en keuren. Hier spant het zondig schepsel in dwazen overmoed de vierschaar over z'n rechter. 't Is de omkeering van alle normale verhoudingen. De ‘Nieuwe Prov. Gron. Courant’ gaf blijk van helder inzicht in de consequenties van haar beginselen, toen ze schreef: ‘wij betreuren deze “daad” van Prof. Obbink ten zeerste. Hij en velen met hem kennen niet de waarde der van God ingegeven Schrift, die geheel tot onze leering is geschreven, voor het zielsleven der geloovigen. In stee, dat hier nuttig werk is verricht, tracht men vermetel Gods Woord zijn waren, eenigen inhoud te ontnemen. De vertaling ontneemt den Bijbel alle Goddelijk gezag. De uitgave is een strik, door Satan gespannen, om Gods kinderen van den waren weg af te brengen op de doolpaden van dood en verderf.’ Men zal moeten toegeven, dat deze woorden aan duidelijkheid niets te wenschen overlaten. We kunnen er slechts dankbaar voor zijn. Er gaapt werkelijk 'n niet te overbruggen kloof tusschen de beginselen, die hier aan het woord zijn, en die, welke aan de nieuwe, verkorte Bijbel- | |
| |
uitgaaf ten grondslag liggen. Men make zich over vereeniging van deze beide geen illusies. Ze kan alleen berusten op begriplooze verwarring en moet daarom altijd weer
leiden tot bittere teleurstelling. Hoe klaarder men zich bezint op den inhoud en de strekking dezer twee standpunten, des te duidelijker het zal worden, dat men hier kiezen moet, en over des te meer gegevens zal men beschikken om die keus te doen bewust, met kennis van zaken, wetende wat men doet. Het is 'n lang niet te versmaden nevenwerking van het verschijnen dezer Bijbeluitgaaf, dat ze dit sterk in de hand werkt.
Deze Bijbel brengt, ten slotte, ook wat de uitwendige inrichting aangaat 'n groote verbetering. 't Was wel 'n heel zonderlinge toestand. Daar was 'n boek, waar men de allergrootste waarde aan hechtte. En men had het zoo ingericht, dat men het niet beter had kunnen bedenken, wanneer de bedoeling had voorgezeten om de lectuur er van zooveel mogelijk te bemoeilijken. Het was, door de typografisch geaccentueerde vers-indeeling, overvol van alinea's, die het omgekeerde bewerkten van 'n zinvolle geleding van den inhoud. De indeeling in hoofdstukken was lukraak. Op het ongelukkigst moment werd soms 'n verhaal afgebroken. Wie het boek met zin wilde lezen of voorlezen, was niet alleen genoodzaakt uit 'n overgroot geheel moeizaam bijeen te garen wat hem bruikbaar toescheen, hij was bovendien iederen keer verplicht opzettelijk na te gaan en vast te stellen, waar er ergens 'n geschikt rustpunt te vinden was. Het pleit in niet geringe mate voor de kracht en de waarde van het geestelijk gehalte van den Bijbel, dat hij niettemin gelezen is, en met vrucht. Doch het ontslaat ons niet van den plicht 'n waardevol boek zoo doelmatig mogelijk in te richten. En 't is te verwonderen, dat niet reeds lang 'n inrichting als van dezen nieuwen Bijbel algemeen gebruikelijk is. De oude indeelingen moeten natuurlijk onveranderd behouden worden met het oog op het naslaan. Men vindt ze hier aan den rand afgedrukt. Maar het bijeenbehoorende komt hier ook typografisch als
| |
| |
zoodanig uit. In plaats van 'n vers-indeeling, die den samenhang verbreekt, vindt men alinea's, die helpen om den samenhang te verstaan. De willekeurige indeeling in hoofdstukken is vervangen door 'n groepeering naar den inhoud. En boven elk stuk staat 'n sprekende titel, die den inhoud er van samenvat. We hebben hier dus 'n Bijbel, dien men niet alleen achtereen kan lezen en begrijpen, maar dien men ook bij gedeelten kan lezen, zonder telkens voor de puzzle geplaatst te worden, waar men zonder bezwaar de lectuur kan onderbreken.
Deze nieuwe, verkorte Bijbel-vertaling is, als alle menschenwerk, ongetwijfeld niet volmaakt. Er zullen in verschillende opzichten aanmerkingen te maken zijn. Er zal te wenschen en te verbeteren overblijven. Maar ze vertegenwoordigt 'n grooten vooruitgang, vergeleken met alle bestaande Nederlandsche Bijbel-vertalingen, en neemt, naast deze, 'n eigen plaats in. Het is werkelijk de Bijbel, de oude Bijbel, dien we hier hebben, maar in 'n nieuwen, passenden vorm. Men leest den ouden Bijbel als 'n nieuw boek. Deze uitgaaf zal tengevolge hebben, dat velen, ook onder hen, die den Bijbel allang bezitten en vereeren, hem zullen gaan lezen. En het kan niet anders of daardoor zal de geestelijk-zedelijke invloed van het oude boek, niet het minst op het nieuw geslacht, bevorderd worden. Men kan zich natuurlijk op het standpunt stellen, dat de menschen dan maar heelemaal niet onder den invloed van den Bijbel moeten komen, als ze zich niet bekeeren willen tot Bijbel-opvatting, die men er zelf op na houdt. Doch wie meer prijs stelt op den geestelijk-zedelijken invloed van den Bijbel dan op de uitwendige onderwerping aan zijn gezag, die verdwijnende is en met geen enkel middel ooit meer terug te brengen, zal Prof. Obbink voor de ‘daad’ dezer vertaling dankbaar zijn. We wenschen hem de opgewektheid en de kracht toe om z'n werk, zwaarder en omvangrijker dan de meeste lezers ook maar vermoeden kunnen, tot 'n goed einde te brengen. En moge ook verder de ontvangst van dien aard zijn, dat de ondernemende uitgever spoe- | |
| |
dig den moed vat om z'n verdienste ten opzichte van Obbink's Bijbel-vertaling te voltooien door op deze keurige, niet dure, maar uiteraard voor velen toch te dure editie 'n goedkoope massa-uitgaaf te laten volgen, waardoor ‘de verkorte Bijbel’ eerst recht zal kunnen meewerken om den Bijbel weer tot 'n volksboek te maken.
|
|