| |
| |
| |
Aanteekeningen op de wereldgebeurtenissen
Door Mr. J.C. van Oven.
XXX.
Parijs en Londen.
Maandag 21 Februari, den dag waarop deze Aanteekening geschreven wordt, begint de groote Londensche vergadering van geallieerde, Duitsche, Turksche en Grieksche staatslieden, en - om maar terstond met de deur in huis te vallen - ze begint onder de meest ongunstige auspiciën. De gebeurtenissen der beide eerste maanden van 't nieuwe jaar alsmede de toon der Engelsche, Fransche en Duitsche pers geven mij dezen weinig bemoedigenden aanhef in de pen. Straks, als de woorden die ik nu schrijf gedrukt zijn en door u gelezen worden, ligt het resultaat der Londensche vergadering wellicht voor u en ge kunt beoordeelen of mijn pessimisme gemotiveerd geweest is. Niemand kan vuriger wenschen dan de schrijver zelf, dat hij 't bij het verkeerde eind heeft gehad.
Ziehier dan in 't kort de motiveering der ongunstige verwachtingen.
Toen tegen 't einde van het vorige jaar de groote economische crisis ingetreden was, die alle staathuishoudkundigen voorspeld hadden als gevolg van den
| |
| |
oorlog, maar die gedurende twee jaar na den wapenstilstand uitbleef, - toen prijsdaling, malaise en werkeloosheid in de plaats getreden waren van den ongezonden bloei en voorspoed, de ‘kunstmatige hoog-conjunctuur’ die de oorlog in 't leven geroepen had, scheen het oogenblik gekomen voor de weifelende Entente om het roer om te gooien, eens en vooral de overwinnaars-politiek vaarwel te zeggen en met een terzijdestelling van alle gevoels-overwegingen en een uitsluitend acht geven op het materieele belang der volken, de verhouding tot de overwonnen vijanden te normaliseeren. Dit was en het is nog een dringende, noodzakelijke eisch van het gezond verstand, niet van rechtvaardigheid, niet van menschelijkheid, want de rechtvaardigheid kan voorschrijven dat Duitschland nog een generatie lang in het zweet zijns aanschijns werkt om het kapot geslagen Frankrijk en België te herstellen, en de menschelijkheid behoeft niet te bevelen, dat men een verslagen vijand, die als hij overwinaar geweest ware zijn slachtoffer zeker uitgeperst zou hebben als een citroen, gelegenheid geeft om weer voorspoedig te worden. Maar het gezonde verstand en de eischen van het economisch leven schrijven dit laatste wèl voor en er zijn ongetwijfeld vele millioenen menschen in de Entente-landen - zelfs in Frankrijk - die reeds lang begrijpen dat, al behoorde huns inziens Duitschland in slaven-arbeid zijn schuld af te verdienen, het daartoe niet gedwongen kàn worden, en dat, al moest men 't eigenlijk uitknijpen gelijk een citroen, dit proces weinig profijt zou opleveren, omdat de citroen reeds vrijwel uitgeknepen was voordat zij zich binnen de macht der overwinnaars bevond. In deze stemming nu waren verleden jaar in December de bekende onderhandelingen in Brussel tusschen Bergmann en Seydoux gevoerd en het resultaat scheen veelbelovend, toen de heeren uiteengingen, omdat men niet verder onderhandelen kon over economische en financieele quaesties,
vóórdat de politieke problemen die het normale handelsverkeer in den weg stonden, waren opgelost. Aldus werden deze
| |
| |
Brusselsche besprekingen geschorst in de gegronde hoop op spoedige hervatting: de diplomaten moesten er alleen maar even bij komen, om den weg voor de groote zakenmannen te banen, maar zoodra de Duitsche schadeloosstelling gefixeerd zou wezen, kon men verder praten en dan een spoedige regeling treffen.
Het leek er waarlijk naar, alsof ook de diplomaten - vooral de Engelsche - niets liever verlangden dan dit, want de werkloosheid en bedrijfsslapte waren voor Engeland een schrikbeeld geworden, en iedereen begreep, dat het alleen wijken kon, als Duitschland weer als vanouds tot afnemer van Britsche industrieproducten gemaakt kon worden. Maar hoe kon dat anders geschieden dan door Duitschland zijn koopkracht terug te geven, d.w.z. het te helpen bij den opbouw van zijn industrie en bij het koersherstel van zijn geldeenheid? En hoe kon er anders een einde gemaakt worden aan de deloyale concurrentie die deze zich herstellende Duitsche industrie aan de Britsche aandoet dank zij dien langen marken-koers (want dit was de tweede oorzaak der malaise in Groot-Brittannie) dan ook al weer door dien koers te verbeteren dank zij een verstandige financieele regeling van schadeloosstelling en internationaal crediet? Engeland's en Duitschland's belang liepen dus in 't groot volkomen parallel. Maar ook de Fransche belangen waren allerminst strijdig, want Frankrijk is nu eindelijk genaderd tot het lang uitgestelde tijdstip der regeling zijner desolate geldmiddelen. De oorlog is gevoerd met geleende milliarden, omdat belastingverhooging van beteekenis door de Fransche natie naast haar andere bovenmenschelijke krachtsinspanning niet gedragen kon worden, en dus staat men nu voor tekorten op de begrooting van duizelingwekkende milliarden-getallen, die gedekt moeten worden.... door de Duitsche schadeloosstelling. En hoe zal Duitschland deze betalen, als men zijn commercieel en industrieel leven niet op de been helpt? De Fransche onderhandelaars in Brussel schenen hiervan ten volle doordrongen en ook waren er
| |
| |
teekenen dat in de politieke kringen te Parijs deze langverwachte en noodzakelijke kentering ingetreden was. Met goede hoop zag men derhalve de Parijsche conferentie tegemoet.
Zoo stonden de zaken, toen de Fransche kamer minister-president Leygues naar huis zond met een bijna unanieme motie van wantrouwen. Dat was het eerste ongunstige teeken, al treurde niemand om de persoon van Leygues, die immers niets was dan een strooman, in Millerand's plaats gesteld bij diens verhuizing naar het Elysée. Maar ongunstig was het ten eerste omdat het nieuw uitstel meebracht en ten tweede omdat klaarblijkelijk Poincaré en zijn aanhang er achter staken, die de kentering niet wenschen en inplaats van den weg van 't overleg, den weg der ‘sancties’ op wilden. Zoo lag het voor de hand, dat aan Poincaré een plaats in het nieuwe kabinet werd aangeboden, evenals 't voor de hand lag dat deze haar weigerde, toen ze niet de plaats van buitenlandsch politiek leider zou zijn en toen aan Briand de leiding van Frankrijks' wereld-staatkunde werd aangeboden, en eindelijk lag het ook al weer voor de hand, dat toen deze de teugels in handen nam, Poincaré terstond in de oppositie schoot en zich opwierp als de groote man die te zorgen heeft dat de nieuwe stuurman het schip niet zendt in de Engelsche richting.
De verwachtingen voor de Parijsche conferentie waren hiermee belangrijk gedaald, maar onze hoop bleef toch leven, want we kenden Briand's nuchter opportunisme, zijn gezag in het parlement, zijn groot verstand en wij hoopten, dat hij de moeilijkheden zou kunnen overwinnen en de lijn van Brussel niet verlaten. Ook wist hij met groot beleid de handen vrij te houden toen de opposanten in 't parlement hem met een bindend mandaat naar de Parijsche bijeenkomst verlangden te zenden. Intusschen, die machtige oppositie op den achtergrond bond Briand en de zijnen niettemin, toen in 't einde der vorige maand de Parijsche vergadering bijeenkwam, en de zweep van Poincaré miste zijn invloed niet: de
| |
| |
sommen aan milliarden gouden marken die de Fransche minister van financiën noemde, toen voor 't eerst de schadeloosstelling ter sprake kwam, waren van dien aard, dat Lloyd George ervan schrok en een redevoering hield die de conferentie bijna deed uiteenspatten. Echter was hiermee van Franschen kant veel bereikt, want toen Lloyd George over zijn eerste schrik heen was en de Franschen wat water in hun wijn hadden gedaan, slikten de Britsche afgevaardigden een program van schadeloosstelling dat matig was vergeleken bij wat eerst was genoemd, maar dat intusschen weer de Duitschers van schrik deed opspringen, toen zij de getallen vernamen.
Ik wil niet zeggen - zooals de Duitschers doen en gelijk vele Britsche en Italiaansche organen beamen - dat die 226 milliard gouden marken in 42 jaar plus twaalf percent op den Duitschen uitvoer een fantastisch, onzinnig, ruïneus bedrag zijn. Er wordt in deze zaken zoo geweldig met cijfers gegoocheld en 't is zoo moeilijk eenige notie te behouden van de waarde der dingen als men aldoor de verhouding in 't oog moet houden der verschillende geld-eenheden, tusschen de waarde van bijvoorbeeld een mark in goud en een mark in papier en dan weer van een papieren mark in en buiten Duitschland, verhoudingen die met den dag de hevigste schommelingen volbrengen, dat een niet-beroeps-financier zich ten eenenmale buiten staat voelt om een oordeel uit te spreken, terwijl een beroeps-financier...... nu ja, zich misschien wel in staat voelt tot oordeelen, maar toch op z'n zachtst uitgedrukt, zich bij zijn oordeel op zeer onvasten bodem bevindt. Misschien zijn 'n paar honderd milliarden mark over 'n jaar of tien, twintig, als - wie weet - de mark weer zestig cent of wellicht nog meer waard is, heelemaal niet zoo belachelijk veel. Maar wel kan ieder mensch met gezond verstand begrijpen, dat hiermee de weg van Brussel, de weg van overleg dat leiden moet tot een normale commercieele verhouding en tot het einde der economische crisis, volslagen verlaten werd. Hier werd alleen gekeken naar dat onpeil- | |
| |
baar diepe gat in de Fransche schatkist, en dit werd met imaginaire Duitsche gouden marken gedempt, nadat ten gerieve van de Engelschen eenige milliarden van de cijfers van 't oorspronkelijke voorstel afgetrokken waren, maar zonder dat men zich druk maakte over Duitschland's betalingsmogelijkheid, althans terwijl die capaciteit zeer eenzijdig beoordeeld werd. Kortom, dat identieke Engelsch-Fransch-Duitsche belang waarover ik zooeven sprak werd hier ongetwijfeld uit het oog verloren en er werd rekening gehouden met een zuiver Fransch-Britsch belang, vooral dan met een
Fransch.
Zoo scheen Briand eenige dagen lang de overwinnaar van Parijs en werd bewierookt in de bladen, totdat Poincaré, in wiens kraam deze overwinning van zijn binnenlandschen tegenstander allerminst te pas kwam, te voorschijn trad op drie, vier plaatsen tegelijk en een ijskoude douche uitstortte over de geestdrift, betoogende, dat Frankrijk zelfs nu al veel te ver was gegaan, omdat het als men 't goed naging vijftig percent of meer van zijn vordering op Duitschland kwijtschold. Natuurlijk waren de cijfers niet moeilijk te vinden om ook deze stelling met wiskundige zekerheid te bewijzen. Het onmiddellijke gevolg was, dat Briand's positie verzwakte, zoo zelfs dat het hem moeite kostte een nieuw vertrouwensvotum in de kamer te behalen en voorts dat de senaat Poincaré tot president der commissie van buitenlandsche staatkunde benoemde. Eindelijk, dat Briand's handen vaster dan ooit gebonden zijn bij zijn vertrek naar Londen, in die mate dat hij vrij zeker kan zijn bij terugkeer in Parijs zijn ministerieelen ondergang te zullen beleven als hij uit Londen niet medebrengt, 't zij de belofte der Duitschers dat zij althans de Parijsche bedragen zullen betalen, 't zij de toezegging der bondgenooten dat de ‘sancties’ in werking gesteld zullen worden, voor 't geval de Duitschers blijven weigeren.
Zoo scherp is de quaestie gesteld van Franschen kant nu de conferentie begint. En juist zoo scherp stelt men haar van Duitsche zijde. Minister Simons heeft dadelijk
| |
| |
na het bekend worden der Parijsche beslissing in den rijksdag zijn stellige weigering geslingerd en alle partijen hebben hem gesteund - behalve de communisten, maar die zullen niet betalen, gelijk de ‘Temps’ wrang opmerkte - en daarmee niet tevreden is hij door Zuid-Duitschland op tournée gegaan en heeft propaganda gemaakt voor zijn weigering en den steun van zijn landgenooten ingeroepen om eensgezind de gevolgen dier weigering te dragen. Hij heeft tegenvoorstellen ontworpen, maar natuurlijk staan die heel ver af van de Parijsche getallen, die voor Frankrijk het uiterste minimum zijn. Derhalve, inplaats van de zich gaandeweg voltrekkende eenstemmigheid in Brussel, die nog slechts wachtte op de bezegeling door de staatslieden, is nu, ten gevolge van het werk van dezen, de scherpste tegenstelling getreden tusschen beide landen, die bitter weinig hoop laat op een gunstigen uitslag der Londensche vergadering.
En Engeland dan? Engeland, dat de brug over de kloof zou moeten slaan? Engeland, dat snakt naar herstel der oude commercieele relaties en zucht onder den lagen koers van de mark? Maar wie ter wereld kan in de laatste jaren staat maken op de Engelsche regeering? Lloyd George, terecht geprezen om zijn bewegelijken geest, is van een cameleontische beweeglijkheid geworden, die elke voorspelling over zijn houding uitsluit. In één dag, op de Parijsche conferentie, transformeerde hij zich van een Engelsch liberaal handelsman in een soort van Fransch nationalist, en wie uit zijn lagerhuisredevoeringen van deze dagen een vaste gedragslijn kan afleiden, moet de gaven van een gedachtenlezer bezitten! Het ergste is, dat 't altijd zoo plausibel en aannemelijk klinkt wat hij zegt: ‘Duitschland moet en zal betalen, niet de kosten van den oorlog want die kan niemand betalen, maar het zal betalen wat het betalen kàn.’ Nietwaar, dit is nu juist wat gij en ik als beginsel van Ententepolitiek zouden willen aanvaarden, maar de moeilijkheid is hiermee geen duim nader tot haar oppossing gebracht, want de vraag is juist wàt Duitschland betalen
| |
| |
kàn en daarover zijn Frankrijk en de Duitsche regeering het zoo zeer oneens, dat men van Engeland een oordeel tegemoet ziet, maar van den Britschen premier schijnt dit niet te verwachten. En dus: al mag men bij de Engelsche onderhandelaars hopen op het voortduren van de Brusselsche stemming, er is geen voorspelling over te wagen hoe sterk hun tegenstand tegen den Franschen doorzettingswil zal zijn, en in hoever - dit vooral - de Engelschen bereid zullen zijn zich te voegen bij hun Fransche vrienden als 't er om gaat Duitschland met dwangmiddelen te bedreigen en de dreigementen tot uitvoer te brengen.
Noodlottig hierbij is, dat Lloyd George zich in deze zaken waarschijnlijk in niet geringe mate zal laten beheerschen door oogmerken van binnenlandsche Britsche politiek. Zijn positie in dit lagerhuis, dat gekozen werd den dag na de overwinning die hij Groot-Brittanje bezorgd had, is muurvast, maar daarbuiten wordt ze steeds zwakker, ten gevolge van de Iersche geweld- en gruwel-politiek, de malaise, de hooge belastingen en wat al niet meer. Lloyd George zal derhalve zeer scherp luisteren naar de stemmen der openbare meening, die zich in Engeland, naar men weet, uit in een zich sterk onder den invloed van machtige magnaten bevindende pers. En vandaar dat wij 't als een der zeer ongunstige auspiciën voor de Londensche vergadering beschouwen, dat er in de Britsche pers, al is het niet zoo sterk als in de Fransche, aan sommige kanten weer tamelijk oorlogszuchtige tonen vernomen worden. Natuurlijk blijven de liberale bladen bij hun politiek van gematigdheid en verzetten zij zich tegen de eischen van Parijs en tegen alle sancties die het doel, 't herstel van Duitschland, zouden kunnen tegenhouden. Maar zij zijn in de minderheid tegenover die machtige gele bladen, die groepen vertegenwoordigen op dewelke Lloyd George mede steunen moet en deze nu laten dreigende taal hooren. Von Simons' redevoeringen in Zuid-Duitschland hebben hieraan begrijpelijkerwijze geen goed gedaan en opnieuw - voor
| |
| |
de hoeveelste maal! - bewondert men den Duitschen takt in diplomatieke zaken. Die propoganda-tournée van von Simons door Zuid-Duitschland zal wel ingegeven zijn door overwegingen van binnenlandsche staatkunde, door het verlangen om Noord en Zuid één te maken nu er nieuwe beproevingen dreigen, maar was het noodig daarbij den tegenstander te prikkelen, de groote woorden in den mond te nemen die al zoo dikwijls kwaad hebben gedaan?
De Fransche bladen althans winden er geen doekjes om. ‘Duitschland, schrijft de ‘Temps’, ‘is weer teruggevallen onder de leiding der mannen die den oorlog in 1914 goedgekeurd hebben en die, terwijl zij aan Wilhelm II alleen maar verwijten dat hij niet geslaagd is, nu hetzelfde doel willen bereiken door een beter voorbereide en beter geleide poging. De leiders van Duitschland willen rerevanche. Zij willen heerschen. En er is maar één middel tegen: de geallieerden moeten de sterksten blijven en gereed om hun kracht te laten voelen.’ En dan: ‘Men besteedt minder inspanning, men loopt minder risico als men een gevaar voorkomt dan door het te bestrijden.’ Ziedaar vanouds bekende taal, en ver, ver verwijderd van de stemming die in de dagen van Brussel ook in de regeeringsbureaux van Parijs en zelfs in het redactiebureau van de ‘Temps’ scheen door te dringen, van de opvatting dat aanwending van die superieure Fransche krachten duur is en tot minder leidt dan overeenstemming met en medewerking van de Duitschers.
Ziedaar dan waarom naar de bescheiden meening van den schrijver dezes de Londensche vergadering bijeenkomt onder zeer ongunstige auspiciën. Al wat ons tot hoop verstrekt wordt voor de bereiking van haar doel - dat is en blijft: het herstel van Duitschland tot een solvabel kooper en een solied debiteur - is, dat men von Simons' tegenvoorstellen zal onderzoeken. Maar wij weten dat dit onderzoek van Franschen kant ingesteld wordt met het bij voorbaat genomen besluit om ze volstrekt te verwerpen, en van Engelsche zijde door mannen
| |
| |
van een weifelende politiek, die niet willen breken met de Fransche bondgenooten en voortdurend scherp moeten acht slaan op den indruk dien hun houding maakt op een zeer verdeelde openbare meening. En als wij niet alle hoop prijs geven dat de conferentie toch nog tot iets goeds leidt, dan is het...... ja, omdat Lloyd George en Briand allebei nuchtere en reëele mannen zijn en in den grond huns harten natuurlijk zeer goed weten dat de Duitschers moeten medewerken om de in 't honderd geloopen boel te herstellen, zoodat sancties wel goed zijn als dreigement, maar dat dwangmiddelen die Duitschland nog verder den berg afhelpen dan het reeds is, voor Engeland zelf en voor Frankrijk ook zeer noodlottig kunnen zijn. Als ze er maar iets op kunnen vinden om den schijn te redden, en...... het Fransche budget sluitend te maken. Want de belastingbetalers, zij zijn het die met den stok achter de deur staan.
Behalve de schadeloosstellings-quaestie is er nog het Oostersche probleem en hiermee zal de vergadering zelfs beginnen. In Parijs zou het ook reeds besproken zijn, maar men voelde daar, dat dit niet aanging zonder aanwezigheid van Turken, Kemalisten en Grieken. Dezen zijn nu allen naar Londen genoodigd, en de besprekingen zijn begonnen. Overigens zullen ook hier weer Fransche meeningen tegenover Engelsche staan. De Engelschen schijnen nog eenigszins vast te willen houden aan het verdrag van Sèvres, maar Briand heeft dezer dagen in de kamer verklaard, dat Frankrijk dit verdrag niet zal ratificeeren, zoolang Konstantijn in Athene troont. Niettemin schijnt in deze gewichtige zaak een middenweg niet onmogelijk en wat haar betreft zien wij de vergadering in Londen met minder zorg tegemoet dan ten aanzien van het voornaamste probleem.
Eindelijk zal ook de Duitsche ontwapening nog ter sprake komen en al schijnt de Berlijnsche regeering hier toegegeven te hebben en ook München officieel geen obstructie meer te voeren, we zijn er niet gerust op, dat ze
| |
| |
ten genoege van de Entente is geregeld. De Fransche pers althans is nog allerminst voldaan en de ernst waarmee zij telkens spreekt over de mogelijkheid van een nieuwen Duitschen aanval, bewijst dat, al beschouwt zij dan de Entente als sterk en machtig, Duitschland niet als een weerloos tegenstander wordt aangezien. Ons schijnt dit overdreven, want wat zal Duitschland na de toepassing der militaire waarborgen van Versailles in de eerste decenniën kunnen uitrichten tegen het tot de tanden gewapende Frankrijk? Vrees voor moeilijkheden uit het oosten, natuurlijk, ook wij voelen deze want als daarginds straks, misschien naar aanleiding van de gebeurtenissen in Londen, de voorjaarsstorm opsteekt - net zooals verleden jaar - met revolutie 't zij van rechts, 't zij van links, 't zij van beide kanten, dan zullen wij ons even weinig verbazen als vermoedelijk de Duitsche regeering zelf. Maar we kunnen niet inzien dat er dan gevaar voor Frankrijk zou dreigen van de zijde van ‘hen die den oorlog van 1914 goedgekeurd hebben’, wel echter van den anderen kant, van den communistischen, en geen direct gevaar voor een aanval op Frankrijk, maar wel van een overslaan der beweging op de Fransche arbeiders, en dit gevaar wordt allicht meer in de hand gewerkt dan bezworen door de politiek-Poincaré. Het schijnt echter, dat men in Frankrijk zelf daar niet bang voor is...... althans men doet alsof, misschien wel in de hoop dat krachtsvertoon de revolutionnaire neigingen verstikken zal.
Groningen, 21 Februari.
|
|