Onze Eeuw. Jaargang 21
(1921)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
Amalia van Duurstede
| |
[pagina 297]
| |
eerste levenslot bekend te zijn. De zaak interesseerde Mali nooit genoeg, om er een grondig onderzoek naar in te stellen. Die vrouw uit de kampong zegt, dat de moeder Mali aan Smid heeft afgestaan, toen die eens, nog vrijgezel, door de neiging bevangen werd, een kindje aan te nemen. Hij had haar het zuigelingetje afgeperst door te beweren, dat hij een broer van den naar Holland vertrokken vader was. De moeder gaf toe, geïntimideerd door den brutalen Sinjo, of wellicht blij dat ze van haar lastpakje af was. Zoo kwam Mali in het bezit van Smid. Hij was er erg blij mee, want het kindje was in zijn oog, vergeleken met de andere kampong-europeaantjes, bijna blanda - blank. Smid heeft zijn pleegdochtertje niet officieel aangenomen. Eerst liet hij het na, uit die laksheid, die de vloek van zijn soort is; later uit berekening. Dus is ze voor de wet slechts Amalia, - de meerderjarige inlandsche vrouw Amalia, niet geadopteerd pleegkind van Gonsalvo Octaviano Palamedes Smid. - Vader onbekend; - moeder onbekend. Kort geleden zou zij bijna gelijkstelling met Europeanen verkregen hebben; dominee was er al over in correspondentie. Maar daar kwam niets van, omdat de weg, waarlangs Amalia, juist in die dagen, van ‘Smid’ tot ‘Duurstede’ kwam, wat al te avontuurlijk was en dom nee van hulpbetoon deed afzien. Mali was op de jongejuffrouwenschool te Warongbaroe geweest en was daar door blanke en bruine nufjes tamelijk hooghartig behandeld. Men fluisterde van haar, dat ze stal, maar het is te betwijfelen, of dat wel waar was. Kinderen die kleeren en schoenen van de ‘Steunvereeniging’ dragen en 's morgens uit de kampong komen opdagen, worden weleens meer belasterd. Mali had haar kinderidealen en die verrieden energie. Eerst zou ze kleinambtenaarsexamen doen en dan juffrouw bij de post worden. Soms droomde ze zelfs van de lagere akte; maar als daar iets van kwam moest het haar op onwaarschijnlijke manier meeloopen. Ze leerde haar Fransch, spitste zich toe op | |
[pagina 298]
| |
zuiver Hollandsch spreken en deed stil en stug, teruggetrokken en gesloten, haar best. Maar vader Smid had hulp in de huishouding noodig en vond het om minder nobele redenen niet wenschelijk, dat Mali zich boven haar kampongmilieu zou verheffen. Dus zette hij met de meest cynische harteloosheid een streep door haar toekomstilluzies en maakte haar tot huisslavin. 't Werd voor haar een leven van weinig vreugde en hard werken, waarin ze weliswaar leerde aanpakken, maar tevens innerlijk verbitterd werd. Het passeruur bracht haar slechts eenige welkome variatie. Tegen dien tijd kwam ze dan in statige deftigheid langs de pastorie gewandeld, kort gerokt en met haar prachtige lange vlecht op de rug, gevolgd door een inlandsch kind, dat de groentemand droeg. Dominee sprak haar dan weleens aan en had medelijden met het stugge, sombere kind, dat tegen haar noodlot mokte en haar vader aanklaagde, die haar sloeg en haar nooit eens naar de bioscoop liet gaan. Ze wilde in betrekking, maar mocht niet; ze moest al het werk doen voor de talrijke familie. Ze kon natuurlijk niet op catechisatie komen! - Na haar wrok geuit te hebben ging ze in koninklijke houding verder met haar gevolg op tien pas afstand achter haar. En op de passer genoot ze dan de gezelligheid der marktdrukte, voerde discoursen met al haar bruine vriendinnen, dong af als de beste kokkie en snoepte van het uitgespaarde geld, zooals de passeradat dat meebrengt, totdat de zwijgende optocht naar huis weer werd aanvaard, prinsesselijk voornaam. Daarna was ze weer asschepoetster tot 's avonds. En als ze de kinderen naar bed gebracht had, vond ze pa, moe van het lanterfanten, in zijn huissarong, die hem als verinlandscht type deed kennen, op de baleh-baleh uitgestrekt. Dan moest ze, stijf van het werken, haar pleegvader, die stijf van het luieren was, pitjitten (masseeren). Later kreeg de vader werk op een suikerfabriek. In het huiselijk leven kwam weinig verandering; alleen | |
[pagina 299]
| |
moest pa nu gepitjit worden, omdat hij thans stijf van het arbeiden was. In deze dagen gebeurde het, dat Smid zijn pleegkind eens een vertrouwelijke mededeeling deed: ‘Als je moeder altemet eens komt te vallen, moet jij met mij trouwen. Dat kan, want je bent mijn kind niet en ik heb je niet aangenomen.’ De stugge weerzin, dien Mali aan den dag legde, was den verliefden pa een aanleiding, haar gevangenschap te verzwaren. Hierbij moet genoteerd worden, dat Mali's stiefmoeder niet de minste neiging vertoonde, dit aardsche bestaan vaarwel te zeggen. 't Was alleen maar een los ideetje van pa, dat de omstandigheden er wel eens toe konden leiden. Mali vond in die verrassende huwelijksannonce aanleiding, dominees hulp in te roepen, of ten minste zich van zijn hulpvaardigheid te bedienen. Ze begaf zich daartoe naar zijn voorgalerij, dat territoor, waar telkens weer een stukje Indisch pauperleven opdoemt uit den triestigen nevel der kampongafgeslotenheid, zoo vol gore en jammerlijke geheimenissen. Mali posteerde zich eerst bij een pilaar, bedremmeld en bescheiden. Toen ze de haar aangeboden plaats ingenomen had, stiet ze met haar eigenaardige harde stem een reeks van verwijtingen aan het adres haars vaders uit; hij wilde haar niet eens kousen en schoenen geven! Ze was volstrekt niet vriendelijk en op haar gezicht vertoonde zich ook geen spoor van dien breeden, nerveus over 't geheele gezicht gespannen lach, waarmee haar soortgenooten de droevigste boodschappen zoowel als de blijdste tijdingen plegen mede te deelen. Met stug gelaat constateerde zij alleen het feit, dat haar vader haar tyran was en dat haar zelfs behoorlijk schoeisel onthouden werd. Ze wilde nu graag geld voor kousen en schoenen leenen. Het schoeisel, dat ze droeg, had ze van een ander moeten leenen. - Dominee was blij, dat ongelukkige kind, tegenover wier levensleed hij machteloos stond, nu ten minste eens te kunnen helpen en gaf haar het vereischte bedrag uit de diakoniekas. | |
[pagina 300]
| |
Met dit geld is Amalia een paar dagen later naar de groote stad gegaan, vluchtend voor haar pleegvader. Hoe alles in elkaar zit en hoe Amalia ertoe gekomen is, even na aankomst in de groote handelsstad deze weer, in gezelschap van een oudere vriendin, te verlaten en naar haar woonplaats terug te gaan, dit al gaat schuil onder het verwarde gehaspel van Mali's mededeelingen. Vast staat, dat de schout eerst is komen informeeren naar Mejuffrouw Smid, die voortvluchtig was en in de voorgalerij van dominee was gezien en dat vierentwintig uren later dezelfde ijverige politieman te dier plaatse verscheen met de juffrouw zelve. De schout had haar al eens verhoord, en ja, het was zooals hij gedacht had: Smid had op het huwelijk na den dood van zijn wederhelft willen vooruitgrijpen en de pleegdochter was hem toen ontvlucht. Dominee werd uit het verdere, ietwat kiesche onderzoek niet recht wijs. Ach, als een onontwikkeld Indisch meisje een uiteenzetting van een of andere zaak geeft, is er gewoonlijk geen touw aan vast te knoopen, zoo spoedig die wat gecompliceerd wordt. En dan bij zoo'n kiesche kwestie! Zeker, het verband tusschen de vlucht en de ondersteuning is niet duidelijk; maar al heeft haar schuw om de dingen bij den naam te noemen haar ook tot leugen verleid, is het niet te vergeven? Eén ding treedt uit de duistere ondoorgrondelijkheid van Amalia naar voren: ze is gevlucht omdat de brutale pleegvader geweld had willen plegen. De nu eerst gedane en gestaafde mededeeling, dat Smid Amalia's vader niet was en geen rechten op haar kon doen gelden, gaf den doorslag. Een meisje, dat geheel alleen in de wereld staat, heeft de woning van een tyranniseerend pleegvader moeten ontvluchten; ze doet een beroep op den predikant en...... de goedmoedige schout zegt met vriendelijk bol lachend gezicht: ‘dus ik zal juffrouw Smid nu maar aan uw zorg overlaten.’ Hoe kan dominee er anders over denken dan de schout? Amalia werd door hem naar de achtergalerij gevoerd, hetgeen zooveel beteekent als in den huiselijken kring binnengeleid te wor- | |
[pagina 301]
| |
den. De domineeske maakte korte metten en schikte haar een plaats aan den huiselijken disch in. Vier weken later zit Amalia nog geregeld in de achtergalerij als een inlandsche op den grond te naaien, teruggetrokken, ijverig, hulpvaardig, hard werkend met haar gastvrouw aan haar uitzet voor haar nieuwe betrekking. Het is n.l. gelukt, een positie voor haar te vinden bij een familie in de bergen, waar ze goed bezorgd zal zijn, verre van de perverse omgeving der kampong-europeanen van het berucht ‘Kebon Kerambil’; maar ze kan niet oogenblikkelijk geplaatst worden. Amalia maakt zich den tijd ten nutte op velerlei wijze; werkt ze niet, dan leest ze. Ze heeft nog een kinderlijken smaak en leest het liefst in de meisjesboeken van dominees dochtertje. In één daarvan komt de geschiedenis van Ada van Duurstede voor......
En in het ver verwijderde Kebon Kerambil treurt de familie over de afwezigheid van Mali, - eene oprecht gemeende treurigheid van uiteenloopenden aard! Pa vloekte den dominee en had hartepijn; mama was het bitter onaangenaam, geen hulp te hebben, als de kinderen naar school waren en de kinderen zuchtten onder de verzwaarde taak na de leeruren. Pa was bang voor den predikant en zond de stiefmoeder er op uit, om haar eventueele opvolgster op te halen; maar dominee verwees haar naar den assitsent-resident. Toen lieten ze de zaak loopen, want voor dien toewan besar waren de Smids nog banger dan voor den dominee. Tot de treurenden behoorde ook een ‘zusje’ van ongeveer elf jaar, een catechisantje van den gastheer der gelukkige Amalia. De kinderen van Indische paupers zijn over het algemeen schuchter en gesloten. Ze zijn geen onaangename leerlingen, lachen vriendelijk en zijn beleefd, en ze geven, als ze al eens antwoorden, zoo zacht bescheid, dat men het niet verstaan kan; doch gewoonlijk doen ze er het zwijgen toe. Er komt niets uit. Zit er wel wat in? - Men wordt soms wonderlijk verrast, als men eens toevallig | |
[pagina 302]
| |
in staat gesteld wordt, een dieperen blik te slaan in een kinderzieltje uit dat rampzalige milieu van de gedegenereerde Indo-Europeanen. Estella, het zusje, ten einde raad over het wegblijven van Amalia, heeft op een goeden dag een velletje uit haar schoolschrift gescheurd en haar overkropt hart in potloodkrabbels daarop uitgestort. Die brief is door vriendelijke bemiddeling van een inlandsche vriendin van Kebon Kerambil naar de pastorie getransporteerd en Amalia heeft hem den dominee met een goedhartig lachje te lezen gegeven, - een kostelijk stukje kinderpoëzie vol verdriet en verlangen, vol levendige fantasie en stoute onderstelling. Het dokument ligt thans in kopie voor mij en ik geef het zonder verandering weer in zijn hartstochtelijken eenvoud. - ‘Lieve vriendin Mali! Hoe gaat het met jou! Zeker goed, maar met mij slecht, hoor! Je vindt daar zeker prettig. Je hoeft daar niet te werken maar luieren en bij ons moet je zoo hard werken. Ik kom nu in je plaats met werken, net als een kokkie. Je hebt misschien mooie kleeren en mooie schoenen en ik net als een bedelaar, ja. Je lacht mij misschien uit en ik zit elken dag droevig te klagen. Mali, als je geld hebt, geef mij toch, want ik krijg geen kleeren van mama en moet met een sepatoe rosoonGa naar voetnoot1) loopen. Ja, je bent nu rijk en ik ben arm. Mali, kom toch bij mij. Je zegt “pa” en “ma” tegen den dominee; dat is toch geen moeder en vader en je wilt niet op ons erf trappen. Papa en mama is zoo mager geworden. Ze piekeren altijd naar jou en mama gaat altijd huilen over jou alleen, ja ik verlang naar mooie schoenen en naar mooie kleeren, Mali, net als van jou. Ik heb gehoord, dat je mooie kleeren en mooie schoenen van den dominee gekregen hebt. En ik geen enkel van pa en ma. Onze koeien, Mali, werden door een man gepajoktGa naar voetnoot2) bijna dood alle drie; te erg ja. Jansje Land is bij ons, ze werkt bij ons. Heerlijk, Mali. Kom toch over, Mali, dan is het prettig. Ik verlang, jou te zien. Ik geloof, dat je blank | |
[pagina 303]
| |
bent. En je wordt misschien een kind van een koning, dus een prinses. Zoo lief ben jij geworden. Je gebruikt zeker sloffen; maar bij ons niet. Ik vraag toch linten, Mali, ik heb geen enkel lint. Want ik ben een kind van een bedelaar. In haast geschreven. Ik schrijf dit stilletjes. Nou geen nieuws meer. Daaaaaag Mali! Je vriendin Stella.’ Zoo dacht en schreef de kleine kampongfantaste, die er op catechisatie nooit toe te bewegen was, een gedachte te uiten. Zouden er achter al die donkere oogen en in al die zwartkopjes dergelijke overpeinzingen broeden? Zouden er meer zijn, die tot dominee opzagen als tot een groot potentaat in wiens macht het staat, donker getinte nonnaatjes tot blanke prinsessen te maken? Hoeveel verstaan wij eigenlijk van de psyche dier Indo-Europeanen, in wie het Javaansche element overheerscht? Zou er achter al die geslotenheid ook bij ouderen een fantasieleven verborgen zijn, dat met jaloersch oog de maatschappelijke verhoudingen in een tegelstelling ziet, die door het verbindingsteeken in ‘Indo-Europeaan’ samengekoppeld, maar gewoonlijk niet opgelost wordt? Rijk! blank! voornaam! Ja, zoo zien de niet ontwikkelde getinte Europeanen het glansen aan den anderen kant van het verbindingsteeken, - met bittere jaloesie! Mali's verblijf in het dorado van Stella's droomen nam een einde en met stille dankbaarheid, klaarblijkelijk gemeend, verliet ze, wél toegerust, het gastvrij dak en toog naar de bergen. Er kwamen brieven, aardig van toon en niet zonder pit, die bewezen, dat ook Mali haar gevoelens beter met de pen dan met den mond kon vertolken. Ze had het daar boven erg koud en ze vond het wat stil. Ach, zoo gaat het gewoonlijk met de kinderen der heete vlakte, als ze naar de bergen getrokken zijn. Er wonen daar zoo weinig Europeanen en het bergvolk is hun vreemd. Wat zou Mali trouwens onder die lieden zoeken, zij, die zich boven de inlandsche wereld verheffen wilde? Maar ze hield zich goed en ze vond het er toch wel pret- | |
[pagina 304]
| |
tig. Die brieven gaven den ontvangers veel voldoening. Dominee beweerde, dat dit nu toch eens een kampongzaakje was, waar hij vreugde aan beleefde en dat hem met veel teleurstelling in zijn arbeid wat meer vrede deed nemen. Zijn vrouw constateerde met innerlijk genoegen, dat haar man nu eens satisfactie van zijn werk had en zag daarbij over het hoofd, dat ze zelf de meeste beslommering door de zaak had gehad. En samen hadden ze pleizier over het aanvankelijk goede verloop van Amalia's nieuw leven.
De bloemisterij der firma Meunier ligt in slapende rust tegen de berghelling. Ze klimt terrasgewijze omhoog; telkens een smalle strook, gescheiden door een donkere schaduwlijn, waarin de tuinpaden, die horizontaal loopen, zich verliezen. De vlakke aanplantingen zijn hel verlicht door den glans van den heerlijken Indischen maannacht. Onder de donkere boomen om het landhuis sluipt een vrouwengestalte in Javaansche dracht; ze steekt even snel een maanbeschenen tuinvlak over en verdwijnt in een der donkere scheidingslijnen der terrassen. Even later is ze in het bosch, waar ze door de vriendinnen, die haar zooeven een sein gegeven hebben, wordt opgewacht. Nu trekken de vrouwtjes, gracieus en slank met veerenden gang op haar bloote voetjes, in ganzenrij het bosch door, een lange bewegelijke slier van fijne silhouetten met groote haarwrongs achter op het hoofd. Een zwaardere gestalte, knap en forsch van onlijning, valt even op...... Amalia Smid! Een uur later zit ze onder een feestelijk versierd afdak voor een inlandsche woning gehurkt, de handen in Javaanschen stijl in de schoot hangend. Ze zit tusschen de vriendinnen, turend van onder de zwart gepenseelde zware wenkbrauwen, met stille hartstochtelijkheid genietend van de tandakkende dansmeid, wier schrille stem de Javaansche ooren streelt, wier bewegingen vol soepele, golvende gratie de mannen in verrukking brengen, - | |
[pagina 305]
| |
in stille verrukking, in verborgen gloed van binnenbrand. Zoo te kunnen tandakken! De vrouwen worden met jaloersche bewondering vervuld; Amalia gevoelt zich in dezen verreweg de mindere van die bruine gratie daar, die met lenige slangenbeweging de schoonheid der oostersche lichaamslijnen in harmonieuze aktie uitviert in haar magistrale danskunst. Hoe wellen de vloeiende vingergolvingen; hoe zuiver wordt elke beweging afgerond in onverbroken doorgang; - de fijne, doorzichtige slendang stijgt vluchtig op in de hoogte en blijft een wijle in de lucht staan; dan zakt ze zachtkens naar omlaag in nevelige daling, als een kleurige wolk. En al die beweging is een samenvloeiende eenheid van gratie. Elk echt javaansch hart baadt zich in weelde bij dat tandakken; maar ze zitten stil en zacht lachend bewonderen ze zonder luidruchtigheid. De mannen rooken een strootje; de gamelang verklankt en gongt zijn droomerig zoet gezang, vol onbestemde geheimzinnige hartstocht. - Ook Amalia geniet met volle teugen de vreugden van een Javaanschen feestnacht. Vóór den morgen is ze weer thuis en vroeg staat ze op; ze is dien dag alleen wat slaperig en suf. 't Was juist drie dagen, nadat ze de domineesfamilie verlaten had, - dien kring, waarin ze zich wonderwel had weten te schikken, maar waar ze niet tandakten en rijst met suiker aten,...... met suiker inplaats van bedis,Ga naar voetnoot1) en waar ze geen sarong droegen en geen kweekwee van de passer aten, noch 's avonds laat satéGa naar voetnoot2) kochten van den toekangGa naar voetnoot3) met zijn verlichte draagbare warongGa naar voetnoot4), - die nuchtere blandafamilie, waar men den haut gout van het Javaansche leven ontbeerde en...... waar Amalia ten slotte geen weg geweten had met haar liefde, omdat die niet paste bij haar kwaliteit van ‘nonna blanda’, en die toch...... Jammer, dat Paidin er nog niet was op de tandak- | |
[pagina 306]
| |
partij...... Paidin is een mooie vent met groote zwarte snor; en in zijn bruine oogen,...... oâh, die oogen van Paidin! Wie zou er weerstand aan kunnen bieden? Alleen een blanda, die hun taal niet verstaat; maar geen echt Javaansche, geen nonna, die een gloeiend inlandsch hart heeft onder den dekmantel harer afgeslotenheid. Paidin ziet er uit als een radhen. Hij is getrouwd, maar dat hindert niet; Mali zal die andere wel naast zich dulden of er uitwerken...... Er is nog geen antwoord op den brief gekomen, dien ze direkt na haar aankomst op de bergen geschreven heeft. Ze heeft hem toch met opzet niet in de brievenbus der familie gedaan, maar hem afzonderlijk aan den brievengaarder gegeven. Paidin, waarom antwoordt je niet? ‘Masoek koeboer tida bernanti Paidin laki’ - Als ik in het graf ga, zal ik niet langer op Paidin wachten! O Paidin! Toen de brief in handen der misleide verzorgers van Amalia kwam, had ze hen zoo grof bedrogen en brutaal geëxploiteerd, dat geen kieschheidsbezwaren het lezen beletten. En zoo bleek het, wie ze eigenlijk was. Ze had, zooveel mogelijk zwijgend om niet al te zeer in het gedrang te geraken, voortdurend de rol gespeeld van een eerzaam meisje, wier lust het was, zich een positie in de Europeesche maatschappij te veroveren, en tevens heel kalm een liefde onderhouden met een Javaan uit de lagere klasse. Ze had haar gastheer rustig over een eventueele gelijkstelling met Europeanen laten correspondeeren, terwijl ze de liefde zocht van een huisbediende, in de hoop, zijn tweede vrouw te worden of de eerste te verdringen. Men moet het Oosten kennen, om te begrijpen, hoezeer de vrouw zich verlaagt, die zich wil laten neervoeren tot de positie van echtgenoot van een kampongjavaan, die, natuurlijk, in een vrouw niet meer ziet dan de overgroote meerderheid van zijn geloofsgenooten: een begeerenswaardig objekt, dat den echtgenoot toebehoort. Wat Amalia dan toch met haar valsch spel bereiken wilde? Ach, ze liet zich eigenlijk in de bijzaken leiden | |
[pagina 307]
| |
door de omstandigheden en maakte daar gebruik van, zonder veel over de verdere ontwikkeling van haar levensroman te denken, den loop van zaken, echt fatalistisch, aan de toekomst overlatend. Maar in de ééne groote hoofdzaak, haar liefdeleven, streefde ze met starre volharding naar haar doeleinden, alles aan dat eene opofferend, alle ontvangen weldaden zoo noodig exploiteerend ter bereiking van haar liefdedoel. Geen moreel besef weerhield haar; ze loog juist zoo veel als haar voordeelig scheen en was voor het overige wel zoo goed, den dominee en zijn vrouw niet meer te misleiden dan strikt noodig was voor haar belangen. Eindelijk ging ze met een dankbaar hart weg, - waarlijk, ze huichelde geen dankbaarheid, - om in haar nieuwen werkkring het spelletje van voren af aan te herhalen. Ze was een avonturierster, die geraffineerd de omstandigheden gebruikte zoolang het ging, om het dan met oostersche berusting op een explosie te laten aankomen. Daarna zou ze haar weg wel weer verder vinden! Amalia schreef haar brief met potlood in het vertrek, waar de Javaansche meisjes uit de kweekerij sliepen. Even te voren hd ze te midden der dochteren van den Islam haar mohammedaansche gebeden opgezegd, met een doek over het hoofd, korrekt in hare ritueele bewegingen, imponeerend de vrouwtjes, die voor 't meerendeel dat bidden aan de mannen overlaten. Amalia kent aan den ritus van de Islam meer effectieve kracht toe dan aan het christelijk gebed...... Nu zit ze, gesterkt door hare devotie, op den grond tusschen de bruine slaapsters, wier gezelschap ze steeds zoekt en schrijft met een plankje als onderlegger. 't Is een Maleische brief, waarin haar vriend op tamelijk vervelende wijze over de reis, die hij naar de bergen ondernemen moet, onderhouden wordt. Er moet in de familie, waar Mali kinderjuffrouw is, een nieuwe huisjongen komen; kan het mooier? Natuurlijk moet Paidin het worden. De brief staat in waarde verre ten achter bij het litteraire produkt van haar zusje. Mali is geen interessante | |
[pagina 308]
| |
minnebriefschrijfster, en wij zouden niet geweten hebben, hoe warm ze lief had, als ze niet op het idee gekomen was, alles wat ze tevergeefs in proza-woorden trachtte weer te geven, in een gedicht te uiten. Het lied moet wel extra-ordinaire gevoelens en stoute gedachten in Paidin hebben opgewekt. Tot mijn spijt gelukte het mij, ook na veel navraag, niet, het voldoende te commentarieeren; maar uit het volgende zal toch blijken, dat Javaansche passie soms flikkert en gloeit in hyperromantisch vlammenspel, zóó heet, dat het haar te benauwd wordt en ze smachtend afkoelende reaktie zoekt in de bleeke kilte van den dood. Amalia zong mijmerend in gedachten het Maleische lied, dat haar potlood in den brief neerschreef: O, hoe flikkert, hoe flikkert de regentenpajong!
Plant melatti in den grond! (Op het Javaansche kerkhof zijn melattiboomen
geplant en de melatti dient ook bij de bruiloft. F.P.)
Indien ik in het graf daal, wacht ik niet meer op Paidin;
Maar indien het mogelijk is, wil ik met hem samen sterven!
Hier is een berg en daar is een berg
En in het midden is de berg Merapi.
Hier ben ik gek en daar ben ik gek, Ik ben heelemaal in den war!
Mijn hart is overkropt van smart.
Ik zoek een koeli om suiker te dragen,
Ik wilde spaansche peper koopen, maar kreeg een stuk goed. (De
laatste regels zijn onbegrijpelijk. F.P.)
Wanneer Mali terugkomt, vergeet haar dan niet.
En laat geen ander in haar plaats treden.
Pluk groene kruiden op de rijstvelden.
De melattibloemen groeien naast elkaar.
Eén graf zullen wij met ons beiden deelen. (Nauw verbonden als de
melattibloemen. F.P.)
De melatti heeft steeltjes, die naast elkaar staan.
Neem een plank en die zal ik spijkeren.
Als het eenigszins kan zullen wij samen een lijkenpaartje zijn,
Opdat wij beiden ook in den dood één zullen zijn.
Amalia, wier liefde blijkbaar sterke neigingen voor het doodenrijk had en gaarne voor altijd onder melatti | |
[pagina 309]
| |
sluimerde met Hem, doch die praktisch haar gansche omgeving tot het bereiken van haar levensdoeleinden wist op stelten te zetten, heeft, ondanks dat haar gedicht in andere handen viel, het genoegen mogen smaken, in levenden lijve met haar Paidin, als een koppeltje melattibloemen in de verborgenheid van het bergleven te bloeien, zij het ook, dat het niet lukte, Paidin als huisjongen te introduceeren. Paidin is naar boven gekomen, maar niet met die lugubere plank en met andere intenties dan om een lijkenpaartje te vormen. Wie weet, hoe lang ze samen hadden genoten van de berglucht, als Mali, door het succes overmoedig geworden, niet op de onzalige gedachte gekomen was, eens een paar dagen verlof te vragen. Er was meer van haar bekend dan ze dacht en nu kreeg ze op eens haar ontslag, daar het doorzichtig genoeg was, dat ze op een liefdesavontuur uit wilde. Mali pakte getroost haar Europeesche en Javaansche garderobe in; ze sprenkelde nog eens rijkelijk odeur uit mevrouws flakon op het zakdoekje, dat uit mevrouws linnenkast in haar zak was verzeild geraakt en kleedde zich toen in haar hemelschblauwe blouse en kort rokje. Toen zag ze er weer uit als een meiske, dat den kinderschoenen nog niet ontwassen was. En zoo kwam ze kleurig en geurig tegen den avond het erf van den dominee opstappen. Haar dienstheer had haar gezegd, dat hij den laatste niets zou vertellen, omdat hij haar de gelegenheid wilde geven, het leven opnieuw en beter aan te pakken. Daarop vertrouwende ging ze kalm naar het tehuis terug, waar menschen woonden, die voor haar opkwamen. Amalia wist, op wie ze zich verlaten kon! En daar zat ze nu bij de theetafel en vertelde van een harden meester, die haar ten laatste had weggestuurd, omdat ze een paar dagen verlof vroeg. Er was weer niet zoo heel goed wijs te worden uit haar berichten en de familie besloot, per ommegaande berichten omtrent haar in te winnen, maar men diende haar wel op te nemen. Ze kon immers het gelijk wel aan haar kant hebben en | |
[pagina 310]
| |
in elk geval zet men een meisje, dat alleen in de wereld staat, niet zoo maar op straat. Amalia zal dus weer haar intrek in het paviljoen nemen. Ze stelt den dominee heel gemoedelijk vijftien gulden ter hand met het verzoek, die voor haar op de spaarbank te zetten. Dat neemt den dominee weer voor haar in; ze is dus zuinig geweest! - Eigenlijk gaf Amalia het geld, omdat ze het bij den dominee veiliger achtte dan in eigen handen. Als men een Javaanschen geliefde bezit, moet men rekening houden met diens neiging, beslag op het geld van de vrouw te leggen! Ginds voor een der bijgebouwen zit een man op een matje uit te rusten onder het genot van een strootje. ‘Die man komt ook van boven,’ deelt Amalia mee; ‘hij heeft mij met mijn bagage geholpen en verzocht nu, hier even wat te mogen uitrusten.’ - Die man heette Paidin en zijn lievelingsnaampje was ‘Din’. Doch dat vertelde Mali niet. Terwijl Paidin de omgeving precies opneemt en zit te staren alsof hij rechtuit in het Nirwana tuurt, richt Mali haar Pavilljoenkamer weer in voor haar logis. Dien dag ging er nog een brief naar de bergen met verzoek om inlichting. Maar vóór het antwoord kwam, had de katastrophe reeds plaats. Toen de dominee den volgenden avond hals over kop in een dogkar kwam aangereden met al de politieoppassen die hij op zijn weg had ontmoet en die hij had meegenomen op grond van de verwarde alarmeerende berichten, die men hem bij zijn schaakpartijtje in het huis van een vriend was komen brengen, - toen was het al reeds geschied! Het bleek trouwens niet zoo heel verschrikkelijk te zijn. Paidin was gearresteerd; men had hem onder de legerstede van Amalia gevonden en weggevoerd. De bedienden hadden lont geroken en gespionneerd. Ze hadden hem zich door het ijzeren hek zien wringen, nadat hij er eerst een paar tralies uitgehaald had. - Amalia had hem gewezen, waar de losse staven zaten, even na haar aankomst op den vorigen avond. | |
[pagina 311]
| |
- Kort na zijn binnensluiping had het onbloedige drama plaats gegrepen, waarbij politieoppassen met blanke sabels een ongelukkigen inlander bedreigden, op het oogenblik, waarop hij een zeer belachelijke figuur maakte, opduikend van onder de legerstede der geliefde. Nu was hij weggebracht en...... Mali was zoek! Maar ziet, daar achter op het erf dwaalt een onbekende inlandsche vrouw; in het donker der waringin tracht ze te ontsnappen, maar als ze den huisheer op zich ziet afkomen, begint ze haar drooge oogen met haar zakdoek af te vegen en probeert ze te huilen. Even later maakt dominee zijn tweede dogkarritje, nu met...... de inlandsche vrouw Amalia, geliefde van den Javaan Paidin. Bij den schout zit de knappe held van de droevige figuur een strootje te rooken tusschen de bruine politiedienaars. Hij wacht af, wat Allah over hem zal besluiten, omdat hij het huis van een blanda heeft geforceerd en wederrechtelijk in diens vertrekken is doorgedrongen; tevens peinst hij over de wenschelijkheid, voortaan de hemelsche fataliteit wat uit den weg te gaan en zich niet meer in avontuurtjes met nonna's blanda te steken. Het verhoor, dat de schout Mali in tegenwoordigheid van haar gastheer afnam, is weinig interessant. Mali stond rustig en kalm tegenover den ondervrager en verklaarde, dat ze dien man liefhad. Ze gevoelde niet eens, dat ze een verachtelijke rol tegenover haar beschermers gespeeld had. In dezen was ze eigenlijk een echte Javaansche van de mindere soort, die den blanda niet haat, maar zoo mogelijk, hem exploiteert; die hem dankbaar is voor zijn goedheid en daar tevens een beminnelijke zwakheid in ziet, die uitgebuit dient te worden. Ze wees alleen maar met verontwaardiging het denkbeeld af, dat andere dan liefdesbelangen tot den inbraak hadden aanleiding gegeven. Dominee vertrok na verzocht te hebben, zijnerzijds geen werk van de zaak te maken. Hij had alleen zijn gast, hem eertijds door den schout gebracht, terugbezorgd | |
[pagina 312]
| |
aan den gene, die haar aan hem had toevertrouwd. Amalia was niet anders dan een meerderjarige inlandsche vrouw met wat Europeesch bloed, wie het er alleen om te doen was geweest, van de bescherming, waarmee men haar tegemoet gekomen was, misbruik te maken. Het had geen zin meer, haar te helpen. Ze zou in elk geval haar eigen wegje wel gaan. Ze heeft dit gedaan met besliste schreden. Paidin vond haar ten slotte wel wat te bazig en zag tegen de beslommeringen, die de verbintenis met een nonna blanda met zich mee zou brengen, wel wat op. En toen de doodkistliefdestemming door Dins tijdelijk verblijf in ‘de boei’ wat afgezakt was, was Mali toch eigenlijk ook van oordeel, dat haar Javaansche geliefde haar niet veel verder zou helpen in het leven. Toen installeerde ze zich met haar Europeesche en inlandsche garderobe in het Chineesch hotel en heette voortaan Mejuffrouw Amalia van Duurstede. Het jaloersche zusje is er nu nog meer dan vroeger van overtuigd, dat de asschepoetster uit het ouderlijk huis toch een echte prinses geworden is; want ze rijdt in auto's! En Amalia zelve maakt haar Chineeschen ‘beschermers’ wijs, dat ze een afstammelinge van het oude geslacht der Duurstedes is. En de ijdele zoon van het hemelsche rijk lacht dan tevreden, omdat voor Chineesch geld zelfs afstammelingen van ouden Hollandschen adel te koop zijn. De dominee wordt ertusschen genomen, omdat hij in de troostelooze armenpraktijk van de kampong nu ‘eindelijk eens een voldoening gevend geval gevonden heeft.’ Hij haalt de schouders op en neemt zich voor, er nog meer naar te streven, de pauperkinderen, die in de kampong verwaarloosd worden, zoo jong mogelijk naar de gestichten, naar Oranje-Nassau, waar papa van der Steur zijn uitnemend liefdewerk verricht, of naar het niet minder zegenrijk werkend ‘Bethanië’ of naar welk gesticht dan ook te sturen, waar weezen en nog ongelukkiger arme kinderen worden opgevoed. ‘Haal ze als | |
[pagina 313]
| |
kleine kinderen uit de kampong, hoe jonger hoe liever’, zegt onze papa te Magelang, die meer dan vijfhonderd kinderen vaderlijke liefde geeft. - ‘Dat is de weg!’...... In gedachten hoort de dominee het antwoord van den slappen, verhongerden, in luidheid oud geworden vader, aan wien hij laatst goede gestichtsverzorging voor zijn schandelijk verwaarloosd, uitgeteerd kroost aanbood: ‘Kassian die arme kindertjes, ik verlaat mijn kindertjes niet!’ |
|