Onze Eeuw. Jaargang 21
(1921)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
De Iersche kwestie
| |
[pagina 258]
| |
te bezielen: die van Tara telde 250.000 aanwezigen - op het gunstigst oogenblik de overwinning verspelen, vernietigde zijn prestige bij het opkomend geslacht van leiders, en bracht hem ten overvloede in de handen der Engelsche regeering, die hem na dit échec eindelijk aandurfde en inde gevangenis wierp. Toch is de strooming, schoon meest verborgen, onafgebroken in actie gebleven. Het optreden van Whiteboys, Ribbonmen en dergelijken staat er deels niet in rechtstreeksch verband mede, maar is niettemin een symptoom van de zelfde geest. Over het geheel zien wij haar telkens, wanneer een der groote politieke verschijningen de hoop op een bevredigende oplossing van uit Westminster op zich gevestigd houdt, onder de grond duiken, om eerst na de kennelijke mislukking der parlementaire actie met vernieuwde aandrang naar boven te komen en in kracht en invloed te winnen. Terwijl O'Connell's Repealpolitiek, zijn taktiek van afwisselende aansluiting bij de Whigs en de Tories - zijn steunen van het kabinet Melbourne wordt als een der grootste fouten van zijn carrière beschouwd - vruchteloos bleek, en de oude ‘Bevrijder’ zijn eigen herroepingsgedachte ten slotte liet schieten, scheidde een groep jonge intellectueelen zich van hem af. Zij zijn de befaamde Young Irelanders uit de jaren '40. De hoogbegaafde, jonggestorven Thomas Davis, dichter en essayist, John Mitchell, pamfletist en historicus, schrijver van een Jail Journal dat een der meesterwerken van in het Engelsch geschreven memoirekunst is, leiders van dat beroemd orgaan ‘The Nation’, waren onder hen de voornaamsten. Van de anderen noem ik Smith O'Brien en Gavan Duffy, geschiedschrijver van de beweging en biograaf van Thomas Davis. Mitchell, die, na de dood van Davis in 1845, uit de gematigd geworden Nation getreden was en een sterke invloed ondergaan had van den fellen James Fintan Lalor, op wiens aanzweepend verkondigd land-evangelie ik later terugkom, predikte in de United Irishman onverholen de opstand. Zijn optreden voerde de beweging, onder aanwakkering van | |
[pagina 259]
| |
de continentale revoluties, na zijn gevangenneming en deportatie in 1848 tot een wapengang, voor welks mislukken de weerzin tegen gewapende actie bij Mitchell's meegesleepte vroegere genooten, Smith O'Brien en Gavan Duffy, niet weinig schuld draagt. De groote hongersnood en zijn gevolgen: emigratie en verslagenheid, schortte voor een aantal jaren de ontwikkeling van de physical force movement op. Betrekkelijk spoedig niettemin herstelde zij zich en vond zij haar uitdrukking in een beroemde organisatie, die tijdens de gansche tweede helft der negentiende eeuw de innerlijke stuwkracht van de strijd om zelfbestuur leverde: de Fenians. Leiders waren James Stephens, John O'Mahony, John O'Leary en O'Donovan Rossa. Hoewel ook hun gewapend optreden, of hun voorbereidingen daartoe, in 1867 verijdeld werden, verloren zij, mede door de krachtige steun der meerendeels wild republikeinsche Amerikaansche Ieren, en hoewel op hen gemeenlijk de verantwoordelijkheid gelegd werd van de politieke gewelddadigheden van mannen als de z.g. ‘Invincibles’, met wie zij niets te maken hadden, niets van hun invloed die, onder Parnell, de voornaamste kracht bleef, waarop deze gedurende zijn gansche optreden steunde. Aan den oud-Fenian Michael Davitt, naast Parnell de grootste Iersche leider uit de tweede helft der vorige eeuw, was hij de gedachte verschuldigd, die hij tot de hoeksteen van zijn politiek gebouw maakte: dat de groote massa in Ierland niet beter voor de nationalistische strijd te winnen was, dan door deze vast te koppelen aan de strijd voor een oplossing der scandaleuse en onhoudbare landkwestie. Door de moreele en financieele hulp der Fenians behield Parnell de macht, waarover hij tot op het oogenblik van zijn val beschikte. De vijandin der Fenians, de Katholieke overheid, trof in haar Parnell-vervolging haar felst-bestreden tegenpartijders tevens. Dat de Fenians voor de slappe taktiek der parlementairen na de ‘split’ geen sympathie gevoelden, behoef ik na het voorgaande niet nader uiteen te zetten. | |
[pagina 260]
| |
Na Parnell's dood en de ‘split’, na de verwerping van Gladstone's tweede Home Rule Bill in 1893, openbaarden zich, zeide ik, verschillende stroomingen. In de eerste plaats de Gaelic Movement, die, in 1893, toen de Gaelsche dichter en literatuur-historicus Douglas Hyde de Gaelic League stichtte, haar organisatie kreeg. Een zuiver onpolitieke beweging van mannen, die gezien hadden, hoezeer, behalve de betreurenswaardige werkingen van de in 1831 ingestelde Board of National (!) Education, de eeuwlange oriëntatie van de belangstelling naar Londen, zonder de verlangde winst, het Iersche volk ten nadeele van zijn nationaliteit volledig dreigde te verengelschen. In zijn aanhoudende zorg voor de staatkundige vorm zijner vrijheid, had het schade geleden aan het eenige, dat die vorm zijn inhoud, zijn rechtvaardiging en symbolische waarde geeft, zijn ziel. Als het vrij geworden was, zoo moest het blijken, vreesden zij, en terecht, zou er geen natie meer zijn, om in die vrijheid zich te ontwikkelen en van zich zelf te getuigen. Daarom is voor alle geloovigen in de Gaelsche nationaliteit van het Iersche volk 1893 een der groote data uit hun geschiedenis. Een der grondstellingen der Young Irelanders, dat nationale opvoeding der Ieren - educate that you may be free - het eerste vereischte is overnemend, maar consequenter doorvoerend, trachtte de Gaelic League met behulp van verschillende methoden de nationale persoonlijkheid van het volk te herstellen en te ontwikkelen, het tot besef en geloof in zijn kracht, tot vertrouwen in zijn eigenheid te brengen. Haar voornaamste middel daartoe was haar poging om de landstaal, het Gaelic, dat voor een eeuw buiten de Pale (de Oostelijke kuststreek) algemeen, tegenwoordig nog slechts door eenige honderdduizenden in het Westen en op de eilanden gesproken wordt, haar karakter van volkstaal terug te geven. Aan dit streven besteedde zij, doordrongen van de waarde, die een eigen taal voor een volk bezit, een belangrijk deel van haar werkzaamheid. Of het mogelijk zal zijn het Engelsch als volkstaal door | |
[pagina 261]
| |
het Gaelic te vervangen, is een moeilijk te beantwoorden vraag. Ongetwijfeld heeft zich het verschijnsel, dat een bijna afgestorven taal weer tot levende landstaal werd, voorgedaan en moet men bij algeheele vrijheid de belangrijke invloed van onderwijs en priesterschap niet onderschatten. Bilinguisme zal in het gunstigste geval vooreerst wel het uiterst bereikbare zijn. Het heeft, paedagogisch, kennelijke bezwaren, maar vele Ieren zullen, vooral als zij mogen aannemen, dat het slechts een voorbijgaand stadium behoeft te zijn, wanneer zij het behoud hunner taal er door kunnen waarborgen, de nadeelen aanvaarden. Vraagt men vervolgens, of de Gaelic League veel Engelsch sprekende Ieren tot Iersch spreken gebracht heeft, dan luidt het antwoord, al is het aantal in verhouding tot de groote massa nog gering, toch bevestigend. Haar groote beteekenis echter ligt in de algemeene opwekkende invloed, die zij naast, en essentieeler dan, de begeleidende ontwikkeling der Engelsch-Iersche literatuur, waarvan W.B. Yeats, Synge en AE de bekendste figuren zijn, heeft uitgeoefend. Het aantal taalbekeerlingen moge nog betrekkelijk klein zijn, het aantal diergenen, die door het werk der Gaelic League tot het gevoel van hun nationale waardigheid ontwaakt zijn, overtreft het eerste ontelbare malen. Dat de Bond op die wijze ook op de ontwikkeling van het politiek besef, en gemeenlijk in de richting van een intransigent republikanisme, een levendige stimuleerende invloed gehad heeft, spreekt, al was het nimmer de bedoeling der leiders, van zelf. In de tweede plaats de coöperatieve beweging, de stichting van eenige verstandige en ervaren Ieren, onder wie de Protestantsche, toen Unionist, nu Dominion Home Ruler Sir Horace Plunkett de leider was. Door Sir Horace Plunkett is in 1894 de Irish Agricultural Organisation Society, de beroemde I.A.O.S. opgericht, wier weldadige inspanning op materieel al evenmin overschat kan worden als die van de Gaelic League op geestelijk gebied. Plunkett en de zijnen hebben het zich zelf tot levensarbeid gemaakt en hebben getracht de overheid aan te drijven, om voor | |
[pagina 262]
| |
landbouw en veeteelt datgene te bewerken, wat landeigenaars en regeering altijd verwaarloosd en meestal verhinderd hadden: de verheffing van de boerenstand, de economische en technische organisatie der kleine landbouwers en veeteelers, de opvoeding der landlieden tot een modern niveau van vakkennis, tot coöperatie in bedrijf en financie, tot een psychische opleving, die met de voor de hand liggende consequentie van het materieel succes, dat hij nauwelijks kende, het bestaan van den kleinen Ierschen boer (in het Westen man voor man armzalige keuterboertjes, die onder het juk van den gombeen-tusschen-handelaar, den winkel- en kroegbaaswoekeraar - die vloek van Ierland in het verleden - de opbrengst der magere, uitgemergelde en versnipperde terreintjes wel niet vergunde te sterven, maar toch in een ondermijnende toestand van aanhoudend en hopeloos gebrek hield) weder menschelijk en levenswaard maakte. Dat op het land tegenwoordig een grootere welvaart heerscht dan voorheen, dat een aantal wantoestanden uit de weg geruimd zijn of op het punt staan te verdwijnen, dankt de Iersche boerenstand, en dus heel Ierland, niet alleen aan de Land Acts, die een deel van hen wel in staat stelden zich het blijvend gebruik van hun land te verzekeren maar een paar der ergste misstanden fixeerden, ook, en in de eerste plaats aan het volhardend pionierswerk der I.A.O.S. Maar deze had nog een andere invloed. Door de landslieden overeind te helpen, door een nieuw besef van eigenwaarde in hen op te wekken, door hen de vruchten van coöperatie te laten aanschouwen en genieten, hen te doordringen van het besef, dat in gezamenlijke arbeid voor een gemeenschappelijk doel buiten alle politiek en godsdienst om de onmiddellijke voordeelen liggen die zij altijd gemist hadden, heeft Plunkett's organisatie, al evenzeer strikt onpolitiek als de Gaelic League, zoo goed als deze medegewerkt tot de ontwikkeling van een zelfvertrouwen en van een gemeenschapsbesef, die indirect ook op de vorming en sterking van het politiek besef zoo heilzame invloed hebben uitgeoefend. | |
[pagina 263]
| |
In de derde plaats, nu komen wij reeds iets later, de oorspronkelijke Sinn Fein-beweging, die, eenige jaren vroeger, door de stichting van Wolfe Tone Clubs in 1898 en de oprichting van de United Irishman door Arthur Griffith in 1899 ingeleid, op haar beurt in 1904 het beslag eener organisatie kreeg. Arthur Griffith, een der sterkste persoonlijkheden, die Ierland in de laatste tijd heeft voorgebracht, was tot de overtuiging gekomen, dat het doel van Ierland niet zoozeer in Home Rule, als wel in Repeal der Uniewet lag. Hij zag in deelname aan het politieke leven in Westminster een formeele erkenning van Engelands usurpatie, die stoffelijk en geestelijk op het Iersche volk de allerhachelijkste uitwerking had. Hij wilde restitutie van de toestand, zooals die na George's ‘onherroepelijke’ onafhankelijkheidsverklaring van 1782 geweest was, d.w.z een van Engeland volkomen onafhankelijk Ierland, bestuurd door een eigen tweekamerige wetgevende macht, met een uitvoerend gezag van uitsluitend aan het Iersche Parlement verantwoordelijke ministers en een aan Ierland en Engeland gemeenschappelijken koning. Men ziet, dat Griffith's vroeger politiek ideaal wat betreft de gewenschte staatsvorm met dat van het tegenwoordige Sinn Fein niets te maken heeft. Wat zijn taktiek betreft, het essentieele kenmerk van Griffith's beweging wordt door de woorden Sinn Fein, ‘ons zelf’, voldoende aangegeven. Niet in de hulp van eenige Engelsche partij, niet in wetgevende arbeid te Westminster, maar in de Ieren zelf moest de overwinning liggen. Op eigen kracht en volharding hadden zij te bouwen, van eigen vastbeslotenheid en opofferingsgezindheid de verwezenlijking hunner denkbeelden te verwachten. Een overtuigd aanhanger van Friedrich List's nationaal-economisch stelsel, ontwierp hij al in 1905 een uitvoerig programma voor de ontwikkeling van Ierlands onderwijs, landbouw, handel, nijverheid, visscherij, geldwezen, enz. Griffith was, men merke het tweede onderscheid op met wat men tegenwoordig Sinn Fein noemt, nimmer een voorstander | |
[pagina 264]
| |
van gewapend verzet, dat hij tegen de Engelschen in laatste instantie altijd nutteloos achtte. ‘It is because Ireland is to-day unable to overcome England on the battlefield we preach the Sinn Fein policy’, schreef hij. ‘We believe that the four-and-a-quarter millions of unarmed people in Ireland would be no match in the field for the British Empire. If we did not believe so, as firmly as we believe the eighty Irishmen in the British House of Commons are no match for the six hundred Britishers opposed to them, our proper residence would be a padded cell.’ Wel van dat lijdelijk verzet, dat door Engeland in Ierland zelf het regeeren onmogelijk te maken, tot toestaan eener Iersche regeering moest dwingen, en van die stille activiteit, die, in Ierland zelf constructief en organiseerend arbeidzaam, het door het lijdelijk verzet onmogelijk of gebrekkig gemaakt Engelsch bewind van zelf door Iersche levens- en bewindsvormen verdringen zou. Het typische van Griffith's overtuiging is dit: dat zij van de indirecte politieke winst der geestelijke en materieele beweging van Hyde en Plunkett, die aan haar voorafging, het grondbeginsel tot fondament van haar taktiek maakte. Veel uiterlijk merkbaar succes had Griffith, die zijn standpunt en programma, behalve in zijn tijdschriften, in zijn boek: Resurrection of Hungary uiteenzette, niet. Een oogenblik, in de loop van het eerste decennium der eeuw, scheen het of zijn gedachte aan invloed zou winnen. Later, toen de massa, zonder welke zijn Sinn Fein-taktiek nooit zou kunnen werken, zich nog eenmaal door Asquith en Redmond met Home Rule liet paaien, kromp zijn invloed zoo zeer, dat Sinn Fein op zichzelf bij het uitbreken van de oorlog nauwlijks meer een beweging kon heeten. In de vierde plaats de arbeidersbeweging. Men heeft tot op deze bladzijde weinig of niets over haar gelezen, en ook dit is de plaats nog niet om iets uitvoeriger op haar in te gaan. Het zij hier kort gezegd, dat de politieke nationalistische beweging, bijna altijd beheerscht door mannen van de zelfde klasse en de zelfde klasse- | |
[pagina 265]
| |
gedachten als de vertegenwoordigers van hun tegenpartij, zoo noodig en waar zij kon van de lijdende standen der Iersche maatschappij gebruik gemaakt had om haar doel door te zetten, maar voor de aanspraken dier standen als een individueele klasse met eigen rechten niets voelde, noch uit andere dan humanitaire of praktisch utilitaire overwegingen iets op haar programma zette. Zooals wij later zien zullen: Wolfe Tone vóór de Unie, James Fintan Lalor en (onder zijn invloed) John Mitchell in het midden der negentiende eeuw, Parnell, die, protestant en landlord, de landstrijd niet alleen aan de zelfbeschikkingsstrijd vastkoppelde, maar hen zelfs in de scherpste en helderste woorden identificeerdeGa naar voetnoot1) waren de zeer belangrijke uitzonderingen op de regel, die James Connolly de strijd der ‘crows and kites’ noemde. Deze laatste, James Connolly, stichtte in 1896 ‘The Irish Socialist Republican Party’, het begin van de moderne Iersche socialistische beweging, waarvan hij met Jim Larkin tot zijn dood de groote leider bleef. Als socialist heeft hij bovenal gewerkt voor de organisatie van ‘unskilled labour’, voor de ontwaking van het sloppen-proletariaat in Dublin en Belfast, en voor de innerlijke emancipatie der industrieele arbeiders, slaven van arbeid en religieus-politiek fanatisme in Ulster. Maar Connolly was niet alleen hartstochtelijk socialist, hij was bovendien hartstochtelijk patriot. Velen hebben zich verwonderd over de nationalistische ijver van een man, voor wien internationalisme een axioma van zijn geloof | |
[pagina 266]
| |
was. Men vergeet, en vooral dogmatische socialisten vergeten of kunnen vaak niet inzien, dat nationalisme in internationalisme voorondersteld is. ‘We are Republicans, schreef Connolly in het eerste nummer van The Workers Republic, because (ik cursiveer) we are Socialists, and therefore enemies to all privileges; and because we would have the Irish people complete masters of their own destinies, nationally and internationally, fully competent to work out their own salvation.’ Dat de band tusschen de socialistische en de nationalistische strijd in Ierland door historisch bepaalde toestanden en door het karakter van Connolly's Gaelsch-communistisch socialisme nauwer is dan overal elders, daarover zal ik later nog spreken. Van het bestaan van die band heeft Connolly zijn volgelingen weten te doordringen. De socialistische Irish Citizen Army, vrijwilligerscorpsen, tot wier organisatie Carson's rebellie de stoot gegeven had, leverde bij de Easter Rising van 1916 het grootste deel van de phalanx. In het gedenkschrift voor O'Donovan Rossa had Connolly geschreven: ‘In honouring O'Donovan Rossa the workers of Ireland are doing more than merely paying homage to an unconquerable fighter. They are signifying their adhesion to the principle of which Rossa till his latest days was a living enbodiment - the principle that the freedom of a people must in the last analysis rest in the hands of that people - that there is no outside force capable of enforcing slavery upon a people really resolved to be free, and valuing freedom more than life. We in Ireland have often forgotten that truth, indeed it may be even asserted that only an insignificant minority of the nation ever learned it. And yet, that truth once properly adopted as the creed of a nation would become the salvation of a nation. For slavery is a thing of the soul, before it embodies itself in the material things of the world. I assert that before a nation can be reduced to slavery its soul must have been cowed, intimidated or corrupted bij the op- | |
[pagina 267]
| |
pressor. Only when so cowed, intimidated or corrupted does the soul of a nation cease to urge forward its body to resist the imposition of the shackles of slavery; only when the soul so surrenders does any part of the body consent to make truce with the foe of its National existence.’ Aan het einde zeide hij van zijn strijdbare organisatie: ‘The Irish Citizen Army in its constitution pledges its members to fight for a Republican Freedom for Ireland. Its members are, therefore, of the numbers who believe that at the call of duty they may have to lay down their lives for Ireland, and have so trained themselves that at the worst the laying down of their lives shall constitute the starting point of another glorious traditionGa naar voetnoot1) - a tradition that will keep alive the soul of the nation.’ Bij nog een andere leider van de Rising zullen wij dezelfde gedachte terugvinden en dezelfde vurige beslotenheid aantreffen. In de vijfde plaats het oude, onvervalschte republikanisme zelf. Het was er al die jaren geweest. Zijn werkingen waren lange tijd wel niet duidelijk zichtbaar, want de republikeinsche broederschap was nu en voorheen een geheim genootschap, maar zij bestonden niettemin, en zij waren sterk. Zonder twijfel beïnvloedden zij velen, die, schoon hoofdzakelijk op ander gebied werkzaam, bewust of onbewust door hen medebepaald werden. De groep separatisten, die, uit de reeds vermelde Wolfe Tone Clubs voortgekomen, in 1910 de tweewekelijksche Irish Freedom oprichtte, vormde een soort linkervleugel der Sinn Fein-beweging, maar maakte in elk opzicht de oude Fenianbeginselen tot hun eigen. Wenschte Griffith behoud van het koningsschap, zij begeerden een republiek. Verhield Griffith zich tegenover de arbeidersbeweging afwerend, zij richtten zich veel meer naar het aanwassend Socialisme. Van de gedachte aan gewapende actie deden zij nimmer afstand: voor en na, meenden zij, kon deze noodzakelijk worden. Carson's rebellie | |
[pagina 268]
| |
tegen het Engelsch gezag, zijn vorming van een provisioneele regeering, zijn organiseeren van vrijwilligerscorpsen voor Ulster, zijn importeeren van wapenen en ammunitie uit Duitschland te Larne, zijn parades en défilés der regeering ten trots, begroetten zij niet, gelijk men oppervlakkig beschouwend denken zou, met verontwaardiging over een zoo vuige poging om Home Rule te smoren, maar met vreugde. Zonder eenige illusie overigens ten opzichte van Ulsters onveranderd vijandelijke gevoelens tegenover de rest van Ierland, zagen zij in Carson's optreden die echt-Iersche actie, die, zoodra over Ierland iets tegen de zin der Ieren door het Engelsche Parlement besloten zou worden, klaarstaat, om zelfs het anders vurig aangebeden Britsch gezag de gehoorzaamheid op te zeggen. Zij herkenden met een schok in dit doortastend handelen de ware gedragslijn, waar langs ook Zuid-Ierland de vervulling zijner wenschen moest afdwingen, en organiseerden, gelijk Connolly naar het zelfde voorbeeld Larkin's Citizen Army, de Irish Volunteers over het geheele land tot een Iersch leger, dat in het uur der noodzaak zou klaar staan. Padraic Pearse, de leider, die zijn leven als hartstochtelijk Gaelic Leaguer begonnen was, die zijn advocatenloopbaan vaarwel zeide om als hoofd eener Gaelsche school - de beroemde Sgoil Eanna - naar oorspronkelijk Iersche begrippen zijn leerlingen tot nationale Ieren op te leiden, de pamfletschrijver, die in een aantal twopence brochures, waarin hij Wolfe Tone, Davis, James Fintan Lalor en Mitchell als zijn geliefde meesters beleed en hun gedachten groepeerde, een republikeinsch ideaal van Ierland voor de Ieren en het Iersche land voor de Iersche werkers opstelde, waarop Connolly zich met hem vereenigen kon, de dichter, die in zijn Gaelsche gedichten en verhalen een zuivere, poëtische uitbeelding (en profetie) van zijn zeldzaam nobel leven gaf, Padraic Pearse was de laatste jaren vóór en de eerste jaren na het uitbreken van de oorlog de belangrijkste figuur der Republikeinen. Hij | |
[pagina 269]
| |
was het, die naar aanleiding van Asquith's Home Rule Bill de waarschuwing uitsprak, waarin Redmond de grenzen gewezen werden, tot waar hij het volk kon meekrijgen. Toen de politieke leiders (officieel de overmacht) door de loop der gebeurtenissen opgejaagd uit hun loomheid en bevreesd geworden, dat hun invloed hun ontglipte, de centrale leiding der vrijwilligers bemeesterden, bleven de republikeinen desondanks de levende en levenwekkende stuwkracht, die op getrouwe compagnieën haar geloof en geestdrift overbracht. Ik heb de vijf genoemde stroomingen ietwat uitvoerig geteekend, omdat zij vrij volledig de zuiver Iersche factoren doen begrijpen, die tot de tegenwoordige toestand geleid hebben. Toen in 1915, na de ontgoocheling, O'Donovan Rossa, de laatst overgebleven leider der oude Fenians van '65, op Glasnevin begraven werd, sprak Pearse de aanjagende rede uit, die tot zijn liefst herdachte daden behoort. Het belangrijke is, dat in een uitgave ter gedachtenis aan deze gebeurtenis voor het eerst de namen van Griffith, Pearse en Connolly te zamen stonden. Wil dat zeggen, dat de eerste ook aan de voorbereiding van de Paaschopstand van 1916 medegewerkt heeft? Geenszins. Maar Griffith was nimmer in beginsel een vijand van gewapende actie. Hij is een fel, maar koel denker, die naar scherp-omlijnbaar praktisch nut ziet: praktisch nut zag hij onder normale omstandigheden in een opstand niet. Altijd echter had hij rekening gehouden met de abnormale omstandigheden, die een oorlog van Engeland en Duitschland met zich zou meebrengen. Reeds in 1912 schreef hij daarover: ‘Ireland can be freed by forms of arms; that is the fact which ever must be borne in mind. The responsibility rests with the men of this generation. They can strike with infinitely greater hopes of success than could their fathers and their grandsires: but if they let this chance slip, if they strike no blow for their country whilst England herself is in handgrips with the most powerful nation in Europe, then the opportunity will have passed and Ireland will be more | |
[pagina 270]
| |
utterly under the heel of England than ever she was since the Union.’ De oorlog was er nu. ‘The Fenians and the Fenian faith incarnated in Allen, Larkin and O'Brien were of a fighting and revolutionary epoch. They can only be commemorated by men of another fighting and revolutionary generation. That generation we have with us to-day. For we have the material, the men and stuff of war, the faith and purpose and cause for revolution. We shall have Ireland illumined with a light before which even the Martyrs' will pale: the light of Freedom, of a deed done and action taken and a blow struck for the Old Land.’ Al waren deze woorden, die in 1915 in zijn tijdschrift verschenen, niet van Griffith zelf, en al was Sinn Fein bij de opstand niet rechtstreeks gemoeid, wij zien er toch uit, hoe dicht hij in 1916 de militante groep van Pearse en de zijnen genaderd was. Pearse en Connolly waren idealisten, in wie de martelaarsgeschiedenis van Ierland tot vleesch en bloed geworden was: zij geloofden aan de volstrekte macht van het bloedoffer, ook waar onmiddellijk slagen onwaarschijnlijk was. Zij achtten de mogelijkheid, dat hun opstand het begin van een breede verzetbeweging zou zijn, niet uitgesloten. Een breedere beweging was voorbereid. Onderhandelingen met Duitschland - Engelands vijand Ierlands vriend! - hadden plaats gehad. Zij werd op het laatste oogenblik door John Mac Neill, een tegenwoordig minister van Dáil Eireann, afbesteld. ‘We declare the right of the people of Ireland to the ownership of Ireland and to the unfettered control of Irish destinies to be sovereign and indefeasible.’ Deze woorden uit de Republikeinsche Proclamatie bevatten de essentieele geloofsstellingen van den republikeinschen socialist Connolly en den socialistischen republikein Pearse. De werking van hun daad lag niet alleen in de daad zelf, die alle gematigde Ieren schrik aanjoeg en de meesten een waanzinnige krachtsverspilling leek. De leiders wisten, dat, zoo hun opstand niet slaagde, de dood hun verzekerd was, zij wisten ook | |
[pagina 271]
| |
wat het martelaarschap van zijn zonen voor een onderdrukt volk vermag. Die werking lag in hun lot na de daad: dat Connolly, Pearse, dat MacBride en Pearse's broeder, de beeldhouwer William Pearse, dat de dichters Macdonagh, Plunkett en MacEntee, na in het geheim berecht te zijn, gefusilleerd werden. Zij lag in dat van dag tot dag herhaalde doodschieten van Ierlands edelste geesten, het gedenken van Engelands trouweloosheid en partijdigheid, dat dien anderen rebel, Carson, tot minister maakte. Die werking was deze: dat het volk, dat zich kort tevoren met Asquith's Home Rule tevreden gegeven, dat Redmonds loyauteitsverklaring bijna twee jaar tevoren hier met een zekere mate van meegaandheid, daar zelfs met geestdrift, gesteund had en tienduizenden jongen mannen aan het Britsche leger had afgestaan, door een zelden zoo treffend voltrokken innerlijke omwenteling in een kort tijdsverloop een republikeinsch volk werd, hetwelk van geen band met Engeland iets verwachtte, en alleen op ‘zich zelf’ aangewezen, zich het bereiken van het republikeinsch ideaal als eerste doel voor oogen plaatste. Een zoo snelle en massale verschuiving van gematigdheid tot extremisme in de overgroote meerderheid van een heel volk is, zeide ik, zelden gezien. De inwerking bleek sterk. In de Irish Convention, die onder Sir Horace Plunkett het middel voor een vereeniging van heel Ierland, en het schema voor een bevredigende verhouding tusschen vereenigd Ierland en Engeland zocht, heeft, misschien, maar zéér misschien, de mogelijkheid eener verzachting der publieke stemming gelegen. Sinn Fein nam er geen deel aan. Toen Lloyd George de rapporten der Conventie, welke overigens, dank zij Ulster, niet tot de ‘substantieele’ overeenstemming gekomen was, die de Prime Minister zoo voorzichtig geweest was als eisch te stellen, naast zich neerlegde en, opnieuw de Iersche aan de Engelsche zaak opofferend, een conscriptiewet voor Ierland doordreef, verwekte hij in het volk, dat door zijn priesterschap gesteund werd, een zoo fel | |
[pagina 272]
| |
verzet, dat hij haar uit vrees voor een gróóte opstand, niet durfde toepassen. De nu leidende partijen hadden zich inmiddels georganiseerd. Vroeger onrepublikeinsche Repealers als Griffith hadden ingezien, dat ook de kroongemeenschap niet bewaard kon blijven. Zij waren, althans voorloopig, republikeinen geworden. Het verzet tegen Engeland had al wie de parlementaire actie een schuldige en overleefde misleiding achtten, vereenigd. Sinn Fein, zoolang een scheldwoord, zoolang wat het voor de Engelsche regeering nog is, een woord, waaronder alle mogelijke richtingen vereenigd en veroordeeld werden, was de naam die de nieuwe organisatie, als in ons land de Geuzen de hunne, uit het gebruik aanvaardde. Een National Council werd opgericht. Deelname aan tusschentijdsche verkiezingen bracht het resultaat, dat na hevige strijd een paar Sinn Fein-candidaten zich verkozen zagen. De Volunteersbeweging herleefde. Tegelijk met de officieele, hield ook Sinn Fein een Convention, waarop het een breedvoerig uitgewerkte Constitutie vaststelde. Bij de Algemeene Verkiezing, die in Engeland de nederlaag van het democratisch beginsel te zien gaf, bleek in Ierland de oude nationalistische partij op een heel enkel lid na weggevaagd. Sinn Fein had haar, met behulp der Arbeiderspartij, die, hoeveel verschillen er tusschen haar en Griffith ook bestonden en bestaan mogen, tot nu toe de nationale strijd liet voorgaan, en op een ondubbelzinnig republikeinsch programma, vervangen. Van zijn candidaten werden, ondanks alle officieele tegenwerking, ondanks gebrek aan verkiezingspraktijk, de meesten gekozen. Ruim 70% der bevolking van heel Ierland, Ulster inbegrepen, had op de republikeinen gestemd. Deze republikeinsche afgevaardigden, die de eed van trouw aan den Engelschen koning natuurlijk niet aflegden en het Britsch Parlement niet erkenden, constitueerden zich onder de naam van Dáil Eireann tot Iersch Parlement, dat ministers benoemde, en den voorzitter van Sinn Fein, Eamonn de Valera als president, den ondervoorzitter Arthur Griffith als vice-president aanwees. | |
[pagina 273]
| |
Dit Dáil Eireann is de officieele vertegenwoordiging der partij, die tot op heden de meerderheid van Ierland beheerscht en met het Engelsch gezag in een openlijke strijd verkeert, welks uiterlijke vormen aan ieder min of meer bekend zijn.
(Wordt vervolgd). |
|