Onze Eeuw. Jaargang 21
(1921)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |
Zomermorgen.
De grijze schemering wordt violet.
Het teeder peerse waas wil geel verbleeken.
Er zweeft een fijne dauw van 't bloemenbed.
De volle hooggestamde rozen leeken.
Van heesters met hun groenverlakte blaân
Ruischt wind bijwijlen zware buien droppen.
Ter weerszij van de bronzen olmenlaan
Regent het stadig uit de hooge toppen.
't Wordt lichter! als een adem van verlangen
Wolkt zienderoogen alle wasem weg.
De zuivre witte windebekers hangen
Zacht schommelend te drogen in de heg.
De koele wind vangt zoeler aan te waaien,
En vleugelt sneller over 't klein gazon,
Om vluchtig door de rozenbosch te zwaaien
En breedgewiekt te vliegen tot de zon.
| |
[pagina 244]
| |
October.
October met uw donkerblauwe dagen
Uw koesterende warmte en koelend licht.
't Hart kan uw heerlijkheid haast niet meer dragen.
Gij zijt té schoon voor ons verweend gezicht.
O, tranen kunnen onze ziel niet zuivren,
Zij maken ons ellendig en zoo zwak,
Dat wij bang voor uw milde weelde huivren,
Als uw wit licht in stille kleuren brak.
Gij hangt de weeke bleekten uwer misten
Verdoezelend langs bosch en bonte baan,
Dat niet de ziel door aardes schoone listen
Zich laat verhindren om tot God te gaan.
Aarde, zoo hartelijk en troostend teeder,
Moederlijk bij Octobers avondval!
Ziel zag God vluchtig, wanneer komt Hij weder?
Het schemert, wanneer dat Hij komen zal?
De avond staat rood ontloken in het westen,
De lichte wind wordt wakker in den oost,
O, ziel! uw beemden bloeien ook ten leste.
Uw rozelaar staat bloedend overbloosd.
God zal den dauw van zijn gena doen vloeien,
Dat de eglantier hem met zijn geur verrukt.
Ziel 't is October! haast u dan te bloeien!
Berst uit in bloei, ziel, want God komt en plukt.
|
|