| |
| |
| |
Meditaties
Door Jasoiro Sawamura.
De hoogere, echter niet bestaande Poëzie.
Lodewijk van Deijssel legt in zijn bekend opstel over Rembrandt, in tegenstelling met de wijze waarop geleerde kunsthistorici dit te doen plegen, kunstvol nadruk op Rembrandt's wonderlijk Licht en vindt dit het volkomenst uitgedrukt in ‘De Nachtwacht’. Men krijgt ook hier een eigenaardigen kijk op de mentaliteit der mannen van tachtig. En het heeft mij verwonderd, dat van Deijssel geen kunstvol woord gewijd heeft aan het latere, menschelijk zooveel diepere werk van Rembrandt en aan diens wonderschoone, ontroerende, ook geëtste, scheppingen waar de motieven ontleend zijn aan den bijbel. Misschien was het van Deijssel's bedoeling niet, wilde hij alleen maar in een bijna Dionysos feestroes zingen van hetgeen hem 't meest aan dien roes kon beantwoorden: Het Goddelijk Licht. En inderdaad, in Rembrandt's ‘Nachtwacht’ is dit Licht het duidelijkst en verhevenst tot uiting gekomen. Maar die weet wat schilderen is, die de ontroering kent bij het schilderen ondergaan, een ontroering van vreemd, zacht zangerig gevoelen, die ziet in de manier, in de technische manier, waarop Rembrandt kwam tot de geestelijke uitkomsten in zijn ‘Nacht- | |
| |
wacht’ een harmonie, eveneens een goddelijk wonder. Hiervan zegt van Deijssel eveneens niets.
Het is merkwaardig in de geschiedenis der kunst, dat van Deijssel's opstel over Rembrandt met enkele veranderingen ook op Beethoven van toepassing is. Deze twee verschijningen: Rembrandt en Beethoven kan men zeggen zetten een streep onder de kunst der Christuscultuur. Zij zijn er de uitkomsten, de gééstelijke waarden van, en zullen in de toekomst mythologische figuren worden.
Nieuwe geestelijke waarden worden gebracht door Friedrich Nietzsche en Vincent van Gogh. Nietzsche schijnt, behalve bij de Awesta, ook, in zijn Dionysos roes, bij de latere perzische litteratuur dikwijls gast geweest te zijn. Hij is inderdaad een tragische figuur, een tragische figuur in de gezonde oud-Grieksche beteekenis. Nietzsche is een Prometheus, een god, die de menschen opheffen, die ze beter, hooger brengen, die ze verrijken en vervolmaken wil. Echter een brute macht heeft hem vastgekluisterd aan een groote rots en een breiachtige substantie, stinkend en borrelend, zichzelf bevlekkend klotst onder zijn voeten.
Wie zich de toestanden vóór dezen grooten wereldkrijg herinnert, goed herinnert - en hoe weinigen zijn er, die dit nog vermogen te doen! - wie erin niet theoretisch, maar practisch werkzaam was, wie de levensmogelijkheden om zich heen tot in de rauwe onderlagen kon waarnemen en moest ondergaan, wie zich, mede door de bestaande afgrijselijke tegenstellingen, moeite gaf het wezen der dingen tot klaarheid te brengen, die voelde, dat er een groote catastrophe komen moest, die voelde, dat er iets ontzettends plaats zou grijpen. Terwijl men, gissend, dacht aan groote bankfaillieten of aan Goddelijke wonderen, was er vele jaren te voren een, de prometheus der Christenen, die in fatale consequentie voorspelde hetgeen in de breiachtige, stinkende, borrelende substantie onvermijdelijk komen zou, en waaraan niemand kon gelooven: den oorlog.
| |
| |
Vincent van Gogh is een andere tragische figuur. Zijn dood is nog iets anders dan een daad van overspanning, zijn dood is nog iets anders dan het mystisch verdwijnen van Oedipus. En zijn dood is nog iets anders dan tragiek in Griekschen zin. Het is niet hier de plaats deze uiterst subtiele en wonderlijke gebeurtenis nader uit te spinnen. Voor eenvoudige meditatie ook onmogelijk. Wie het werk van Vincent beschouwt wordt ontroerd op een niet te verklaren wijze. Het is niet de ontroering, die men voor ‘De Nachtwacht’ aanschouwend ondergaat. En het is niet de ontroering die men, ademloos luisterend, in de negende symphonie van Beethoven waarneemt.
Bezien wij het werk van Vincent dan voelen wij een als schrijnend schokken door onze ziel, dan is het alsof onze keel wordt dichtgedrukt, een ongekende benauwenis zich van ons meester maakt, dan zijn wij geneigd om zenuwachtig toe te zien met als starende oogen en door een bovennatuurlijken angst bevangen, dan zijn wij geneigd te willen gillen en schreeuwen en weg te loopen, dan zijn wij geneigd krampachtig de vingeren saam te wringen en wanhopig te bidden, maar óók zijn wij geneigd de lippen op elkaar te persen en met gefronste wenkbrauwen en flitsende oogen te verrichten: een daad.
Vooral bij Vincent's laatste werk en de portretten, als de dame uit Arles en Dr. Gachet, dringen deze gewaarwordingen zich sterk aan ons op. Dit werk is niet primitief. Het spot met alle traditie der schilderkunst, geen lijn is ‘gevoelig’ neergezet, geen licht en schaduw waar te nemen, bij de portretten zijn oogen, neus, mond, omtrek geteekend zonder eenige traditioneele techniek, en toch zien wij deze techniek niet, en valt ons de wijze van teekenen niet op. De oorzaak hiervan is: zoo Rembrandt gaf concreet Licht, gaf Vincent abstract Licht. Rembrandt is een goddelijk schepper en alles wat uit zijn handen komt is betooverd, als in een vreemden glans. Vincent is geen schepper maar een Heilige, en alles wat hij in handen krijgt wordt rechtstreeks Goddelijk.
Christus is een mystische figuur, wat Hij zegt is sym- | |
| |
boliek. Hij bestaat niet, dat wil zeggen, Hij is te Goddelijk om concreet te zijn. Franciscus van Assisi is een Heilige. Maar zijn woorden zijn gesproken en vervluchtigd. Doch Vincent is niet een heilige kunstenaar, Vincent is een Heilige, die ethische waarheden schept. Hij luidt in hetgeen Nietzsche heeft voorspeld.
Ieder, die meent dat Vincent een kunstenaar is, vergist zich. Ieder, die Vincent's werk als kunstwaarde aanmerkt, vergist zich ook. Ieder, die handel drijft met werk van Vincent is - een pharizeeër. Het werk van Vincent moet in een groot gebouw worden saamgebracht, prachtige reproducties van al zijn werk moeten voor ieder worden verkrijgbaar gesteld en zelfs bedevaarten naar zijn werk worden uitgeschreven.
De schilderkunst staat voor twee eindpunten: Rembrandt en Vincent van Gogh. Rembrandt de goddelijke schepper van het concrete Licht, Vincent de Heilige bezieler van het abstract Licht. Zij heeft deze uitkomsten te aanvaarden en scheppend aan te wenden voor de ethische problemen van den nieuwen tijd. Alle kunst in de toekomst zal geen kunst meer zijn, doch ethische waarheid en hierin domineert: de Liefde.
Geen schilder schijnt zich dit volkomen bewust te zijn. Het is een eindeloos gedilettanteer, een wanhopig zoeken zonder behoorlijke historische, philosofische en psychologische kennis, een voor de massa misleidend leven. Zij zijn, ook de zoogenaamd nieuweren, in waarheid peetekind van de nog met hare oude kleeren, met haar oude huid worstelende maatschappij.
Lodewijk van Deijssel, dit geniale gevoelsmensch, schrijft in zijn reeds genoemd Rembrandt-opstel in wel niet àl te klaar Hollandsch: ‘Wij bezigen (het woord prozaïst), zoo als reeds elders werd aangegeven, in de oppervlakkige maar practisch nuttige, beteekenis van onderscheiding, welke alleen het hebben kan ten aanzien van het begrip, volgens welk, evenmin als tusschen Realisme en Idealisme, tusschen “proza en poëzie” in
| |
| |
absoluten zin een onderscheid bestaat, daar immers proza elementen kan hebben waardoor het bestaande poëzie overtreft en die dan tevens de beste, meest innerlijke, elementen van nog hoogere, echter niet bestaande, poëzie zouden zijn.’
Hier stelt van Deijssel zonder goed te begrijpen waarover hij spreekt, de poëzie der toekomst. Want deze zal de ‘nog hoogere, echter niet bestaande, poëzie’ brengen. En Querido, deze ragfijne ziel, staat er in den klank zijner taal van alle Hollandsche dichters, het dichtst bij. Hoe moet van diepe ontroering elke ader heftig geklopt, elke vezel angstig getrild hebben van deze menschenkindziel bij het inleven in Rembrandt's en Beethoven's psyche. Hij heeft wel ganschelijk doorleefd het mysterie van Rembrandt's bijbelscheppingen. Hij heeft wel gevoeld het wonderlijke, vreemd zangerige, dat het materiaal vertrouwd maakt met de geestelijke daad. Hij heeft wel gezien in de verborgenheden der Oostersche pracht en praal van tintelend golden kleuren. Maar dit wondermensch is te veel kind van het Morgenland, te veel Israëliet om te willen begrijpen, dat deze tijd ethische waarheden vraagt, en ethische waarheden alleen.
Heel het Oude Testament is één materie-zang. Maar, zonderling, nergens ook orgelt het geloof zóó wonderdadig als daar. De Joden begrijpen het Nieuwe Testament niet. Religieuze helden zonder pracht en praal zijn hun vreemd. Zij kennen in hun diepste wezen, geen opoffering.
Zoodra men de eerste pagina's gelezen heeft van Querido's ‘Oude Waereld’ grijpt ons een eigenaardige voorstelling vast, die ons gedurende de doorlezing van het werk blijft vasthouden. Hier is een Schepper aan het werk. Hier bouwt een koning zich een pyramide. Alles zien wij aanrukken, ieder wordt dienstbaar gemaakt voor de pyramide. Overal geeft de koning orders, wij zien een geweldige bedrijvigheid, - ‘Het is voor den koning, die zich een pyramide voor zijn onsterfelijkheid bouwt!’ - hoort men hier, daar en overal. En zelf
| |
| |
werkt de koning als een godgeworden mensch, als een bovennatuurlijk wezen. Maar omdat Querido als een koning werkt, heelemaal alleen voor zichzelf, is zijn taal niet zoo rein, zoo diep orgelend als de toekomst die geven zal.
Toch klinkt in den trots van den bijna bovenmenschelijken klank een geluid, dat den mensch ontroert. - Ik heb gehoord, dat er ontwikkelde Joden zijn, die om Querido's werk lachen, die het eigenlijk niet zoo beteekenisvol vinden. Dezulken weten niet wat een echt kunstenar kan zijn. Dezulken hebben ook geen klaar begrip van hetgeen kunst eigenlijk beteekent. De schepping van Querido is inderdaad bovenmenschelijk en als er nà hem iemand komt, die zulk werk beter doet, dan zal het alleen kunnen, omdat Querido er de fundamenten voor heeft gelegd. Doch de Joden, die het werk verwerpen doen dit misschien instinktief. Behalve dat men een geweldige pyramide ziet bouwen hoort men ook een ontroerend vreemd geluid. Dagenlang heeft het me vastgehouden en heb ik mij afgevraagd wat het toch kon zijn. Eerst meende ik het was een smart, die het lot verweet gebrekkig te zijn opgevoed en daarom niet zóó te kunnen scheppen als geschied zou zijn, indien die opvoeding meer toewijding had gehad en minder gebrekkig ware geweest. Ik voelde dit niet gehéél juist. Doch eens, in een van die pijnigende, martelende, slapelooze nachten, die voor zoekende, wroetende, denkende menschen in hun eindelooze eenzaamheid zijn weggelegd, toen is mij met andere problemen ook dit verklaard. Diep in de ziel van dezen schepper, misschien wel zonder dat hij 't weet, huist de smart der verdrukking. En het is misschien om deze sluimerende smart in het werk geweven, dat ‘ontwikkelde’ Joden, die deze verdrukking niet erkennen willen in zichzelf, het werk onbelangrijk vinden.
Dat Querido terugging tot het verleden als scheppend romanticus bewijst, dat hij zijn tijd niet geestelijk meester is. Naast Querido, als herscheppend romanticus van het verleden is ook een andere romanticus van het verleden
| |
| |
verschenen: Louis Couperus. Toen die door Querido van het golden verleden hoorde heeft hij ras al zijn vorige scheppingen, en ook soortgelijke van anderen, afgezworen, zich in een ander gewaad gehuld en gezegd: ‘Wat Querido kan, kan ik ook, en beter.’ En deze man heeft, juist omdat hij zijn vorige scheppingen heeft afgezworen nu erkend, dat zijn golden-verleden-werk eveneens niet veel beduidt. En hij kan niet óók, wat Querido kan. Bij Querido groeit het werk van binnen uit, bij Couperus groeit er heelemaal niets.
Er moet een nieuwe Bijbel komen! Deze tijd vraagt een nieuwen bijbel. Er moeten nieuwe geestelijke waarheden, er moeten ethische waarheden worden vastgelegd. Die zullen een nieuwen bijbel vormen en daarin zal orgelen hetzelfde Geloof, maar met een nieuwen klank. Het instinkt zal worden afgezworen, de intuïtie worden gekweekt. Intuïtie heeft zuiver abstracte eigenschappen. Zij kent slechts ideeën. Zij slaat terug op natuurlijke, dat zijn in wezen materieele eigenschappen. Intuïtie is muziek. Zij doet verklaren de groote alomvatting onzer kerkvaderen. Zij is een uit egoïsme en altruïsme gegroeide eenheid, wonderlijk stralend in een mysterieuze, rhythmisch bewogen oneindige ruimte. Zij is een eeuwige gelijkwilligheid. Zij is een communisme, maar niet het Staatscommunisme, het nauwgezet, mathematisch verdeelend communisme, dat de gemoederen in Europa zoo vertroebeld heeft. Zij is een zichzelf opleggend en opgelegd wordend communisme. Zij kent geen materieele wenschen. Zij ziet alle materie, alle verschijnselen, alle psychen in Licht en eeuwige Muzikaliteit. Zij is een diep Gelooven.
Intuïtie vormt algroote wijsheid en is den nieuwen mensch bedeeld. Deze niet utopische waarheid zal de toekomst zijn. Niet utopische waarheid, want ze is sluimerend in alle cultuurnaties. Duizende jaren cultuur hebben haar perceptioneel gekweekt. Levend is ze en
| |
| |
levend beseft geworden door de jonge, komende kunstenaars. Haar leven is bepaald.
Intuïtie is muziek. Muziek zal het toekomstig leven voor de menschheid worden. Dit is geen droombeeld of utopie. Dit is een uit historie, philosofie, psychologie vast te stellen feit. Te veel nog spreekt in oude boeken het instinkt. Het instinkt in den mensch moet dood. Groote orgels in grootsche gebouwen zullen worden gebouwd. Niet een droombeeld zal dit zijn, want de kunstenaars zullen het geluid, dat deze orgels geven, het orgelend geluid, noodig achten voor de tot bewustzijn brenging hunner medemenschen. Niet revolutie kan de toekomst bespoedigen, revolutie is er reeds geweest, maar evolutie. De kunstenaars zullen met zulk een alwijsheid komen, met zulk een bezielend woord spreken in voor elk verstaanbare taal, dat wie de materieele, dat zijn de instinktieve hartstochten op wil wekken als in een groote draaikolk zal verdwijnen.
Wat de weda's waren voor de Indiërs, de Awesta voor de Persen, Homerus voor de Grieken, het Oude en Nieuwe Testament voor de thans zichzelf doodgedrukt hebbende Christusbeschaving, dat zal de ‘nog niet geschreven poëzie’ voor den komenden tijd worden. En orgelend zal haar klank zijn, in elke kunst.
|
|