Onze Eeuw. Jaargang 20
(1920)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 373]
| |
Aanteekeningen op de wereldgebeurtenissen
| |
[pagina 374]
| |
onder dwangheerschappij van drie keizerdynastieën, de Russische, Habsburgsche en Turksche, welke door den oorlog gevallen zijn of hun macht verloren hebben. Zoo heerschte er voor den oorlog een betrekkelijke rust in deze streken die met den val dier drie machtige keizerrijken volkomen verstoord is en plaats heeft gemaakt voor een chaos, waarvan de oplossing heette gevonden te zullen worden door toepassing van het zelfsbeschikkingsrecht der volkeren, maar welke vermoedelijk alleen gevonden worden kàn door het machtsconflict der volken zelf en van de West-Europeesche belanghebbende mogendheden. De vredesverdragen van Versailles, St. Germain, Neuilly en Sèvres brengen wel is waar pogingen of ontwerpen tot oplossing, maar zij geven tot dusver nog alleen maar een oplossing op papier, bindend voor de Europeesche onderteekenaars en voor regeeringen der betrokken volken, maar deze laatste hebben veelal zoo weinig macht en de toestand wijzigt zich zoo vaak en zoo ingrijpend, dat het hoogst twijfelachtig is al of die papieren overeenkomsten ooit werkelijkheid zullen worden. De gebeurtenissen van de laatste maanden hebben de onzekerheid van den toestand opnieuw sterk in het licht gesteld en tegelijkertijd de diplomaten in Parijs en Londen met nieuwe zorgen overladen, zoodat het zeker wel niet wegens de Grieksche troonopvolging alleen zal wezen als Lloyd Georges dezer dagen met minister Leygues ter conferentie opgaat. De waarheid is dat de Entente voor een nieuwe krachtproef gesteld is; dat opnieuw blijken moet of de overwinning op Duitschland haar macht gegeven heeft alleen in West-Europa dan wel ook verder oostwaarts, of dat integendeel de uitputting van krachten en de desorganisatie in de westersche landen zelf door den oorlog te weeg gebracht, het voor de toekomst onmogelijk zal maken aan het westen om den gang van zaken in 't oosten te bëïnvloeden op de wijze zooals dit voor den oorlog placht te geschieden. Een periode van wereldhistori- | |
[pagina 375]
| |
sche beteekenis zijn de maanden welke wij thans beleven dus zekerlijk in hooge mate. De belangrijkste gebeurtenis der laatste weken ten aanzien van dit complex van vraagstukken is, zooals vanzelf spreekt, de verplettering van Wrangel's legermacht op de Krim. Zij heeft als met één slag de Bolsjewistische expansiedrang, die dank zij de Poolsch-Fransche overwinning op de Roode legers in Juli j.l. tijdelijk tot staan was gebracht, opnieuw tot de gewichtigste factor in de Oost-Europeesche en West-Aziatische politiek gemaakt en Lloyd George met zijn Fransche collega's voor dezelfde moeilijkheden gesteld als waarmede zij in dezen zomer te kampen hadden. Wel is waar staan de Roode legers niet als in de eerste weken van Juli ‘voor de poorten van West-Europa’ en zijn daarom de zorgen niet zoo drukkend, is de oplossing niet zóó urgent als toen het geval was, maar de toestand is in den grond der zaak dezelfde als destijds. Daarvoor hoeft men volstrekt niet aan te nemen, dat nu Wrangel verslagen is en Petljoera bijna zeker heel spoedig denzelfden weg zal opgaan als hij, Polen machteloos overgeleverd is aan het Roode gevaar, want dat de Polen zonder bitteren strijd de winst van den vrede van Riga prijs zullen geven, is niet aan te nemen en het is zelfs nog niet eens zeker dat de Russische generaals reeds troepen voor een nieuwen aanval op het westen concentreeren. Maar wel zeker is het dat het hongerende Rusland een groote legermacht vrij heeft om naar oost, west of zuid zijn imperialistisch-communistische expansie voort te zetten en hoogst waarschijnlijk is het dat de regeering in Moskou daartoe genoopt is, ook al mocht ze het nu eens niet gaarne willen, omdat zij zich aan nationaal-Russische aspiraties zoo vast gebonden heeft dat losmaken daarvan haar het leven zou kunnen kosten. Het is inderdaad waar - 't wordt bijna afgezaagd het te herhalen - dat het communistische Rusland met volkomen dezelfde imperialistische drang naar expansie bezield is als vroeger het Tsaristische en de overtuiging. | |
[pagina 376]
| |
de wereld het nieuwe communistische heil te kunnen brengen lijkt sterk op die oude, bij sommige Slavophilen zoo sterk gevestigde nationaal-religieuze zekerheid een soort uitverkoren volk te zijn. Hier zijn idealistische motieven waaronder zich maar al te gemakkelijk vuige landhonger en andere minderwaardige oogmerken kunnen verschuilen en die het den nieuwen Russischen staat, ook in verband met de economische ellende, zeer moeilijk zullen blijven maken in vrede met zijn buren te leven. En aldus, al mocht de strooming bij de Russische machthebbers om den Poolschen oorlog niet te heropenen sterk genoeg zijn, een nieuwe drang naar het westen is bijna onvermijdelijk, zoolang de Sovjetregeering haar macht behoudt. Hier nu raakt het Russische probleem nauw aan het Lithausche. De Russische drang naar het westen behoeft niet noodzakelijk met wapengeweld gepaard te gaan, 't kan ook zonder dat geschieden, als Polen uit vrees voor de thans sterke Russische legers bereid is tot economisch overleg met de Russen, waarop immers communistische penetratie binnen Polen (welk een uitgezocht terrein, dit eveneens hongerende land!) volgen kan, welke zich dan verder westwaarts kan voortplanten. Want wat de Russische machthebbers willen is immers uitbreiding van hun beginselen naar het westen, omdat als het Russische communisme eenmaal een land veroverd heeft, de gehoorzaamheid aan Moskou verzekerd, dus de macht van Rusland gevestigd is. Welnu behalve Polen is er een tweede weg naar het westen, n.l. over Lithauen. Lithauen grenst aan Oost-Pruisen en in den Poolsch-Russischen oorlog van dezen zomer leverde het den Russen gewillige handlangerdiensten. Nu hebben de Polen bij den vrede van Riga hun grens met Rusland vele mijlen oostwaarts van Lithauen weten te verleggen en bovendien heeft de Poolsche, generaal Zeligofsky - al of niet met medeweten van zijn regeering - een belangrijk stuk van het land bezet, maar het spreekt vanzelf, dat nu de Russen | |
[pagina 377]
| |
weer krachtig geworden zijn, er aan hun kant een sterke neiging moet bestaan om Lithauen tegenover Polen zoogenaamd in bescherming te nemen, d.w.z. dienstbaar te maken voor eigen doeleinden en dan via Lithauen weer een weg naar Duitschland te vinden. Of dit alles gepaard zal gaan met een nieuwen oorlog, daarvan is op dit oogenblik niet veel te zeggen: waarschijnlijk is het natuurlijk wel, ook omdat er in die streken toch bijna steeds gevochten wordt, de bevolking daar, voorzoover ze er nog is, reeds sinds jaren niet de zegeningen van den vrede gekend heeft. Maar, onverschillig of er oorlog zal zijn dan wel of het vrede zal heeten, de Polen kunnen zeker zijn, zoowel Lithauers als Russen tegenover zich te zien. Wel is waar zijn er nog geen bewijzen dat de Lithauers verlangend zijn naar het Sovjet-stelsel, maar nationale tegenstellingen overstemmen hier de economische of sociale en zoo blijkt nu hoe weinig verstandig de Poolsche politiek tegenover Lithauen is geweest. Onophoudelijk heeft men van Parijs uit de Poolsche regeering geraden, Lithauen tot vriend te maken, het desnoods Wilna te laten als het slechts Polens bondgenoot inplaats van zijn tegenstander wilde worden, want op deze wijze zou immers de dam tegen den Rooden vloedgolf sterk en onderbroken het westen beschermen. Maar Polen, dat reeds den Franschen raad in den wind sloeg, om den oorlog met Rusland voort te zetten totdat het met Wrangel's hulp gelukt zou zijn, de Sovjet-regeering ten val te brengen, Polen wilde in zijn overwinningsroes ook tegenover Lithauen den sterken man spelen en liet ook in dit opzicht den Franschen raadgever praten. Zeligofsky bezette Wilna en poogt nog immer zijn macht in de richting van Kowno uit te breiden, d.w.z. Lithauen werd belet Polen's bondgenoot te worden en zal nu nog meer dan straks bereid zijn Russische diensten te verrichten: er zijn reeds Russische millioenen bij Lithausch-Joodsche burgers gevonden! Of de Entente in staat zal zijn, dit gevaar voor haar | |
[pagina 378]
| |
belangen af te wenden? Mocht de Russisch-Poolsche oorlog weer openlijk uitbreken, dan zal Frankrijk misschien opnieuw met munitie steunen (deze kan via Dantzig aangevoerd worden, dat juist in militair opzicht onder Polen's macht is gebracht) ten minste als de Fransche arbeiders het niet beletten, gelijk de Britsche het dezen zomer wilden doen en gelijk destijds door het I.V.V. werd gedecreteerd. Voorts zullen er wellicht weer Fransche generaals aan Polen's kant vechten, en wie weet of Leygues Lloyd George niet kan overhalen voor dit geval zijn voorbeeld te volgen, al zal het niet makkelijk zijn voor den Britschen premier, met al zijn zorgen thuis, om de voor hulp aan Polen noodzakelijke stemming te wekken. Zonder oorlog staan er natuurlijk diplomatieke middelen ten dienste, maar of men in Parijs in staat zal zijn een communistische penetratie van Polen te beletten, staat zeker te bezien en dus rijst de vraag of Parijs er niet over denken zal evenals Londen het roer om te werpen ten aanzien der Russische staatkunde. Er zijn nog geen teekenen hiervan, maar men kan nooit weten. Daarover echter straks meer.
* * *
De wegen over Polen en Lithauen zijn niet de eenige waarlangs de Russische expansiedrang het westen bedreigt; door Wrangel's verjaging van de Krim in verband met de nederlaag van Venizelos is de toestand in het zuidoosten van Europa en in Klein-Azië dermate in het nadeel van de Entente gewijzigd, dat ook langs dezen weg gevaar dreigt en van dit gevaar zijn in deze dagen vooral de Fransche bladen - de Engelsche hebben het te druk met de Iersche moordpartijen - geheel vervuld. De nederlaag van Venizelos en de Grieksche koningsquaestie beheerschen op 't oogenblik den toestand inderdaad geheel. Misschien is de laatste reeds opgelost als dit opstel in druk verschijnt en ik verdiep | |
[pagina 379]
| |
mij dus niet in gissingen omtrent de vraag of Konstantijn weer op de troon zal komen. Maar hoe het ook gaat, het blijkt duidelijk dat het Grieksche volk hem daar verlangt en dus, dat als de Entente hem belet naar Athene te gaan, zij den Grieken voor het hoofd stoot en hen niet meer gebruiken kan als haar kampioenen in Klein-Azië. Laat zij Konstantijn wel gaan, dan vreest zij voor diens politiek, want zij beschouwt hem, die Griekenland zoo vele jaren buiten den oorlog aan Ententezijde gehouden heeft, als haar vijand en vreest dat hij zich wreken zal en het zal aanleggen met Frankrijk's en Engeland's vijanden in 't oosten. Ook in dat geval gaat dus Griekenland als Entente-macht in de Levant verloren en in de oostersche politiek beschouwt men nu eenmaal iemand die uw vriend niet is als uw vijand. Op een derde mogelijkheid schijnt Konstantijn zelf aan te werken: zijn terugkeer na een plechtige afspraak met de Entente-grooten waarbij Griekenland de geweldige winst behoudt die het bij 't verdrag van Sèvres heeft ontvangen waartegenover hij, Konstantijn, zich verplicht Venizelos' staatkunde voort te zetten, d.w.z. te vechten tegen Turken in Klein-Azië en eventueel tegen Russen, waar dan ook. Edoch, ten eerste zal Frankrijk op z'n best zeer schoorvoetend hierin toestemmen en dan toch den Koning niet vertrouwen, en vervolgens is het de vraag of Konstantijn zijn populariteit niet zou verliezen als hij het werk van zijn vijand voortzette, d.w.z. de Grieksche soldaten onder de wapenen en in strijd met de Turken hield. Om dit laatste te kunnen beoordeelen zou men meer dan wij moeten weten over de oorzaken van Venizelos' verpletterende stembus-nederlaag. In elk geval, de Entente kan Griekenland niet meer beschouwen als haar besten pion in het oosten en dit is voor sommige Franschen naar het schijnt een soort van nachtmerrie geworden, in verband met Wrangel's nederlaag. Want dank zij de machtsvermeerdering der Russen is de samenwerking tusschen dezen en de Turk- | |
[pagina 380]
| |
sche nationalisten, die zich onder Moestafa Kemal en Enver Pasja (de ‘Kemalisten’) in Klein-Azie, Armenië, Syrië e.d. tegen de Entente verzetten, een voldongen en openlijk erkend feit geworden en zoo voelt men zich thans in Parijs gesteld tegenover een zeer sterke combinatie, die het verdrag van Sèvres - waarbij het Turksche gebied in Azië verdeeld werd tusschen de Entente-mogendheden en Griekenland Europeesch Turkije kreeg - tot een waardeloos vodje papier kan maken. Was Venizelos nu maar in het zadel gebleven, dan zouden de Grieksche troepen althans eenig tegenwicht bieden, maar nu hij plaats maakt voor een vijand der Entente, staat men voor de mogelijkheid, dat ook de Grieken het met de Bolsjewisten en Turken op een accoordje gooien zoodat de Ententemacht in deze streken verloren gaat, als ze zelf geen leger zendt, waartoe zij niet in staat is. Treft dit alles dan nog samen met een eventueele nederlaag van Polen en met de immer gevreesde verbinding tusschen Russen en Duitschers, dan is de ramp niet te overzien, dan is het net zoo goed alsof de Entente den oorlog niet gewonnen had. Ziedaar het schrikbeeld, dat de nederlaag van Venizelos en de overwinning van Rusland op Wrangel voor de oogen van vele Franschen heeft opgeroepen. Wat hiertegen te doen? Eén middel zou natuurlijk wezen: Konstantijn wel te laten gaan maar als vriend der Entente, edoch, zooals gezegd, daartegen voelt men begrijpelijkerwijze groote bezwaren. Een ander middel wordt nu opgeworpen en dit is zeer opmerkelijk, vooral omdat - wij wezen er in een der vorige Aanteekeningen reeds op - het reeds vroeger geopperd is: 't is, het heele verdrag van Sèvres waarbij Turkije in mooten gesneden wordt, prijs te geven en vriendschap met de Turken te sluiten. Griekenland, zegt men, dat zoo prachtig behandeld is bij dat verdrag, dat heel Tracië tot vlak bij Konstantinopel kreeg, dat Bulgarije afsluit van de Egeïsche kust, dat vele Egeïsche eilanden verwierf en groote stukken in Klein- | |
[pagina 381]
| |
Azië met Smyrna als parel in de kroon, Griekenland dat aldus van een klein volkje tot een groote natie is gemaakt, mag op dit alles slechts dan rekenen, indien het 't zelfde Griekenland blijft waaraan de mogendheden al dat moois hadden toegedacht, d.i. het Griekenland van Venizelos en niet het anti-Entente-gezinde Griekenland van Konstantijn. Anders gezegd: het mag zijn loon slechts dan hebben, als het er voor werkt, 't geen in dit geval beteekent: oorlog voert tegen de Kemalisten. Daar is nu niet meer op te rekenen en dus blazen we de regeling van Sèvres weg en herstellen Turkije's macht na vrede gesloten te hebben met de Halve Maan. Wij weten niet, of dit in waarheid de Fransche regeeringspolitiek zal worden. De Turken zouden er misschien wel voor te vinden zijn, want zij zouden daarmee het lot ontgaan dat hun vele jaren lang is toegedacht en dat nu waarlijk bijna in vervulling ging: uit Europa geworpen te worden en hun Aziatisch gebied tusschen anderen verdeeld te zien. Aan den anderen kant...... de Russen zijn nu sterk en de Entente heeft geen lust in vechten, dus geheel zeker dat de Turken nog willen, zijn wij niet: zij zullen wel pogen voordeelen van beide kanten te bedingen. Maar wel bestaat de kans dat de Oostersche quaestie - de klassieke, die van 't lot der Turken in Europa - toch weer niet uit de wereld komt en de Zieke Man aan beide zijden van den Bosporus blijft tronen. Met zekerheid is hier niets te voorspellen en met spanning wachten wij de verdere stappen der Entente-diplomaten af. Merkwaardig is het evenwel, dat terwijl er in Frankrijk wel stemmen opgaan om tot overleg te komen met Turkije, er, behalve van socialistischen kant, niet aangedrongen wordt op overleg met den veel grooteren tegenstander, met Rusland, ofschoon Engeland wel op het punt staat om dien weg in te slaan. Engeland namelijk, dat na de Poolsche overwinning Frankrijk gevolgd had en het overleg over handel met Sovjet-Rusland had afgebroken, heeft zijn opportunis- | |
[pagina 382]
| |
tische Russische staatkunde voortgezet, na de Russische overwinning op Wrangel terstond de onderhandelingen hervat en zal nu naar 't schijnt spoedig een handelsovereenkomst met Tsjitsjerin sluiten. Blijft Frankrijk zich inderdaad tegen eiken stap in deze richting verzetten? Beschouwt het Sovjet-Rusland, na Duitschland, als den gezworen vijand van Frankrijk? Blijft het zijn consequente politiek jegens Rusland voortzetten, de politiek van onverzoenlijkheid, van steun aan ieder die Lenin bestrijdt? Zooals ik reeds zeide, er zijn nog geen teekenen die op wijziging wijzen en de gronden waarop men dit vasthouden verdedigt zijn ongetwijfeld krachtig. Zij komen hier op neer: dat er met de Sovjet-regeerders geen vrede kan zijn, omdat zij zich aan geen afspraak gebonden achten, maar van den vrede gebruik zullen maken om revolutie in het westen te wekken; dat zij niets bezitten om in ruil te geven tegen wat het westen Rusland in vreedzaam handelsverkeer zou toezenden, behalve geroofd goed of goed dat dienen moest om de oude Russische schulden te betalen; dat het Sovjet-regime niet in stand kan blijven, omdat het Rusland te gronde richt en dus eenmaal moet plaats maken voor een andere regeering; kortom dat Lenin en de zijnen nooit vrinden van Frankrijk en Engeland kunnen worden, van nature de doodsvijanden zijn van de Entente en dat deze alles moet doen om hen ten val te brengen en te vervangen door een andere macht, die...... evenals de Tsaar een verbond met Frankrijk sluiten zal en Duitschland helpen klein houden. Deze politiek is van het oogenblik dat Rusland onder Lenin's heerschappij kwam, door de Franschen volgehouden zonder eenige afwijking. Waarom Engeland haar verlaten heeft en, telkens als het den Rooden goed gaat, stappen in de richting van Moskou doet? Natuurlijk ook om handelsvoordeelen te behalen, maar deze zouden immers bij een val van Lenin in veel hooger mate te behalen zijn? Dus, omdat het | |
[pagina 383]
| |
geen kans ziet de Sovjet-regeering ten val te brengen. Frankrijk rekent erop, dat na langer of korter tijd zijn politiek met goeden uitslag bekroond wordt, in Engeland is men daar niet zeker van en wil het met de heeren die het Russische volk nu reeds drie jaar onder den duim houden maar ereis beproeven. Zouden eindelijk beide landen hun eigen wegen gaan? Of komen de Russische heeren met aanbiedingen die zelfs de Franschen van hun stuk zullen brengen? Over de erkenning van de oude Tsaristische schuld wordt telkens gesproken, al is er nog zoover men zeggen kan, nimmer eenige vaste toezegging gedaan. En wat beteekent een toezegging uit Moskou aan een kapitalistische regeering?
* * *
Ook in de oosthoek van Europa welke wat dichterbij ligt dan die waarover wij tot dusver spraken, blijft de chaos dien de oorlog achterliet ongeordend: Oostenrijk blijft lijden, langzaam sterven misschien, Tsjecho-Slowakije dat onder den gunst der Entente leeft kent nationaliteitenstrijd met wapenen, zeker niet minder ernstig dan in de dagen der Habsburgers, en Hongarije gaat gebukt onder een last van nationale vernedering en van terreur. Alleen Joego-Slavië, dat is het oude Servië, versterkt met stukken Bulgaarsch gebied en lappen uit de Donau-monarchie, heeft door een daad van wijs beleid zijn situatie belangrijk verbeterd: de overeenstemming met Italië, het verdrag van Rapallo, stelt vast dat er Slavische havens aan de Adriatische Zee zullen zijn, dat het land dus het vanouds begeerde ‘venster aan zee’ zal hebben, een voordeel dat ruimschoots opweegt tegen het offer dat gebracht werd en dat daarin bestaat dat er eenige honderdduizenden Slaven onder Italiaansch bewind blijven. Als nu maar d'Annunzio het spel niet bederft of de al te nationalistisch gezinde Serviërs het irredentisme niet aanwakkeren in de Italiaansch gebleven streken. | |
[pagina 384]
| |
Maar wat moet er groeien uit den onheil-zwaren toestand die in Hongarije ontstaan is na het verdwijnen der communisten en welker ontwikkeling de Entente niet heeft weten te beletten? We weten wel is waar niet precies wat er gebeurt, want zooals het altijd gaat met gruwel-berichten, ze worden even stellig tegengesproken als ze worden meegedeeld, maar, dat er gemoord wordt in de straten van Boedapest door een groep schelmen in officiers-uniformen, dat er wordt geranseld en gepijnigd uit de allerlaagste motieven door of op last van diezelfde groep, en dat de regeering òf niet bekwaam is om hieraan een einde te maken, òf het niet wil, omdat dit de schrik eronder houdt en de kans op wederkeer van het communisme vermindert, wij kunnen het niet uitmaken. Zeker is slechts dat zij de moordenaarsbende haar gang laat gaan en daarmee de reactie hoogtij viert in het landGa naar voetnoot1). Waarom de Entente hier niet ingrijpt, is evenmin duidelijk; misschien is ook zij machteloos, misschien dunkt het haar dat op deze wijze een heilzaam tegengif gegeven wordt tegen communistische gevaren. Maar dat dit alles niet zal leiden tot opheffing van Hongarije uit de ellende waarin de verloren oorlog, de revolutie en de Roemeensche bezetting het gebracht hebben, is duidelijk. Er schijnt nu een sterke beweging te bestaan tot herstel van het koningschap, maar het zou een zeer krachtige koning moeten zijn die hier orde schiep, een die de grooten des lands in alle kringen aandurfde, wilde dit middel baten. Intusschen rouwen de Madzjaren om het vredesverdrag dat hun land tot minder dan de helft verkleinde en hun stamgenooten onder Roemeensche en Tsjechische overheersching bracht, terwijl vroeger zij de trotsche heerschers waren over zoo velen van Slavischen bloede. De hoop, dat de Entente hen evenals de Tsjechen, | |
[pagina 385]
| |
Kroaten e.d., zou beschouwen als tegen hun wil door de Habsburgsche veroveringslust in den oorlog meegevoerden en hun daarom een genadigen vrede bezorgen zou, is vervlogen: hen drukt even zwaar als Oostenrijkers, Duitschers, Bulgaren en Turken de hand van den overwinnaar. Zij doen een beroep op de beschaafde menschheid om op te komen tegen dit onrecht, maar het wordt moeilijk sympathie voor hun lot te voelen, als men in dezelfde bladen die hun edelaardig protest bevatten, leest over de bloedbaden die luitenant Hejjas c.s. zonder tegenwerking der regeering aanrichten. Niet zoo ernstig als uit Hongarije zijn de berichten uit het Tsjechisch-Slowakische land, met name uit Praag, maar toch is het wel zeer stuitend om ter zelfder tijd dat ten onzent de groote Tsjech der zeventiende eeuw, Comenius, herdacht wordt en minister Massarvk in onze weekbladen en maandschriften hoog wordt verheven, te lezen, dat deze zoo lange eeuwen door Duischers ondrukte Tsjechen thans Duitsche boeken bij duizenden verbranden, Duitsche gebouwen vernielen, kortom een schrikbewind tegen de Duitschers uitoefenen, die een schandvlek is op het eerste hoofdstuk hunner geschiedenis als onafhankelijke natie. Het schijnt in Oost-Europa nog niet anders te kunnen: wie van ander ras is dan gij, een andere taal spreekt, een anderen godsdienst belijdt, is uw vijand en moet ge met hem in één land samenwonen, dan onderdrukt hij u, als gij het hem niet doet.
Groningen, 24 November. |
|