| |
| |
| |
Leestafel.
Psychotechniek van Handel en Bedrijf, door Dr. F. Roels. No. 4 der serie: Zielkundige Verwikkelingen, onder leiding van Dr. Jac. van Ginneken. A'dam. R.K. Boek-Centrale.
De oorlog met zijn plotseling opkomende zeer sterke vraag naar arbeidskrachten van hooge specialisatie, heeft de schuchtere proefnemingen van Münsterberg en enkele anderen op het gebied van het psychotechnisch onderzoek, sedert 1910 ondernomen, in korten tijd doen uitgroeien tot op menig gebied weldoorwerkte onderzoekingsmethoden. Speciaal Amerika, waar de Psychology Committee of the National Research Council, en Duitschland, waar psychologen als Piorkowski, Lipman en Moede de leiding hadden, hebben daarvan voordeel getrokken. Na den oorlog hebben deze bemoeiingen zich belangrijk uitgebreid, het is al niet meer gemakkelijk een volledig overzicht te krijgen van de laboratoria voor psychotechnisch onderzoek en de publicaties op dit gebied.
In zijn handig klein boekje geeft Dr. Roels een overzicht over deze ontwikkeling, haar oorzaken, voorloopige resultaten en van het doel dat men wil bereiken. Wie een eerste orientatie op dit gebied verlangt, zal het zeker met genoegen lezen. Jammer alleen dat de schrijver niet meer aan concrete voorstellen heeft laten zien, hoe men door toepassing dezer methoden tot economischer bedrijf kan geraken. Het eenige met cijfers toegelichte voorbeeld dat hij geeft (p. 76) omtrent den invloed van schafttijden en overwerk is niet zeer sterk sprekend, omdat het zóó eenvoudig is, dat men niet begrijpt dat hiervoor het geweldige apparaat van psychologen en laboratoria vereischt wordt. En toch zullen ten slotte de concrete toepassingen, en deze alleen, het pleit voor de nieuwe methoden kunnen winnen. Zooals het boekje nu is, vrees ik dat het alleen de reeds bekeerden overtuigen en versterken zal in hun goede verwachtingen.
Maar misschien is dat dan ook de bedoeling. Want dit boekje is eigenlijk niet geschreven voor het groote publiek; het richt zich tot een zeer bepaalden kring: de Algemeene R.K. Werkgevers Vereeniging om deze op te wekken naast het Zielkundig Beroepskantoor uitgaande van de R.K. Vakorganisatie, sedert eenigen tijd te Utrecht in werking, te stichten een Instituut voor Bedrijfs- en Handelspsycho- | |
| |
logie. In hun samenwerking een groot gedachte onderneming, en men kan het verstaan dat de schrijver met rechtmatigen trots er op wijst dat geen enkele andere groep in Nederland er aan zou kunnen denken werkgevers en werknemers aldus te vereenigen in dienst van een te gelijk economisch en ideëel belang. Inderdaad, het consequente streven naar afzonderlijke R.K. organisatie, dat wij zoo vaak in weinig gelukkigen vorm tegenkomen, leeren wij hier wel van de beste zijde kennen. Laat ons hopen dat de resultaten voor werknemers en werkgevers zóó luid zullen spreken dat men ook elders tot samenwerking op dit gebied bereid zal zijn.
Ph.K.
De Katholieke Staatspartij, in haar oorsprong en ontwikkeling geschetst door Dr. J.H.J.M. Witlox. Eerste deel. Teulings Uitgevers-Maatschappij. 's-Hertogenbosch, 1919.
Ook dit boek mag genoemd worden uitvloeisel en voorwerp tevens van gerechtvaardigden Katholieken trots. Welke andere politieke partij in ons land zou een harer aanhangers kunnen inspireeren tot een arbeid van zulken omvang, alleen aan haar vóórgeschiedenis gewijd? In vier deelen stelt de schrijver zich voor achtereenvolgens te behandelen: De Noord-Nederlandsche Katholieken in de politiek onder Koning Willem I, de Katholieken onder Koning Willem II, de Katholieken als Thorbeckiaan, en Van zelfstandigheid tot eenheid d.w.z. het tijdperk van ± 1870 tot 1897, het jaar waarin de Katholieke kiesvereenigingen door de aanvaarding van een gemeenschappelijk program zich aaneensloten tot de Katholieke Staatspartij, die sedert een zoo groote, bijna beheerschende factor in onze politiek is geworden!
Het eerste deel van dit omvangrijke program, een groot octavoboek van 392 bladzijden, ligt thans voor ons. Uit den opzet van het werk blijkt reeds, dat hier veel meer gegeven wordt dan de geschiedenis eener politieke partij. Een groot stuk kultuurgeschiedenis, het staatkundige leven van het Katholieke deel van ons volk wordt ons geboden. Terecht zegt dan ook de prospectus, dat deze uitgave bestemd is zoowel voor niet-Katholieken als voor Katholieken. De aankondiging gaat voort: het is een wetenschappelijk boek, dat te gelijk historici en algemeen-ontwikkelden zal voldoen. Het eerste durf ik niet te beslissen, al acht ik het waarschijnlijk om den geen moeite schuwenden ijver en de groote nauwgezetheid waarvan het getuigenis aflegt, maar vooral om het velerlei moeilijk toegankelijke materiaal waarover de schrijver heeft kunnen beschikken. Dat het voor den niet-vakman, die zich interesseert voor een uiterst gewichtige periode van onze staatkundige en beschavingsgeschiedenis, een belangwekkend, vlot geschreven en zeer leesbaar boek is, durf ik met des te meer gerustheid te verzekeren. Daarbij is het in tweeerlei opzicht
| |
| |
in hooge mate actueel. Wij leeren de vóórgeschiedenis kennen van de Belgische afscheiding van '30. En ook wie, in het licht onzer ervaringen van de laatste jaren, voor die afscheiding niets dan dankbaarheid voelt, zal het moeten betreuren dat het regeerende Holland zich in die dagen zóó klein heeft getoond en zóózeer aanleiding heeft gegeven tot afkeer en verwijdering, die tientallen van jaren moest nawerken.
Op het gebied der binnenlandsche politiek is het boek actueel, omdat het ons - in dit jaar der schoolstrijd-pacificatie - een groot stuk van de voorbereiding van dien strijd leert kennen. Ook hier helaas Holland-op-zijn-smalst. Slechts geheel aan 't eind der behandelde periode zien wij Thorbecke en enkele andere liberalen, wier orgaan de Arnhemsche Courant is, staan aan de zijde der Katholieken in hun strijd voor vrijheid van godsdienst en onderwijs. Waarom Thorbecke hier opkomt voor een vrijheid die hij in de beweging der afgescheidenen zoo zeer had miskend, wordt niet nader ontleed. Waarschijnlijk zullen het tweede, en vooral het derde deel dat de schrijver belooft, ons doen zien welk beeld hij zich van den grooten staatsman van het liberalisme heeft gevormd.
Terecht zegt Dr. Witlox in zijn voorrede: Een onderliggende partij, die vrijheid zocht, vraagt onwillekeurig, althans voor haar streven in 't algemeen, de sympathie, ook van niet-geestverwanten. De wijze waarop hij zich van zijn taak kwijt, verzekert hem, ook in bijzonderheden, van die sympathie.
Ph.K.
De Leugen in het Karakter door Fr. Paulhan, uit het Fransch vertaald onder toezicht van en met een inleiding voorzien door Dr. H. van der Hoeven Jr. Zenuwarts te Utrecht. Rotterdam. W.L. en J. Brusse's Uitgevers-Maatschappij, 1919.
Wie afgaande op den titel van het boek en de afzonderlijk vermelde qualiteit van den schrijver der inleiding zou meenen hier een empirischpsychologische studie over leugenachtige karakters te zullen vinden, zal bedrogen uit komen. Van empirie, laat staan van een wetenschappelijk onderzoek, is geen sprake in dit boek. Het is één brok ‘dogmatisme’ in de slechtste beteekenis van het woord: eindeloos uitgesponnen herhalingen en variaties van éénzelfde als onbetwistbaar vooropgestelde bewering. En dit thema zelf mist reeds in den aanvang de bekoring der nieuwheid; wij kennen het allen uit Ibsens Wilde Eend; het is niets anders dan de theorie van den dokter die bij zijn patienten de ‘levensleugen’ in stand wil houden, omdat zij anders tegen de wereld niet opgewassen zijn.
Hoe ver de scherpzinnige schrijver gaat in het zoeken zijner argumenten moge uit een enkel staaltje blijken. Pascal wordt van leugen- | |
| |
achtigheid beschuldigd omdat hij in de meetkunde een geneesmiddel zocht voor zijn lichamelijke pijnen. Immers daarmede bedriegt hij zichzelf; terwijl hij in waarheid pijn heeft, meent hij er geen te hebben. Après celà, tirons l'échelle. Wat ik dan ook braaf gedaan heb. Na een honderdvijftigtal bladzijden te hebben doorworsteld, heb ik de rest maar onopengesneden gelaten.
Voor de uren van verveling, die ik heb doorstaan, blijft mij slechts één troost. De lezers van O.E. zijn nu gewaarschuwd, en schrijver, vertaler en inleider zullen zich verblijden zoo deze kritiek hen mocht bereiken, omdat zij daarin natuurlijk niets anders zullen zien dan een - uiteraard sterk verleugende - krachtige aanprijzing van hun werk.
Ph.K.
Arthur Schnitzler: Casanova's Terugkeer, vertaald door Alice van Nahuys, met een inleiding van J. de Meester. Amsterdam. Em. Querido, 1920.
De lectuur der Mémoires van den Chevallier Casanova de Seingalt (dertien deelen, klein gedrukt!) loont de moeite, niet in de eerste plaats omdat de schrijver onderhoudend en soms geestig vertelt, want bijwijlen kan hij erg langdradig en zeurig zijn, maar vooral omdat de geur der achtiende eeuw u als het ware tegemoet waait uit het verhaal zijner avonturen. Deze avonturier, diplomaat, intrigant, bedrieger, duellant en voor alles vrouwenverleider maakt, ondanks zijn leugens en bluf, zoozeer den indruk een waarachtige verpersoonlijking te zijn van deze merkwaardige periode in de geschiedenis van West-Europa, dat ge door het lezen in zijn herinneringen uw geest niet slechts verrijkt met de kennis van een zeer groot aantal meer of min vermakelijke, meestal zeer scabreuze en soms regelrecht pornografische histories, maar ook met een goede dosis inzicht in de cultuurgeschiedenis van den tijd van Lodewijk XV.
Heeft het nut een nieuw Casanova-avontuurtje toe te voegen aan de vele die hijzelf verteld heeft en daarop de menschheid dezer dagen te vergasten? Ik kan het niet inzien, vind het verhaaltje ook niet erg amusant en ook niet zoo heel sterk in Casanova's stijl, misschien wel meer in die van de Decamerone. Ik zie ook niets van den fijnen humor, de psychologische ontleding, de bewonderenswaardige conceptie en zeker niets van den lichten verteltrant, die de heer de Meester er blijkens zijn aanbeveling in ontdekt heeft. Kortom ik lees honderdmaal zoo lief in de Mémoires van den Ridder zelf, aan wien de door de M. genoemde qualiteiten wel degelijk toegekend moeten worden. En vooral, de groote aantrekkelijkheid der herinneringen zelf, ontbreekt hier: de geur der achttiende eeuw.
Het verhaaltje is uitstekend vertaald. Men ontmoet er zelfs bijna geen enkel Germanisme in.
J.C.v.O.
| |
| |
F.M. Jaeger. Elementen en atomen eens en thans. Schetsen uit de ontwikkelingsgeschiedenis der elementenleer en atomistiek. 2e druk. Bij J.B. Wolters' U.M. Groningen, den Haag, 1920.
Wie ongeveer een kwart eeuw geleden in de natuurkunde of de scheikunde studeerde en de problemen, die in zijn studententijd aan de orde waren, de idealen voor de verdere ontwikkeling dier wetenschappen, die men toen durfde koesteren, zich nog eens te binnen roept, kan niet anders dan diep geïmponeerd zijn, wanneer hij daarmee vergelijkt hetgeen in die kwart eeuw op het gebied dier wetenschappen is tot stand gebracht. Het is waar, niet alle problemen, die men zich stelde, zijn opgelost, niet alle idealen zijn vervuld, maar daar staat tegenover, dat vraagstukken, waarvan men de oplossing voor afzienbaren tijd voor onbereikbaar hield, een geheele of gedeeltelijke oplossing hebben gevonden en dat perspectieven geopend zijn, waarvan men toen nog niet gedroomd had.
Niet het minst is dit het geval op het gebied der atomistiek en der daarmee nauw samenhangende vraag naar de onderlinge transmuteerbaarheid der elementen. Geen wonder dat het gerucht dezer overwinningen ook naar buiten doordringt, en dat personen, die niet door eigen studie van de detailonderzoekingen kennis kunnen nemen door nieuwsgierigheid geprikkeld worden althans den inhoud der nieuwe voorstellingen aangaande atomen en elementen te leeren kennen. En aan deze omstandigheid is het groote succes van het boek van Prof. Jaeger, dat een ruim jaar na zijn verschijnen reeds een tweeden druk beleeft, waarschijnlijk voor een niet gering deel te danken.
Ofschoon nu een voortreffelijke uiteenzetting dier nieuwe denkbeelden in het boek voorkomt en het dus zeer geschikt is om aan die nieuwsgierigheid te voldoen, ligt toch de groote beteekenis van het boek elders. Er zijn in Nederland meer personen, die in staat zouden zijn een boek over de nieuwe atoom-theoretische onderzoekingen te schrijven, waarbij dan de wording dezer denkbeelden historisch werd nagegaan, - al is zeker het getal dergenen, die het met dezelfde zaakkennis en belezenheid zouden kunnen doen niet groot. Maar de beteekenis van dit boek is juist, dat het niet geeft den tegenwoordigen stand onzer kennis, met de ontwikkelingsgeschiedenis onzer denkbeelden als aanloop om tot dien tegenwoordigen stand te komen. De schrijver citeert in de inleiding Goethe's woorden ‘Die Geschichte der Wissenschaft ist die Wissenschaft selbst’, en vanuit dit oogpunt is het geheele boek geschreven. De wetenschap is het zich steeds wijzigende en steeds groeiende inzicht; de tegenwoordige stand is daarin een toevallig
| |
| |
moment, op zich zelf niet belangrijker dan andere momenten.
Het is merkwaardig hoe de schrijver, hoewel zelf krachtig werkzaam in het tegenwoordig natuuronderzoek, daarnaast blijk geeft van een zoo groote historische belangstelling en van zooveel historischen en philosophischen zin, dat hij denkbeelden op het gebied der elementenleer van Grieksche philosophen, scolastici en alchemisten, ook waar zij niet in direct verband staan met onze tegenwoordige natuurwetenschap, met liefde en met begrip van hun van de onze zoo ver afwijkende geestesrichting teekent. Daardoor gaat de beteekenis van het boek ver uit boven een min of meer populaire uiteenzetting van onze tegenwoordige inzichten.
W.
Dr. H.Th. Obbink. Godsdienstwetenschap. Groningen, J.B. Wolters' U.M.
De Schr. heeft zijn stof bewerkt in den vorm van een woordenboek. Wie vreezen zou dat deze vorm het werk dor maakt, vergist zich; het heeft daardoor juist een onverwachte aantrekkelijkheid. Vele onzer boeken gebruiken wij alsof ze woordenboeken waren door de onderwerpen afzonderlijk aan te teekenen opdat wij ze kunnen naslaan. De registers bij sommige boeken wijzen een dergelijk gebruik aan. In het boek, welks titel hierboven staat vermeld, is de orde van het register gevolgd, maar het boek heeft daardoor aan samenhang niet verloren; een reeks van kortere of uitvoeriger artikelen is hier saamgebracht, geschreven uit hetzelfde gezichtspunt. De voornaamste onderwerpen die bij het bestudeeren van de geschiedenis der godsdiensten in aanmerking komen, zijn behandeld. De Schr. geeft in de voorrede een bericht over den omvang van zijn werk en de grens die daaraan gesteld moest worden, zoodat geen lezer zich behoeft te verbazen over de afwezigheid van eenig onderwerp dat hij gaarne tevens had gezien in behandeling genomen. Het woordenboek is voor aanvulling vatbaar; het zal zeker meer bereiken dan zijn eersten druk.
De bespreking van de hier vervatte stof munt uit door orde. Terwijl de godsdienstige verschijnselen zich voordoen in een chaotische menigvuldigheid, moet een wetenschappelijke behandeling daarvan in dit menigvuldige een verband doen zien en dus de verschijnselen onderscheiden naar een zekere ordening. Hier schijnt mij de verdienste en aantrekkelijkheid van dit woordenboek te liggen: na lezing van een artikel (bijv. offer, mantiek, eunuch, idolatrie) blijft den lezer een gerangschikt beeld na, en niet een opstapeling van voorstellingen. De onuitputtelijke voorraad, welken de oude religies aanbieden, is hier door een rijp en evenwichtig oordeel gewaardeerd, geordend en verstaanbaar gemaakt.
| |
| |
De onderwerpen zijn behandeld in een geest van mild en objektief begrijpen. In dit opzicht is ten langen leste het alleen redelijk standpunt gevonden: dat der positieve waardeering. Verschijnselen die in vroeger tijd of bij beperkter zienswijs als weerzinwekkend of duivelsch veroordeeld worden (fallus-dienst, eunuchenwezen, kinderoffer, idolatrie), zijn in dit woordenboek beschreven en worden begrepen in hun positief-godsdienstige beteekenis; en dat niet volgens de naturalistische zienswijs, die de verschijnselen zonder waardeering katalogiseert, maar volgens een idealistisch begrip, dat in hen een innerlijke waarde ziet uitgedrukt en hun religieuze wezen begrijpt. Spinoza's houding tegenover de hartstochten: niet veroordeelen, noch belachen, maar begrijpen, is hier op de godsdienstige verschijnselen toegepast. Het komt mij voor dat bij deze houding alle positieve religie, ook het Christendom, in de sfeer der verschijnselen is gebracht en dat de waarheid der religie, dus beschouwd, boven allen godsdienst moet liggen, n.l. in de wijsgeerige bezinning en in de beleving van deze. De opmerking dat alle godsdiensten zichzelf voor geopenbaard houden (bl. 100), welke tevens het voorrecht der geopenbaardheid opheft, stemt hiermee overeen.
Een indruk na lezing van het boek bijblijvend is die van het overwegend irrationeele in de godsdiensten. Terwijl de wezenlijke inhoud der dogmen, voorstellingen, gebruiken een redelijke is, het levend begrip eener verhouding van eenheid en tegenstelling tusschen God en wereld - is toch de vorm waarin deze religieuze overtuiging optreedt de irrationeele. Tal van voorbeelden bewijzen dit irrationalisme. Lees een artikel als dat over Masker, Eunuch, Karnaval, Gebed, Eschatologie enz. enz. en de indruk van het irrationeele dringt zich op. De godsdiensten hebben hun beslag gekregen tijdens het vóórredelijke denken. Hun kleur is aan een oerbewustzijn ontleend. De meeste artikelen in het woordenboek wijzen terug op dien voorafgaanden staat des bewustzijns. Wijst deze ontdekking op een groote crisis die het godsdienstig leven in onzen tijd moet doormaken? Het irrationeele verliest zijn waarde zoodra het is toegelicht. Werkt ook een arbeid als deze van Dr. O. mede in de richting eener wijsgeerige bezinning, waarvan de religiositeit allen positieven godsdienst te boven is?
B. de H.
Dr. J.M. Fraenkel en Dr. P. Groeneboom. Plato's verdedigingsrede van Sokrates, Groningen, J.B. Wolters.
Voorheen onderwees men de klassieke talen en de leerlingschap aanvaardde het geleerde omdat het zoo moest. Er ging van het klassieke een gezag uit, waaraan men zich onderworpen voelde. De geleerdheid der klassieke opvoeding was haar adelsbrief; de
| |
| |
traditie bovendien, die de klassieke studie beschermde, was sterker dan elke aanval. Maar nu staan de zaken anders, en het is veel redelijker dat er rekenschap geëischt wordt van waarom wij ons op het latijn en grieksch toeleggen, dan dat men onze studie voor vanzelfsprekend acht. De redegeving geldt nu niet slechts tegenover een Grieksch-vijandige buitenwereld, maar bizonderlijk tegenover de leerlingen zelf, die ook maar niet voetstoots de noodzakelijkheid van hun studie aanvaarden. En daarom moeten de leerboeken anders worden dan zij te voren waren en het onderwijs zelf moet een ander karakter dragen. Tevoren stond de klassieke taalstudie in het teeken der filologie, zij moet thans in het teeken komen van kultuur- en geestesleer, kunstliefde en wijsbegeerte. De vroegere generatie met haar onwijsgeerige en onredelijke overwetenschappelijkheid in het taalvak begreep niet dat de taal niet meer is dan het schoone middel en dat de ware studie om de geestesinhouden gaat waarvan in de taal het spiegelbeeld ligt.
Daarom is een behandeling der Apologie, gelijk hier door de Heeren Fraenkel en Groeneboom bezorgd is, een welkom geschenk voor het onderwijs. De tekst is er begeleid door een doorloopende toelichting van den inhoud, die los en vlot geschreven, door de leerlingen wel moet op prijsgesteld worden. Hier (gelijk in de inleiding) komt de figuur van Sokrates tot vlak bij ons en wordt een belangstelling gewekt in zijn persoon en woord, gelijk alleen tot bestudeering van dergelijk geschrift reden geeft. De leerling, zoo hij intellekt en ziel heeft, moet op deze manier in zijn studie een verrijking vinden en haar liefkrijgen en beseffen dat haar te missen een tekort zou nalaten. Geen werk is wellicht zoozeer voor dergelijke behandeling geschikt a.s. de Apologie. Maar ook geen beschouwelijk geschrift is betere inleiding tot het verkeer in den Griekschen tempel.
B. de H.
Voorts zijn door de redactie ter aankondiging ontvangen de navolgende boekwerken:
Felix Ortt, Staat en Volk, Natuurphilosophische beschouwing, toegepast op het Vlaamsche vraagstuk, Blaricum, Uitg. Mij. de Waelburgh, zonder datum. |
|
|