Onze Eeuw. Jaargang 20
(1920)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 363]
| |
Verzen
| |
[pagina 364]
| |
Zooeven kwam, het lange pad
Van d'Isthmos wiss'lend met de voeten,
Een heraut: hij meldt onzegb're werken
Van een sterken held, die Sinis doodde,
Den oppergeweldigen, het machtigst in kracht
Van de menschen, de zoon was hij
Van Poseidon, die de aarde daav'ren doet;
En 't mannenmoordend zwijn in de dalen
Van Kremmuon, en den bandeloozen
Skiron sloeg hij neer;
En stuitte Kerkyons worstelmacht
En Polypemons vervaarlijken hamer,
Dien Prokoptes verloor,
Vindend een sterkeren held.
Ik vraag met vrees hoe dit einden zal.
Welk man vanwaar zegt de heraut
Dat hij is en welke rusting dragend?
Voert hij met oorlogstuig bekleed
Een leger van veel mannen aan?
Of komt hij alleen met zijn waap'nen
Als een dolende wandelaar
Naar het vreemde land,
Zoo sterk en zoo weerbaar,
Zoo moedig ook, die de stoere kracht,
Van zulke geweldige mannen bedwong?
Voorwaar, een god drijft hem aan,
Dat hij 't onrecht gerechte straf beraamt;
Want makk'lijk is 't niet altijd kwaad
Te doen zonder 't kwade te ontmoeten.
Alles wordt in den duur van den tijd vervuld.
Hij zegt dat slechts twee helden hem begeleiden,
En om zijn schitt'rende schouders
Hangt het ivoorgegreepte zwaard;
In zijn handen twee geslepen spiesen,
Op het vuurharige hoofd
De mooigedreven Lakonische helm;
Om zijn borst een donk're chiton
En mantel van Thessalische wol;
| |
[pagina 365]
| |
En uit zijn oogen blinkt de purp'ren
Lemnische vlam; een jeugdig man is hij,
Zeer jong in bloei, en hij zint
Op spel van den oorlog en ook
Op koperdaav'renden strijd,
En hij zoekt het heerlijkheidlievende Athene.
|
|