| |
| |
| |
Israëlietische vertelkunst
Door A. van der Flier.
De Israëlietische vertelkunst, als wier meest zuivere proeve wij de verhalen over de aartsvaders kunnen beschouwen (Gen. 12-50), onderscheidt zich in menig opzicht van die uit lateren tijd en bij andere volken en heeft zooveel eigenaardigs en schoons, dat het zeker de moeite loont haar nader te leeren kennen.
Wat daarbij aanstonds opvalt, is dat de handeling alles overheerscht, zoodat bijna kan gezegd worden, dat hier alles handeling is. De verhaler deelt zelf bijna nooit iets mede, teekent ook niet maar personen en gebeurtenissen, maar laat de personen die hij ten tooneele voert, het een of ander doen voor het oog zijner hoorders, die gebeurtenissen zich in hun bijzijn afspelen. Zoodat de handeling hier de plaats inneemt van de psychologische uitbeelding der moderne verhaalkunst.
Van Abraham wordt niet gezegd, dat hij gastvrij was, maar verteld, hoe gastvrij hij de drie mannen onthaalde, die bij hem kwamen, van Hagar niet, dat zij zich gekrenkt gevoelde in haar trots van moeder te worden, toen Sara haar vernederde, maar dat zij van haar meesteres wegliep; wij hooren niet, dat Laban door de glans van het goud der sieraden, die zijn zuster van den vreemdeling ten geschenke had gekregen, verblind werd, maar
| |
| |
dat hij zich haastte hem binnen te noodigen; niet dat bij Abraham de gehoorzaamheid aan God het won van zijn vaderliefde, maar dat hij zich dadelijk gereed maakte om Izak te offeren; niet dat Tamar haar man trouw bleef ook na zijn dood, maar dat zij zich kinderen wist te verschaffen van zijn bloedverwant. ‘Er (der antike Erzähler), zegt Gunkel (Die Sagen der Genesis § 3) terecht, hat nicht die moderne Stimmung dass das interessanteste und würdigste Thema der Kunst das menschliche Seelenleben sei; sondern sein kindlicher Geschmack verweilt am liebsten bei der äussern sinnenfälligen Tatsache’.
Vandaar dat de personen zoo heel weinig sprekend optreden. Dikwijls zwijgen zij geheel, wanneer de moderne verhaler hen zeker zou laten spreken, wanneer zelfs spreken bij den geheelen toestand behoort. Jozef spreekt geen woord, als hij in de cisterne wordt geworpen of naar Egypte gevoerd. Eerst later blijkt uit hetgeen zijn broers tot elkander zeggen, hoezeer hij gejammerd had en gesmeekt om toch naar zijn vader terug te mogen gaan. Hagar spreekt evenmin als zij Abraham 's tent moet verlaten. Rebekka zwijgt wanneer de koning haar van haar man laat weghalen enz. De toestand brengt wel spreken mede, maar de handeling vereischt dit niet en daarom blijven de figuren stom. Of Jozef klaagt of niet, hij wordt naar Egypte gebracht; wat Abraham ook zeggen mocht, God gaf hem een bevel waaraan hij moest gehoorzamen. Wanneer de personen wel spreken, maken hun woorden deel uit van de handeling of vormen zij van deze de voorwaarde. Abraham vraagt aan zijn vrouw zich uit te geven voor zijn zuster. Nu kan zij in den harem van Farao worden opgenomen. Abraham neemt Hagar tot bijvrouw op aandringen van Sara. Hieruit is te verklaren, dat God zoo dikwijls sprekend voorkomt. Want God oefent invloed op de handeling uit voornamelijk door hetgeen Hij zegt.
Hierbij komt in de derde plaats de groote karigheid in de schildering der bijomstandigheden. Waarin zich de minachting van Hagar voor Sara uitte, is evenmin
| |
| |
aangeduid als het middel, waarmede deze zich wist te wreken. De verhalers lieten dit niet na uit gebrek aan vaardigheid. Want naast deze leemte staat, dat soms het een of ander wel uitvoerig verhaald wordt, wanneer dit voor de handeling van beteekenis is, en dan blijkt, dat de wijze waarop dit geschiedt, zeker wel is te prijzen. Zoo wordt b.v. de maaltijd, dien Abraham zijn gasten voorzette, zeer uitvoerig verhaald, terwijl daarentegen het onthaal der engelen bij Lot met enkele woorden wordt afgedaan.
Een ander kenmerk is de levendige voorstelling, of liever gezegd de aanschouwelijke wijze, waarop de handeling wordt verhaald. Juist dit verklaart het geheim van de groote bekoorlijkheid aan deze kunst eigen. Voortreffelijk is hierbij gebruik gemaakt van het instrument van hun taal, dat zich hiertoe bizonder goed leent.
Die geschiktheid is vooral gelegen in het werkwoord. In de Hebreeuwsche taal wordt met het werkwoord geen bepaling gegeven vun den tijdsduur, waarb nnen een handeling valt, zooals wel in onze taal het geval is. Wij drukken met den werkwoordsvorm de tijdsruimte uit, waarop de een of andere handeling betrekking heeft, al moeten hiervoor dikwijls weer hulpkrachten, z.g. hulpwerkwoorden, dienst doen. Zoo zeggen wij: ik heb gedaan, ik doe of ik zal doen, en dit met al de variaties, die wij hierbij kunnen aanwenden. De Hebreër deed dit niet. Hij richtte zijn aandacht op de handeling zelve, op het handelen en drukte nu in zijn werkwoordsvormen alleen uit of dit handelen al of niet ten einde was gebracht, m.a.w. of het bezig was te gebeuren, of dat de handeling was afgeloopen, zoodat de uitkomst dier handeling was verkregen. Nemen wij b.v. het werkwoord: doodslaan. Dan kan hij dit zoo gebruiken, dat hij daarmede uitdrukt, dat iemand aan het doodslaan is, hetgeen, omdat aan tijdsruimte niet wordt gedacht, dus beteekenen kan zoowel: hij slaat dood of hij zal doodslaan. Maar in een anderen vorm kan hij daarmede aanduiden, dat iemand het doodslaan achter zich heeft.
| |
| |
Op zichzelf is dit zeker een goed middel om het een of ander op aanschouwelijke wijze te verhalen. Intusschen zou dit niet aangeven van de tijdsruimte, waarop een handeling betrekking heeft, zich toch ook voor een vertelling min of meer als een hinderlijk gebrek moeten doen gevoelen. Maar op even eenvoudige als vernuftige wijze is in dit gemis voorzien door een kleine toevoeging, die van een woorddeeltje, dat en beteekent, of in deze verbinding: en dan, en toen. Deze toevoeging werkt als de springveer in een schrijf- of tikmachine. Zooals door het drukken op die veer het papier verspringt en een nieuwe regel kan worden aangevangen, zoo verspringt door de toevoeging van dit woorddeeltje het verhaal dat wordt opgezet door een toestand te teekenen, naar den tijd toen die toestand tot stand gekomen was, om dan een of andere handeling een aanvang te laten nemen. Zoo komt dus reeds toenadering tusschen hetgeen anders geheel los van elkaar zou komen te staan. Maar tegelijk is deze toevoeging een hulpmiddel om het een aan het ander te verbinden. De Hebreeuwsche taal mist het causaaalverband, waarin wij een verhaal plegen te zetten. Wel was dit verband ook aan den Hebreër niet onbekend natuurlijk, maar in den regel althans drukt hij dit niet uit. Hier'n kunnen wij een kenmerkend onderscheid vinden tusschen onzen zinsbouw of in het algemeen dien der moderne talen en dien van het Hebreeuwsch. Terwijl wij onze zinnen als het ware opmetselen met voegwoorden - deze benaming geeft recht van metselen te spreken, zoodat een verhaal op een gebouw gaat gelijken - behelpt zich de Hebreër door met dat woorddeeltje aan te geven, dat de volgende handeling in verband staat met de vorige. Van welken aard dit verband is - hierop moet de nadruk vallen - zegt hij niet. Hij laat aan den hoorder over dit zelf te gevoelen, zelf te zien, maar heeft nu ook de verplichting de handeling zoo uit te beelden, dat dit verband zich
onwillekeurig aan den hoorder kenbaar maakt. Dat hij hierin uitmuntend is geslaagd, kan telkens worden opgemerkt.
| |
| |
Dit is, naar ik meen, vooral te danken aan de keuze der handelingen en aan de wijze waarop zij geteekend worden. Ik hoop dit straks aan te toonen, maar wijs er nu nog op, hoe bizonder geschikt dit eenvoudige middel is om een aanschouwelijke voorstelling te geven. Wij zouden het kunnen vergelijken met het: en toen in onze kinderverhalen, indien niet de onmogelijkheid om in onze taal het gebeuren zelf uit te drukken, althans in een eenvoudige vertelling, een eentonigheid wekt en het verhaal zoo gelijkvloersch doet worden, dat reeds het oudere kind dit: en toen gaat minachten en verfoeien. Dank zij de bovengenoemde eigenaardigheid van het Hebreeuwsche werkwoord kan dit: en toen hier juist wel het gewenschte hulpmiddel zijn.
Misschien is het voor de uitwerking beter voor deze toevoeging een andere vergelijking te gebruiken dan die met het werken van een veer in een schrijfmachine en te zeggen, dat de verhaler met behulp van deze toevoeging de handelingen tot een film weet te verbinden en als een film te doen werken. Wie met het oog hierop zulk een verhaal in het oorspronkelijke leest, krijgt een gevoel alsof hij in een bioscoop zit. Het eene beeld ziet hij na het andere verschijnen op het doek der verbeelding, terwijl elk beeld weer een nieuwe handeling voorstelt. Zonder deze bijvoeging zou het slechts een rij verwante beelden zijn, nu echter is er een onafgebroken voortgang. Maar men ziet alles gebeuren. Geen platen worden vertoond, waarbij al of niet toelichting noodig is, maar de personen ziet men handelen, de uitkomst ziet men tot stand komen
De voorbeelden zijn op iedere bladzijde te vinden. Want dit is aan het verhaal als zoodanig eigen en komt daarom in ieder verhaal voor. Ik kies een paar voorbeelden uit die bizonder sprekend zijn. Natuurlijk moet bij de weergave in onze taal wel bedacht worden, dat in het oorspronkelijke de handeling als handeling wordt uitgedrukt. Wij moeten dus de verbeelding te hulp roepen en ons voorstellen dat wij het zien gebeuren, zullen
| |
| |
wij eenzelfden indruk ontvangen als zij, voor wie deze verhalen oorspronkelijk zijn bestemd.
Het eene is ontleend aan Abraham's offerande. Nadat de verhaler het bevel van God heeft medegedeeld, gaat hij vertellen, hoe dit werd uitgevoerd:
(En dan) staat Abraham 's morgens vroeg op, (en dan) gaat hij zijn ezel het tuig ombinden, (en dan) neemt hij twee van zijn knechten mee en Izak zijn zoon, (en dan) gaat hij brandofferhout splijten, (en dan) richt hij zich op, (en dan) gaat hij heen enz.
En iets verder: (en dan) neemt Abraham het brandofferhout, (en dan) legt hij het op Izak zijn zoon, (en dan) neemt hij in zijn hand het vuur en het mes, (en dan) gaan zij beiden tezamen enz.
Het andere, korter maar niet minder duidelijk, is ontleend aan de ontmoeting van Eliëzer met Rebekka:
Toen daalt zij af naar de bron, (en dan) vult zij haar kruik, (en dan) klimt zij naar boven, (en dan) loopt de knecht haar tegemoet enz.
Om het tijdsverband uit te drukken, maken wij de verschillende deelen dikwijls aan elkaar ondergeschikt, maar hoezeer verliest hierdoor het verhaal aan aanschouwelijkheid. Zoo zeggen wij: toen Jozef zijn broeders zag, herkende hij hen. Maar de Israëlietische verhaler zegt: (en dan) ziet Jozef zijn broeders, (en dan) kent hij hen. Dit is aanschouwelijker en tegelijk juister. Want het zien, het opvangen van het gezichtsbeeld gaat aan de verstandswerking van het kennen vooraf, hoe snel het een ook op het ander moge volgen. Een bepaling als door: toen, moet daarom altijd met zekere speelruimte worden genomen en het verband dat hiermede wordt tot stand gebracht, heeft noodzakelijk zekere speelruimte, zit altijd min of meer los, wat in het Hebreeuwsch evenzeer wordt vermeden.
Een enkele maal wordt op deze wijze ook een causaalverband uitgedrukt, waarvoor in onze taal weer een voegwoord wordt gebruikt, hoewel dit laatste in het Hebreeuwsch ook wel eens gebeurt. B.v.: (en dan)
| |
| |
noemt Abraham den naam van die plaats Jahwe jirä (de Heer zal voorzien); hetgeen vertaald kan worden met: daarom noemde Abraham den naam dier plaats enz. Of: (en dan) zegt Abraham over Sara, zijn vrouw: zij is mijn zuster, (en dan) zendt Abimelech de koning van Gerar, (en dan) neemt hij Sara; hetgeen kan worden vertaald met: omdat Abraham van Sara zijn vrouw, zeide: zij is mijn zuster, zond Abimelech de koning van Gerar en nam hij Sara.
Evenals echter bij de vertooning eener bioscoop af en toe, vooral aan het begin, een stil beeld verschijnt, waardoor een mededeeling wordt gegeven, die de toeschouwer op de hoogte brengt van hetgeen hij weten moet om de film goed te kunnen volgen, of waardoor alles wat volgt in samenvatting wordt voorgesteld, evenzoo gaat het toe in de geestelijke bioscoop der Israëlitische vertelkunst.
Meestal dient hiervoor die werkwoordsvorm, welke aangeeft, dat een of andere persoon iemand is die de handeling door het werkwoord uitgedrukt heeft verricht. Wanneer de nadruk meer op de handeling valt, komt dit h erop neer, dat het een of ander is gebeurd. Zoo begint het verhaal over Izak's geboorte aldus: En Jahwe bezocht Sara gelijk hij gezegd had. Daarna begint de film met: (en dan) wordt zij zwanger enz. Het kan dus worden weergegeven met: Verhaal over de bezoeking van Jahwe aan Sara, of eenvoudiger nog: Bezoeking van Jahwe aan Sara. Dit is dus ongeveer zooveel als een opschrift. Evenzoo bij het begin van Abraham's offerande: Hierna heeft Jahwe Abraham op de proef gesteld, (en dan) zegt hij enz. Dat is dus: Jahwe stelt Abraham op de proef. Dikwijls is het meer een mededeeling. Zoo begint hf. 24: Abraham was oud geworden en hoogbedaagd en Jahwe had Abraham in alles gezegend. (En dan) spreekt Abraham enz.
Ook midden in een verhaal kan de verhaler op deze wijze iets mededeelen, dat hij overigens laat voor wat het is en dat dus alleen tot opheldering dient. Zoo staat
| |
| |
b.v. in 31:19: Laban was heengegaan om zijn kudde te scheren, (en dan) gaat Rachel de terafim stelen, die haar vader bezat. Bij de ontmoeting van Abraham's knecht met Rebekka wordt medegedeeld: het meisje was bizonder mooi, maagd en geen man had haar [nog] bekend. In 19:11: De mannen, die bij de deur waren, hadden zij met verblindheid geslagen van den jongste tot den oudste, waardoor verklaard wordt wat volgt: (en dan) gaan zij zich vermoeien om de deur te vinden. Opmerking verdient, dat bedoelde werkwoordsvorm ook gebruikt wordt in het voorafgaande, hetgeen bewijst hoe nauwkeurig de verhaler was in zijn kunst. Het geheele vers luidt: (En dan) zenden de mannen hun hand uit, (en dan) doen zij Lot binnengaan tot hen naar het huis en de deur sloten zij. Omdat het in het verhaal aankomt niet op het dicht doen maar het dicht zijn van de deur, wordt deze werkwoordsvorm aan het slot gebruikt.
Op deze wijze raakt de toehoorder of -schouwer bekend met het een of ander, dat het verhaal toelicht. Maar tevens wordt zoodoende afwisseling verkregen en te groote vermoeidheid door de voortdurende opvolging der trilbeelden voorkomen. Een ander middel, hiervoor gebruikt, is het sprekend invoeren van den een of anderen persoon. Hf. 27 begint b v. op deze wijze: Izak was oud geworden en zijn oogen verduisterd. (En dan) roept hij zijn oudsten zoon (en dan) zegt hij tot hem: zie, hier ben ik. (En dan) zegt hij: zie toch, ik ben oud geworden enz.
Een verhaal begint ook wel eens met de toevoeging, waardoor gewoonlijk de eene handeling aan de andere wordt vastgeknoopt. Hierdoor wordt als in samenvatting genoemd wat het verhaal straks voor oogen stelt, terwijl hierna eerst de toestand wordt geteekend, waarbij de bizonderheden aanknoopen. B.v.: (en dan) verschijnt hem Jahwe in het eikenbosch van Mamre. Hierop volgt: Hij nu was gezeten bij de deur der tent als de dag heet was, (en dan) slaat hij zijn oogen op.
| |
| |
Brengt de geheele verhaaltrant groote aanschouwelijkheid mede, deze wordt nog vergroot door tal van kleine hulpmiddelen, die den hoorder met te meer spanning het verhaal doen volgen.
Een hiervan is het partikel: zie. Bv.: (en dan) ziet Jakob en zie een put in het veld en zie drie kudden kleinvee enz. De beoogde uitwerking wordt nog versterkt als de voorafgaande handeling nog niet geheel ten einde is gebracht. Voordat hij zijn gebed voleindigd had en zie Rebekka kwam uit (eigenlijk: was uitkomende).
Een anderen keer dient hiervoor een korte bepaling. Op den derden dag (en dan) slaat Abraham zijn oogen op, (en dan) ziet hij de plaats van ver. In dit voorbeeld komt nog een ander hulpmiddel voor, doordat de handeling in twee deelen wordt uiteengelegd. En wel die van het zien, zoodat eerst gesproken wordt van een de oogen opslaan, daarna van het zien zelf. Duidelijk is, dat dit geen pleonasme is. Ook een eigenaardige vorm van het werkwoord kan goede diensten bewijzen, omdat deze den nadruk verhoogt en de handeling als het ware onderstreept. Zoo zeggen Lea en Rachel tot Jakob: Immers zijn wij voor hem als vreemden geacht geworden, want hij heeft ons verkocht en ons geld (bedoeld is de bruidsgave, de z.g. mohar) heeft hij ook op den duur vereten d.i. verteerd. Terwijl Jozef's broeders schamper vragen: zult gij werkelijk koning over ons zijn, zult gij over ons heerschen?
Levendig is ook het verhaal over den bakker van Farao. Dan ziet de opperste der bakkers, dat hij goede uitlegging had gegeven, (en dan) zegt hij tot Jozef (letterlijk): ook ik in mijn droom en zie: drie korven met wittebrood op mijn hoofd.
De indruk wordt ook verhoogd door een tegenstelling, waarvan de deelen alleen door het woordje: en verbonden zijn: Toen zegt Abraham: mijn Heer Jahwe, wat zult gij mij geven? En ik loop kinderloos (d.i. leef kinderloos voort).
Gewoonlijk geeft de verhaler meer dan een mededeeling
| |
| |
en teekent hij een persoon of toestand in een paar trekken. Ook hiervoor leent zich de Hebreeuwsche taal bizonder goed, omdat het bijvoegelijk naamwoord als bijstelling achter het zelfstandig naamwoord wordt geplaatst, De Hebreër zegt niet: een goed man, maar: een man, een goede. De aanschouwelijkheid wordt hierdoor weer bevorderd, afgezien hiervan, dat het juister is eerst het algemeene voor te stellen en daarna de kenmerkende maar tegelijk beperkende bizonderheid. Natuurlijk kan in de plaats van een bijvoeglijk naamwoord ook een bepaling volgen. B.v. Rebekka neemt de kleeren van Ezau, haar zoon, haar oudsten, de kostbare (beste). Of: toen zie ik in mijn droom en zie zeven aren opkomende in één halm, volle en goede. En zie zeven aren, dorre, magere, verzengde van den oostenwind, opspruitende achter deze. En zij (Sara) had een dienstmaagd, een Egyptische, en haar naam was Hagar.
Ook wordt een persoon soms in een bepaalde beweging voorgesteld. Dit geschiedt door middel van het participium. Rebekka wordt voorgesteld als een, die bezig is uit te gaan. Het uitgaan wordt niet geteekend als een handeling, die op dat oogenblik plaats vond, maar de persoon wordt voorgesteld als verkeerende in de beweging van het uitgaan. Een soort van snapshot dus. Abraham wordt b.v. geteekend als neergezeten bij de deur van zijn tent. In een vertaling kan dit alleen weergegeven worden door een hulpwerkwoord, maar van het teekenachtige gaat veel verloren.Van Rebekka wordt gezegd (letterlijk), dat zij was een, die hoort naar het gesprek voeren van Izak met zijn zoon Ezau. In een vertaling wordt dit: Rebekka had staan luisteren naar hetgeen Izak tot Ezau zeide. Hierdoor wordt naar voren gebracht de inhoud van Izak's woorden. Maar de - Israëlietische verhaler teekent, veel aanschouwelijker, Rebekka als iemand die aan het luisteren is, die staat met het oor tegen het gordijn der tent, onder de hand dat Izak aan het spreken is.
Dit kan nog versterkt worden door een woordje, dat het zijn of bestaan van iets uitdrukt. Jakob's zonen
| |
| |
zeggen tot hun vader: indien gij zijt iemand, die zendt onzen broeder, zullen wij gaan. Jakob zegt tot zijn vrouwen: een ziende ben ik het gelaat van uw vader, dat het niet is voor mij als gisteren en eergisteren. Daarin ligt dus opgesloten, dat hij reeds langen tijd aan alles had opgemerkt dat zijn schoonvader anders gezind tegenover hem was geworden. Van de vogels heet het in den droom van den bakker, dat zij etende waren uit de bovenste korf, die hij droeg. Zij waren aldoor aan het pikken. En Jozef wordt geteekend als de man, die heerschende was over het land en die aan de geheele wereld koren verkocht.
Ook de werkwoordsvorm, die aanduidt, dat de handeling heeft plaats gehad, kan den indruk, dien de verhaler wil wekken, versterken. Wanneer b.v. Jozef's broeders verzekeren: wij allen zijn zonen van één man, oprecht zijn wij, (en dan) niet zijn geworden uw knechten verspieders. Want daarmede wordt gezegd, dat zij, die dit niet geworden zijn, het nimmer zijn geweest, dat zij er zelfs geen gedachte op hebben gehad. Of met de boven genoemde bijvoeging: Bij wien van uw knechten hij (nl. de beker) gevonden zal worden, die zal zijn iemand, die den dood ondergaan heeft. Dit wijst de volstrekte zekerheid aan, dat hij tot straf gedood moet worden. Er is geen mogelijkheid, dat die straf niet zou worden toegepast.
Ook de voorzetsels verhoogen de aanschouwelijkheid. Van Tamar wordt verhaald, dat zij haar weduwkleed verwijderde (letterlijk) weg van boven haar. Rebekka trekt de geitenvellen op Jakob's hand en op de gladheid (het gladde gedeelte) van zijn hals. Farao stond in zijn droom boven den Nijl, want hij stond op den oever, die natuurlijk hooger is dan de waterspiegel. Evenzoo staat Abraham's knecht boven de kameelen, omdat zij geknield lagen. En van de drie ranken wordt gezegd, dat zij in den wijnstok waren.
Bij hetgeen wij reeds van deze vertelkunst leerden kennen, zal het geen verwondering wekken, als wij zien met welk een nauwkeurigheid en juistheid soms het een
| |
| |
of ander wordt geteekend. De trossen van den wijnstok, die de schenker in zijn droom zag, deden de druiven (letterlijk vertaald) koken. De druiven botten uit zooals blaasjes opborrelen in het kokende water. In zijn raad aan Farao om het koren te distribueeren, spreekt Jozef van een man met een goed verstand en met levenswijsheid, naar wien de koning moet omzien om hem aan het hoofd te stellen. De ervaringen van den distributietijd, die nog kort achter ons ligt, hebben wel geleerd van welk een juist inzicht deze raad getuigde. En zijn broeders zeiden tot elkander, toen zij hard door hem behandeld werden, dat zij schuldig stonden aan hun broeder, ‘wiens benauwdheid van ziel wij gezien hebben, toen hij ons stond te smeeken’ (letterlijk in zijn gedurig smeeken tot ons), maar naar wien zij niet hadden willen luisteren, en dat daarom die benauwdheid (hier wordt hetzelfde woord gebruikt) over hen gekomen was.
Een bizonder sprekend voorbeeld is het volgende. De schenker vertelt aan Jozef zijn droom en zegt: ‘de beker van Farao was in mijn hand. Toen nam ik de druiven en perste ze uit in (eigenlijk: naar) de hand van Farao. Daarop gaf ik den beker (letterlijk) boven op de holle hand van Farao. De bekende voorstelling van den Assyrischen vorst Assurbanipal, die met zijn gemalin onder wijngaardloof en bij citherspel aan het wijndrinken is en dit doet met den beker in de holle, saamgebogen hand (zooals bij ons de boeren doen bij het koffiedrinken) bewijst, hoe getrouw naar de natuur dit is voorgesteld.
Tot in kleinigheden nauwkeurig is ook, wat in het verhaal over Lot's redding is te vinden: ‘Toen haastten die mannen, grepen (dus: grepen haastig) zijn hand en de hand zijner vrouw en de hand zijner twee dochters. Zij vatten dus den een na den ander aan om hen toch maar de deur uit te krijgen.
Is ook niet teekenachtig wat van Jozef's broeders wordt gezegd, dat zij voor den machtigen heer genaderd zich neerbogen ‘met beide neusvleugels naar den grond heen?’ Of dat van Potifar bij het hooren van de beschul- | |
| |
diging door zijn vrouw tegen Jozef ingebracht, ‘zijn neus ontbrandde?’ Immers wordt door groote woede het bloed verhit en snuift iemand een heeten adem door den neus uit.
Op een nauwkeurige voorstelling - een bewijs dus, dat de verhaler zich geheel in zijn verhaal had ingeleefd - berust wel, dat in Jakob's droom in Bethel gezegd wordt: ‘Hij droomde en zie een ladder was gesteld naar de aarde en zijn top reikte naar den hemel en zie engelen Gods waren daarop opklimmende en nederdalende’ Want Jakob ligt uitgestrekt op den grond. Hij ziet dus naar boven, kan de ladder volgen tot in den geopenden hemel, maar het ondereinde ziet hij niet; hij kan alleen zien, dat de ladder op de aarde rust, terwijl zijn blik eerst volgt de engelen, die naar boven klimmen, wat voor iemand in liggende houding het gemakkelijkst is.
Dit alles bewijst, dat de oude Israëlieten in de kunst van vertellen een vrij hoogen trap hebben bereikt, al moet veel op rekening worden gesteld van de taal, waarvan zij zich konden bedienen.
Toch komt hun kunst niet uit boven het primitieve. Juist het alles beheerschende van de handeling, wat haar kenmerkt, het weinig spreken der personen en de karigheid in het schilderen van bijomstandigheden zijn van dit primitieve karakter evenzoovele bewijzen. Werd ook niet in de schilderkunst eerst vrij laat in de middeleeuwen een achtergrond aangebracht?
Bij dit primitieve behoort wat ik zou willen noemen de enkelvoudigheid. Naar mate een kunst hooger klimt, wordt zij ingewikkelder, krijgt zij rijkere vormen en meer verscheidenheid. Er is niet veel onderzoek noodig om op te merken, dat wij hier nog staan als bij een begin. Niet meer dan één ding, één gebeurtenis tegelijk wordt vermeld. Er is hoegenaamd geen inspanning noodig om het verloop te volgen. Al ontbreekt de spanning niet, toch vinden wij niets van een intrigue of wat daaraan denken doet. Van meet af is alles klaar en doorzichtig. De verhalers doen in het minst geen moeite het een of
| |
| |
ander te verbergen of te verwikkelen. Nemen wij b.v. het verhaal over den zegen van Izak. Hier is spanning. Izak spreekt met Ezau af om hem te zegenen. Maar als Ezau op jacht gaat naar een stuk wild, gelijk zijn vader hem gevraagd had, treedt Rebekka op, die Jakob voorstelt zich van den eerstgeboortezegen meester te maken. In dit alles zit spann ng, groote spanning. Vooreerst is er de tegenstand van Jakob tegen het plan zijner moeder. Hoe zal het gaan? Zal het Rebekka gelukken hem over te halen? Dan is er het gevaar dat Izak het bedrog zal ontdekken, eindelijk de vrees voor Ezau's terugkomst, die ieder oogenblik kan plaats hebben. Maar er is geen verwikkeling. De toestand, de loop der gebeurtenissen, de aard en gezindheid der personen, hun plannen en bedoelingen, alles ligt van den aanvang af open en bloot. Vandaar dat deze verhalen bij uitstek geschikt zijn voor kinderen. Maar tevens blijkt hieruit, dat zij niet uitkomen boven het primitieve.
Tot de enkelvoudigheid behoort ook, dat het aantal personen, dat ten tooneel wordt gevoerd, zeer gering is, in den regel slechts twee of drie. In genoemden zegen Izak en Ezau, Rebekka en Jakob, Jakob en Izak, Ezau en Izak. Als er meer zijn blijven de anderen meer of minder in de schaduw. Eén is dan woordvoerder, terwijl de anderen zwijgen. Zooals bij het bezoek der drie engelen aan Abraham, waarvan twee een zwijgende rol vervullen of bij het op de proef stellen van Jozef's broeders, van wie alleen Juda spreekt. Soms spreken twee personen, maar dan zeggen zij hetzelfde, zoodat dit geen verschil er mee maakt of maar één het woord voerde b v. bij hetgeen de twee engelen zeggen tot Lot en de zijnen. Hoogstens wordt verhaald dat meerderen tot elkander spreken, zooals Jozef's broeders, maar ook dit wordt uitgedrukt alsof slechts één spreekt.
De handeling blijft aan de oppervlakte of beter gezegd, bij het verhalen der handelingen wordt aan de oppervlakte gebleven. Het zijn teekeningen, geen schilderijen. Alles is aanschouwelijk. Wij zien Jakob naar de kudde
| |
| |
loopen, een geit daaruit nemen, slachten en het gedoode dier aan zijn moeder brengen. Wij zien haar de beste kleeren van Ezau, die zij bewaarde, Jakob aantrekken, wij zien haar de geitenvelletjes leggen om zijn hals en handen. Maar wij zien dit met behulp der verbeelding. Aan een eigenlijke min of meer uitvoerige beschrijving, een laten zien hoe het een of ander in zijn werk ging, waagt de verhaler zich niet. Natuurlijk is dit veel moeilijker en eischt dit veel meer kunstvaardigheid.
Ook zijn de handelende personen meer als typen voorgesteld. De saamgestelde natuur van den mensch komt niet tot haar recht. Abraham is de geloovige bij uitnemendheid. Jakob is slim, Ezau onverschillig, Laban een voorbeeld van inhaligheid, Lot van zelfzucht enz. Slechts één karaktertrek wordt uitgebeeld. Dit geschiedt op bizondere treffende wijze. Maar het blijft bij die eene. Geen poging wordt gedaan om hen te doen kennen in de veelvoudigheid van hun wezen. Zij zijn tooneelspelers, die maar één zijde naar den beschouwer toekeeren en altijd dezelfde.
Van dit primitieve karakter getuigt niet minder de wijze waarop soms personen optreden of verdwijnen. Wij hooren opeens van zonen van Laban spreken, zonder dat van te voren van hen melding is gemaakt. Maar even snel als zij opkomen, verdwijnen zij, zonder dat ook van dit verdwijnen iets wordt gezegd. Van Abraham's knecht wordt bij zijn terugkeer nog verhaald, dat hij Izak alles vertelde, wat hij gedaan had. Maar hierbij blijft het. Wij hooren daarna niets meer van hem. Zelfs met voorname figuren als Rebekka gaat het niet anders. Van haar wordt nog verteld, dat zij Jakob aanraadt naar haar broeder te vluchten, maar daarmee is het dan ook uit.
Hierbij is ook te noemen de gelijksoortigheid der verhalen. Alle hebben zij betrekking op het nomadenleven, maar ook keert gedurig hetzelfde terug. Wij hooren van het wonen in tenten, die afgebroken en opgeslagen worden, van kudden bepaaldelijk van kleinvee, schapen
| |
| |
en geiten. Runderen worden samen met kameelen en ezels alleen vermeld als bewijs van rijkdom, laatstgenoemde dieren komen ook als rij- of lastdieren voor. Wij hooren van putten, waarbij herders en herderinnen komen om de kudden te drenken, als de zware steen, die de opening afsluit, is opgelicht, van maaltijden zooals Bedoeïnen plegen te gebruiken, een stuk brood, koeken, vleesch, gestremde melk, van een gaan naar Egypte om koren te koopen enz. Maar dit alles herhaalt zich telkens. Al is het doel der reis verschillend, voor het vertellen van de reis zelf maakt dit niet veel verschil. Hoogstens mag den eenen keer de reis op kameelen, den anderen keer op ezels, of ook wel te voet gedaan worden. Ook al was er aanleiding te over om geheel iets anders te laten zien. Sara werd opgenomen in den koninklijken harem, Lot woonde in een stad, het tweede en grootste gedeelte van Jozef's geschiedenis speelt in Egypte. Te vergeefs echter verwacht men hierover iets naders te hooren. De verhaler beperkt zich tot een mededeeling. Hij raakt het aan, maar verder gaat hij niet. Wij komen buiten de strak getrokken grenzen niet uit.
Van grenzen moet daarom gesproken worden, grenzen zooals aan het primitieve eigen zijn. Maar aan den anderen kant mag ook erkend worden, dat de verhalers binnen deze grenzen iets buitengewoons hebben gegeven en het met hun kunst tot groote hoogte hebben gebracht. Een achtergrond wordt niet of nauwelijks aangegeven. Alles blijft bepaald tot de personen en hun handelingen en dit zijn maar enkele en binnen een niet grooten kring. Maar zij worden scherp uitgebeeld en op zeer aanschouwelijke wijze voor ons gefilmd. Aan eenige beschrijving van zielstoestanden wagen de verhalers zich niet, maar het is de vraag of de handeling, die zulk een toestand vertolkt, haast nog niet krachtiger tot ons spreekt dan de meest treffende beschrijving. Wanneer verteld wordt, dat Jozef, toen hij Benjamin zag en nog maar een enkel woord tot hem gezegd had, een heilwensch, een vriendelijke begroeting, haastig heenging om te weenen, of wan- | |
| |
neer van Hagar na de mededeeling, dat Sara haar vernederde, gezegd wordt dat zij wegliep, of van Laban wordt verhaald, hoe hij zich haastte om den vreemdeling uit te noodigen zijn intrek bij hem te nemen, toen hij de gouden sieraden zag, die zijn zuster ten geschenke had gekregen. De personen zijn typen maar als zoodanig onovertroffen. Abraham, Lot, Jakob, Laban, om alleen de voornaamsten te noemen, staan ons voor oogen als levende voorbeelden van geloof, zelfzucht, list en hebzucht.
Daarbij weten de verhalers zich van alle overdrijving vrij te houden. Er is geen zweem van charge in, het blijft binnen het echt menschelijke. Ook dit echt menschelijke in hun doen is een der voornaamste faktoren van de groote bekoorlijkheid dezer kunst. Het type als zoodanig wordt goed volgehouden, geen van allen valt ooit uit zijn rol en toch komt nimmer de gedachte op alsof zij maar een rol zouden spelen.
De verhalen zijn enkelvoudig maar niettemin boeiend. Een kind kan ze volgen, maar ook volwassenen zullen er hun aandacht niet aan onthouden. Dit is vooral te danken aan de spanning, die de verhaler weet aan te brengen en die met behulp van eenvoudige middelen maar bij een juiste toepassing niet weinig wordt versterkt. Sara wordt in den harem van den Egyptischen koning opgenomen. Hoe zal dit afloopen? Hoe, als Abraham den berg beklimt om zijn zoon te slachten? Als Rebekka Jakob aanraadt zich voor Ezau uit te geven en hij bij zijn ouden vader binnentreedt? In het eerstgenoemde verhaal wordt nog medegedeeld, dat Abraham allerlei geschenken ontvangt ter wille van zijn gewaande zuster, zonder dat wij nog weten hoe het Sara verging. Aan Abraham vraagt Izak bij het voorwaartsklimmen, waar het dier is dat geofferd moet worden. Izak meent Jakob aan zijn stem te herkennen enz.
Toch verloopt alles op geheel natuurlijke wijze. Er treedt geen deus ex machina op, er gebeuren geen wonderen, die den loop der dingen wijzigen, maar het een
| |
| |
komt uit het ander voort. Omdat er hongersnood ontstaat, trekt Abraham naar Egypte. Omdat zijn vrouw zoo mooi is en de Egyptenaren op stuk van vrouwen niet veel omslag maakten, gaf hij haar uit voor zijn zuster. Omdat Farao hierdoor misleid werd, liet hij Sara in zijn harem brengen en gaf hij Abraham geschenken. Daarom echter brengt God Farao in nood. En dientengevolge geeft Farao haar terug. Eenzelfde samenhang vinden wij overal.
Deze enkelvoudigheid brengt ook mede, dat de aandacht zich onverdeeld kan hechten aan wat het eigenlijke thema uitmaakt. Bij den zegen van Izak gaat het alleen hierom, hoe Jakob dien in zijn bezit weet te krijgen, bij Abraham's offerande, hoe hij getrouw blijkt te zijn en toch Izak gespaard blijft enz.
Nog op twee eigenschappen dezer kunst moet worden gewezen. Op de antieke kleur en op den humor.
De antieke kleur is vooral zichtbaar in het verhaal over Abraham's koopen van de spelonk van Machpela: Toen stond Abraham op van zijn doode en hij sprak tot de Hetieten: ik ben een vreemdeling en bijwoner bij u; geeft mij een eigen graf bij u, opdat ik mijn doode kan begraven. Toen antwoordden de Hetieten Abraham: luister toch naar ons mijn heer, gij zijt onder ons als een verheven vorst Gods, begraaf uw doode in het graf, dat gij verkiest, niemand onder ons zou zijn graf u weigeren om uw doode te begraven. Toen stond Abraham op, boog zich neder voor de ingeborenen, de Hetieten, en hij sprak tot hen: als gij toelaat, dat ik mijn doode begraaf, luistert dan naar mij en doet moeite voor mij bij Efron, den zoon van Zohar, dat hij mij geve de spelonk van Machpela, die zijn eigendom is aan het uiteinde van zijn veld, dat hij mij die geve, terwijl gij getuigen zijt, voor de volle geldswaarde tot een eigen graf. Efron nu was gezeten onder de Hetieten en Efron de Hetiet antwoordde Abraham, terwijl de Hetieten het hoorden, zoovelen als ter poort van zijn stad ingingen: neen, mijn heer, luister naar mij. Het stuk land geef ik u ten geschenke en de
| |
| |
spelonk die daarin is geef ik u ten geschenke, ten aanschouwe van mijn volksgenooten geef ik u die. Begraaf uw doode. Toen boog Abraham zich neer voor de ingeborenen en hij ze de tot Efron ten aanhoore van de ingeborenen: maar als gij, indien gij (de rede is afgebroken, of er is iets uit den tekst weggevallen), luister naar mij, ik betaal u het geld, dat het stuk land kost. Dit moet gij aannemen, opdat ik daarin mijn doode kan begraven. Toen antwoordde Efron Abraham: Och mijn heer, luister toch naar mij; wat maakt een stuk land van vierhonderd zilveren sikkels uit tusschen mij en u? Begraaf uw doode. Toen ging Abraham in op wat Efron zeide en Abraham woog Efron het geld af, waarvan hij gesproken had ten aanhoore van de Hetieten, vierhonderd zilveren sikkels, gangbaar bij den koopman (d.i. overal gangbaar).
Wie, gelijk wel is geschied, Abraham bizonder deemoedig zou willen voorgesteld vinden en er een karaktertrek in zien van het Joodsche volk, dat, zoo noodig zich eerbiedig kan betoonen jegens de heidenen die het in den diepsten grond veracht, miskent evenzeer de antieke kleur als wie achter de hoffelijkheid der Hetieten afkeer ontdekt voor dien koop, omdat zij niet wilden dat Abraham onder hen grondbezit en recht zou verkrijgen. Alsof zij in dat geval zoo gemakkelijk zouden hebben toegegeven, alsof zij dan niet geheel anders zouden gesproken hebben! Maar wel is hier zeer duidelijk de antieke kleur te zien, die ons vreemd is en waaraan wij eerst moeten gewennen. Dit was de manier in het Oosten in dien overouden tijd van iets te koopen en te verkoopen, gelijk ook het herhaald zich buigen van Abraham niet anders is dan een passende beleefdheidsbetooning, waarin de aartsvader, die weet hoe het hoort, in het minst niet te kort schiet. Zegt ook Laban niet tot Jakob: als ik gunst bij u gevonden heb? Het verhaal komt hierop neer, dat Abraham van Efron een spelonk koopt en daarin Sara begraaft, maar de wijze waarop die koop plaats heeft, is echt antiek. Trouwens
| |
| |
ook heden is een dergelijke wijze van koopen in het Oosten, waarbij iets ten geschenke wordt aangeboden, maar verwacht wordt, dat de begiftigde het betalen zal, volstrekt niet onbekend.
Antiek is evenzoo, dat Abraham zijn gasten, die hij wil onthalen, uitnoodigt zich languit neer te leggen met het hoofd geleund op den arm. De Israëlietische boer placht zijn eten in zittende houding met over elkaar gekruiste beenen te nuttigen. In later tijd werd door de voornamen de Babylonische mode gevolgd om in half liggende houding op een rustbed te eten (Amos 6:4: die liggen op elpenbeenen divans). Zooals het hier wordt voorgesteld, is het zeker naar overoude Bedoeïnen gewoonte en dus een zeer antieke trek.
Aan deze kunst ontbreekt ook niet de humor. Ik laat daar of deze met recht gevonden wordt in de slimme praktijken, waarmede Jakob zich wist te verrijken ten koste van zijn geldgierigen schoonvader. Want hiermede kan eenvoudig in het licht worden gesteld hoe door en door geroutineerd Jakob was in het herdersvak. Maar onmiskenbaar is de humor aan het woord, als Jakob bij de ontmoeting met Ezau zulke overmatig beleefde woorden in den mond worden gelegd. Niet slechts, als hij zijn broeder op diens vraag, wat het voor een kamp was dat hij had aangetroffen, antwoordt: opdat ik gunst vond bij mijn heer. Hij biedt het hem dus ten geschenke. Maar vooral als hij bij Ezau's afwijzen, aanstonds met de woorden: neen toch, als ik gunst bij u gevonden heb, neem mijn geschenk uit mijn hand van mij aan, want ik heb u toch mogen aanzien zooals men God aanziet en gij hebt mij vriendelijk bejegend. Hoe onderdanig doet Jakob en hoe bovenmate hartelijk tegenover den broeder wiens zegen hij had gestolen, omdat hij nu in het nauw zit, terwijl hij onder al die plichtplegingen en strijkages toch eigenlijk alleen bedoelt zichzelf en het zijne in zekerheid te brengen!
Nog sterker misschien spreekt de humor uit de scene der ontmoeting van Jozef's broeders met den gewaanden
| |
| |
Egyptischen machthebber. Zij zijn naar zijn paleis gebracht en hebben daar hun geschenken uitgestald. Tegen den avond treedt Jozef binnen: Toen brachten zij hem het geschenk, dat in hun hand was en zij bogen zich voor hem neer ter aarde. Hij vroeg hun naar hun welstand en zeide: maakt uw oude vader het wel, over wien gij gesproken hebt, leeft hij nog? Zij antwoordden: uw knecht, onze vader, maakt het wel, hij is nog in leven. Toen neigden zij zich en bogen zich neer. Natuurlijk komt bij den hoorder de herinnering op aan Jozef's droomen, die zijn broers zooveel ergernis hadden gegeven en die nu op zoo ongedachte wijze in vervulling gingen, maar de hoorders, die in het geheim zijn, moesten zich niet weinig vermaken bij de voorstelling van den diepen eerbied, waarmede die broers zich nu tegenover Jozef gedragen, gelijk de verhaler met dat herhaalde: zij bogen zich neer, de tweede maal nog versterkt met dat: en zij neigden zich, zelf toont er ook niet weinig genoegen in te scheppen.
Ten slotte nog iets over de compositie.
Elk verhaal blijkt weer uit kleinere deelen te bestaan, is, wat genoemd wordt, geleed. Het is gemakkelijk deze geledingen aan te wijzen. Zoo bestaat b.v. het verhaal over het bezoek der engelen bij Lot uit deze deelen: Lot neemt hen bij zich in huis - vergeefs worden zij door de mannen der stad belaagd - de boodschap der engelen en het uitbrengen van Lot en de zijnen - het verwoesten der steden - Lot's vrouw - Abraham ziet de rook. Of de ontmoeting van Jakob met Rachel: Jakob ontmoet de herders - komst van Rachel - Jakob maakt zich bekend - ontvangst door Laban. Het een volgt wel van zelf op het ander, maar is toch een deel op zichzelf.
De verschillende deelen hangen nauw samen. ‘Het behoort, zegt Gunkel, tot de taak van den verhaler te motiveeren hoe het een na het ander komt. Dit brengt tevens groote helderheid in het verhaal. De hoorder wordt niet genoodzaakt een verwarrend groot getal
| |
| |
menschen tegelijk voor oogen te hebben, maar zij worden hem na elkander getoond. Hij heeft dus al en tijd hen rustig te bezien en hun gestalten in zich op te nemen. Hetgeen bovendien te gemakkelijker in zijn werk gaat, omdat het getal personen, gelijk reeds werd opgemerkt, zoo klein is. Bovendien, zoo zou ik hieraan willen toevoegen, wordt door deze geleding de aandacht des te gemakkelijker vastgehouden. Want ieder deel of ieder tooneel, hoe klein ook, is af, vormt op zichzelf een geheel, en teekent zich zoo duidelijk af, dat de hoorder het zich goed voor den geest kan stellen, terwijl het een van zelf op het ander volgt.
Dit geleed zijn geldt ook, en nog in sterker mate, van hetgeen verhaald wordt van eenzelfde persoon, zoodat gesproken is geworden van verhalen - of sagenkransen. Zeker is dat elk verhaal op zichzelf staat en soms slechts op zeer losse wijze aan een ander is vastgeknoopt. In de verhalen over Abraham b.v. hebben wij achtereenvolgens een over zijn roeping, over Sara's avontuur in Egypte, de scheiding met Lot, de Godsverschijning met offer, de geboorte van Ismaël, de instelling der besnijdenis, het bezoek der drie engelen enz. De verbinding tusschen het eerste en het tweede is alleen: er was een hongersnood in dat land, een verbinding, die gemakkelijk ook bij een ander verhaal had kunnen worden aangebracht. Die van het tweede en derde is al even los. Abraham trok op uit Egypte en Lot met hem. Lot had ook veel vee en het land was voor beiden te klein. Het heeft hier den schijn alsof Lot zich in Egypte bij hem heeft gevoegd, hetgeen natuurlijk de bedoeling niet is. Wat vroeger, in 12:5, was trouwens al medegedeeld, dat hij met Abraham was meegegaan uit Ur der Chaldeën. Maar wel is de vraag nu afgesneden, waarom zich de moeilijkheid niet vroeger had voorgedaan. In elk geval is hiermede de knoop gelegd met het vorige verhaal. Als die knoop er maar is, is het voor den verhaler genoeg. Gunkel wijst er op, dat sommige verhalen nog een begin en een slot toonen te bezitten en daarmede hun oorspronkelijk karakter
| |
| |
bewijzen, zooals dat van Abraham's offerande: God beveelt Abraham zijn zoon te offeren. Aldus de inleiding. Beiden Abraham en Izak keerden naar Beërseba terug. Ziehier het slot. Deze betrekkelijke zelfstandigheid is duidelijk te herkennen. Zelfs zien wij, dat in een zekere groep verhalen zich weer een andere afteekent. De Abraham-Lot verhalen staan bv. op zichzelf zonder ander verband met de vorige dan dat Lot mee uit Haran was opgetrokken. De eene groep is soms in de andere gezet. De minder gewichtige wordt daarbij door de meer belangrijke omsloten. Deze vorm van compositie, het z.g. kaderverhaal, is in de geschiedenis der letterkunde een algemeen bekend verschijnsel. Men denke slechts aan de duizend-en-één-nacht, Decamerone, Gil Blas of sagen van Hauff, of verschillende verhalen van Dickens. Ten onzent is een voorbeeld te vinden o.a. bij Potgieter in zijn reisverhalen. Zoo komt de Jakob-Laban groep voor in het kader der Jakob-Ezau verhalen. De overgang van de eene groep tot de andere wordt bij voorkeur gezocht in de reis, die de hoofdpersoon maakt. Als het eerste gedeelte der Jakob-Ezau verhalen ten einde is, trekt Jakob op naar Aram, waar hij allerlei beleeft bij Laban. En als hij vandaar terugkeert, begint het tweede gedeelte der Jakob-Ezau verhalen.
Natuurlijk moet dit laatste op rekening worden gesteld van de (eerste) verzamelaars. Maar is ook hun plaats niet onder de meesters der Israëlietische vertelkunst? Immers danken wij den vorm, waarin de verhalen tot ons gekomen zijn, grootendeels aan hen.
Het zijn groepen, kransen van verhalen. Wij hebben hierin geen doorwerkte symfoniën, maar, evenmin - men vergunne mij de vergelijking - potpourri's. Omdat zij, al zijn zij niet geheel gelijksoortig, zich toch groepeeren om denzelfden persoon, wiens karakter of type wordt volgehouden. Abraham is de man van geloof, om het even als hij uittrekt uit Haran of Gods belofte aanvaardt, als hij bidt voor Sodom of zijn zoon wil offeren. Jakob is de listige, als hij van Ezau's vermoeidheid ge- | |
| |
bruik maakt om zich in het bezit van het eerstgeboorterecht te stellen, als hij den zegen zich weet toe te eigenen, maar evenzeer als hij in dienst is bij Laban en als hij Ezau ontmoet.
Is dit kenmerk van de compositie van groepen van verhalen, die zelf weer geleed zijn, niet, al is het niet in gelijke mate, terug te vinden in andere verhalen, in verschillende bijbelboeken, ja eigenlijk den geheelen bijbel door? Gunkel spreekt, als hij de vraag stelt, welke eenheid maatgevend is, die der afzonderlijke verhalen of die der groepen of verzamelingen, vergelijkenderwijze van de evangeliën. Deze vergelijking is sprekend, maar kan gemakkelijk worden uitgebreid. Zelfs een zoo goed sluitend geheel als de verhalen over David in 2 Sam. 9-20 toont van naderbij beschouwd eenzelfde karakter.
Daarom kan dit beschouwd worden als een kenmerk van de Israëlietische verhaalwijze in het algemeen, en niet van hun vertelkunst alleen. Deze neemt met eere haar plaats in naast andere voortbrengselen van Israëlietische schrijvers en heeft een meesterwerk voortgebracht, dat ook, afgescheiden van den godsdienstigen en zedelijken inhoud, verdient om, gelijk het geworden is, gemeengoed der menschheid te zijn. |
|