| |
| |
| |
Weerstelsel en politiewezen
Door Luctator.
Onder de ernstige en moeielijke problemen, met welker oplossing Regeering en Volksvertegenwoordiging zich spoedig moeten bezighouden behoort stellig niet in de laatste plaats hervorming van verdedigingsstelsel en van Politiewezen. Tusschen beide bestaat nauw verband en de verklaring van die samenhang mag aanspraak maken op de aandacht van het geheele volk, in welks leven de inrichting van weerstelsel en politiewezen diep ingrijpt.
De noodzakelijkheid om wijziging en verbetering te brengen wordt algemeen erkend. De drang om haar tot stand te brengen, uit zich op vele wijzen en 't is bekend dat de Regeering met voorbereidenden arbeid bezig is. Natuurlijk zal de hervorming van onze defensie langs verschillende wegen bereikt kunnen worden, naar gelang van het standpunt van waaruit dit belangrijk probleem wordt bezien. Maar als wij de strooming, die aanstuurt op ontwapening, waarvoor de tijden nog niet rijp genoemd kunnen worden, buiten beschouwing laten, dan valt de aandacht op twee hoofdstroomingen:
De eene, geleid door de toonaangevende beroepsmilitairen, stelt zich op het standpunt dat alleen verbe- | |
| |
tering van het bestaande uitkomst kan geven. Zij heeft zich immer ten v oorbeeld gesteld de inrichting en het gebruik van de weermachten der ons omringende groote mogendheden en is daardoor gekomen tot het vervaardigen van onvolkomen copieën, zoo goed mogelijk theoretisch passend gemaakt voor ons land. De aanhangers van dit stelsel zijn in hoofdzaak voorstanders van defensiepolitiek en oorlogvoering in grooten stijl en het mag aan hun betoogen en ijveren worden toegeschreven, dat de ontwikkeling van onze defensie in eene richting is gegaan, waarin een afzonderlijk veldleger, geschikt voor den bewegingsoorlog, een vestingstelsel en een oorlogsvloot met groot materieel plaats vonden. Evenwel zij moeten erkennen dat het verkregene geenszins voldoet aan de eischen die de moderne oorlogvoering stelt, en om het bestaande te brengen op het peil der moderne oorlogvoering zouden zoovele millioenen noodig zijn, dat reeds uit dien hoofde hieraan niet te denken valt. Integendeel heeft de Regeering zich al tot het nemen van bezuinigingen genoopt gezien (Inkrimping van de legersterkte en van den z.g. eersten oefeningstijd).
De nood is dus hoog en voor de oplossing van dit ernstige probleem mag wel de publieke belangstelling gevraagd worden, nu men onlangs weer uit onverdachte bron (rede van oud-generaal Snijders te Bandoeng) heeft kunnen vernemen, hoe het er met ons weerstelsel voorstaat, ondanks de groote opofferingen, die de natie sedert onheugelijken tijd zich heeft moeten getroosten door jaarlijks vele millioenen uit te geven en duizenden jongelingen aan hun gezinnen en aan den maatschappelijken arbeid te onttrekken.
De tweede strooming vindt hare voorstanders onder hen, die de overtuiging hebben dat 's Lands defensiestelsel en de inrichting en oefening van de weermacht in andere banen moeten worden geleid. Zij vragen, dat een en ander vóór alles in overeenstemming worde gebracht met de economische en geldelijke draagkracht, met den geest en de billijke wenschen des volks en dat
| |
| |
rekening gehouden zal worden met de gesteldheid van den grond, de ligging en de politieke beteekenis van het land. Zij stellen zich op de basis, dat, omdat wij een zelfstandig volk zijn, met eigen taal, eigen kunst, eigen geschiedenis, zeer bijzondere bodemgesteldheid, ligging en politieke beteekenis, wij ook aangewezen zijn op een eigen weerstelsel. Zij meenen, zich daarbij eveneens grondende op de lijdensgeschiedenis van de Nederlandsche weermacht, op de ondervindingen geboekt in de annalen der Nederlandsche krijgsgeschiedenis en op uitspraken van gezaghebbende Nederlandsche en buitenlandsche militaire autoriteiten, dat het bestaande stelsel niet deugdelijk is en dit nooit geweest is, dat het land ongeschikt is door zijn bodemgesteldheid en door zijn geringe oppervlakte voor den bewegingsoorlog, daarentegen wel geschikt voor verdediging aanpassend aan de eigenaardigheden van het terrein en dén volksaard en ten slotte, dat de bestaande organisatie te weelderig en niet goed te maken is. (Zie in verband hiermede eene uitspraak van Fritz Hoenig in: ‘Die politische und militärische Lage Belgiëns und Hollands in Rücksicht auf Frankreich-Deutschland’ Berlin 1878).
Zij stellen zich op het standpunt, dat oorlogvoeren geen bezigheid meer is van vorsten of machthebbers, dat er voor kleine staten zeker geen oorlogsberoep meer is, gelijk oud-Minister Colijn in ‘de Stemmen des Tijds’ schreef: n.l. ‘dat de vereischte mentaliteit voor het oorlogsberoep in de kleine legers niet aanwezig is’, aangezien oorlogvoeren voor kleine staten, die geen agressieve politiek voeren, nooit iets anders kan zijn dan de tot een maximum opgevoerde machtsuiting van een gansch volk in den strijd op leven en dood.
Wijl nu de ervaringen in den wereldoorlog hebben geleerd dat zelfs de machtigste staten gebruik hebben moeten maken van alle krachten van den staat en van het gansche volk, geldt dit nog zooveel te meer voor de kleine volken: de kleine staat is verplicht de organisatie van al zijne krachten en middelen, personeel en materieel,
| |
| |
reeds in vredestijd tot het maximum op te voeren.
Men vertrouwe niet op tijdige hulp in de ure des gevaars. De rampen, overkomen aan België, Servië en Roemenië zijn waarschuwende voorbeelden.
De organisatie nu moet noodzakelijk aan den eisch voldoen dat zij binnen den kortst mogelijken tijd d.i. in enkele uren in actie kan komen over het gansche land (Territoriale, wapensgewijze indeeling der weerplichtigen). Zij moet rekening houden met de economische en finantieele draagkracht der natie (korte z.g. eerste oefeningstijd, als uitvloeisel van lichamelijke opvoeding der jeugd in tuchtkweekenden zin; minimum aantal dienstplichtige jaren; inkrimping van beroepskaders en van sommige Wapens en dienstvakken; opheffing van instellingen en middelen, die blijkens de ervaring gemist kunnen worden (Vestingstelsel, groot Vlootmaterieel). En vooral zal men moeten bevorderen; dat het weerstelsel en de militaire dienst de belangstelling en toewijding van het volk hebben, inplaats van de onverschilligheid, den tegenzin en zelfs de afkeer van thans: de wijze, waarop de tucht wordt bijgebracht en de eerste oefentijd doorgebracht, moeten daarop worden gericht. De geest voor het nationale behoud, de opofferingszin moeten ontwikkeld worden. Zonder dezen moreelen factor, zonder den geest ‘le plus grand général’, zooals Napoleon verklaarde, zal ieder stelsel falen.
Wanneer men aandacht schenkt aan de stemmen die in 's-Lands vergaderzaal, in de pers, in vereenigingen enz. gehoord zijn en kennis neemt van het R.K. Defensie rapport, krijgt men den indruk dat een groot deel der natie hervorming van het weerstelsel, langs de lijn der in de tweede plaats genoemde groep, een kans wil geven. Of dit inderdaad geschieden zal, is nog een open vraag.
Ofschoon de oplossing van het vraagstuk moeilijk is, kan op de hulp van een zeer belangrijken factor worden gerekend n.l., dat het tijdsgewricht voor het werk ongemeen gunstig is, omdat de algemeene lusteloosheid en de economische uitputting ook demoralisatie in mili- | |
| |
tairen zin beteekenen, die elke aandrift tot een nieuwen oorlog, waarin wij betrokken zouden kunnen worden, voor jaren uitsluit. Ten opzichte van de uitwendige veiligheid kan men voor de eerst volgende jaren betrekkelijk gerust zijn, en derhalve beginnen met de toepassing van een nieuwe stelsel, terwijl onafhankelijk daarvan het bestaande grootendeels in zijn tegenwoordigen en zelfs verbeterden vorm, kan blijven bestaan, om in actie te worden gebracht wanneer onverhoopt de nood aan den man mocht komen en de nieuwe organisatie nog niet zou kunnen worden gebruikt.
Wat aangaat de inwendige rust en veiligheid, is het anders gesteld. Hier is geen reden tot gerustheid, doch noodzakelijkheid om te handelen.
| |
II.
Het is wenschelijk om eene zaak van zulk een beteekenis als hervorming van de defensie is, eerst dan ter hand te nemen wanneer het oogenblik gunstig is en de uitvoering ongestoord kan plaats vinden, i.c. wanneer de buitenlandsche politieke toestand het toelaat en er voldoende waarborgen zijn voor de verzekering van de inwendige orde en rust.
Om dit laatste te verkrijgen moet hervorming van het weerstelsel voorafgegaan worden door herziening van het politiewezen en zeker is dit het geval, wil zij gaan in de richting, waarin de volksdrang haar onmiskenbaar stuwt.
Volgens de beginselen der Grondwet is het doel der weermacht handhaving van de uitwendige en inwendige veiligheid des Rijks. In overeenstemming met de eischen van den tijd moeten de twee deelen dezer taak voortaan gescheiden worden en ieder afzonderlijke uitvoerders hebben.
Het deel der weermacht, dat tot taak heeft: handhaving der uitwendige veiligheid, mag slechts in de uiterste noodzakelijkheid aangewezen worden om steun
| |
| |
te verleenen aan het tweede bij handhaving der binnenlandsche rust.
Het tweede heeft tot doel: te waken voor de openbare en persoonlijke veiligheid en leent zijn diensten aan de justitie, de uitvoerende macht en elk ander wettig gezag. Het vormt de openbare macht voor den inwendigen dienst des Rijks, de Rijks-Politie.
Indien het politiewezen van den staat nu zoodanig georganiseerd is, dat het voor de handhaving der inwendige veiligheid voldoende waarborgen biedt, dan behoeft b.v. reeds tot dit doel geen blijvend gedeelte, noch een zeer kostbare cavalerie onder de wapenen gehoudeu te worden en dan is het motief van hen, die aanvoeren dat o.m. ten behoeve van de binnenlandsche veiligheid het kazernestelsel ongewijzigd gehandhaafd moet blijven, opgeheven.
In een en ander nu ligt het nauwe verband tusschen defensie en politiewezen. Nu de geweldige oorlog tot het verleden behoort en zijne ontzettende erfenis is vrijgekomen t.w.: een grootendeels gedemoraliseerde menschheid en een algemeene economische ineenstorting, vervult slechts één zorg de nog helder denkenden vóór alles: het tot stand brengen van den economischen wederopbouw. Evenwel om dezen opbouw mogelijk te maken zijn meer dan ooit rust, orde en tucht noodig, teneinde het thans zoo moeielijk te verwerven maatschappelijk bezit te beveiligen en het resultaat van den arbeid te verzekeren. Daarvoor is in de eerste plaats noodig een daartoe bekwaam orgaan. Het leger is voor die taak niet geschikt. In de eerste plaats niet omdat het daarvoor niet is opgeleid, slechts repressief kan werken, in den regel te laat in actie wordt gebracht en dientengevolge in zijn optreden veel te ver gaande gevolgen laat zien. In de tweede plaats niet omdat het leger, zijnde een afspiegeling van het gansche volk, ook in zijne gelederen talrijke elementen telt afkomstig uit die klassen des volks, die in gisting kunnen zijn.
Deze opvatting beperkt zich trouwens niet tot ons
| |
| |
land, maar wordt in het buitenland gedeeld. In de uiteenzetting der beweegredenen voor het ontwerp van wet overgelegd aan de Fransche Kamer 3 April 1906, betreffende oprichting van een corps mobiele gendarmerie, lezen wij:
‘Depuis plusieurs années, il a été nécessaire de faire intervenir l'armée pour assurer l'ordre ou l'exécution des lois.
Il serait superflu d'insister sur les graves inconvénients de tout ordre que présente l'emploi de la troupe, non-seulement dans les grêves, mais dans tous les cas où l'autorité a dû faire appel à son secours.
Le rôle de la force publique étant avant tout un rôle de surveillance et de protection, la gendarmerie seule devrait en être chargée.
L'armée dont le rôle essentiel en temps de paix est de se préparer à la défence du territoire, ne serait plus détournée de son devoir normal...’
Voor de inwendige veiligheid is een preventieve actie noodig, uitgeoefend door volstrekt betrouwbare over het geheele land verspreide politiekernen, die gewoon zijn zoowel zelfstandig als in militair verband politiegezag uit te oefenen m.a.w. een krachtige militair georganiseerde rijkspolitiemacht als openbare macht.
Men mag hopen dat dit een populaire instelling zal zijn, die vertrouwen geeft, ook aan de werkgevers wier ondernemingsgeest het land weer vooruit moet brengen.
De belangrijke taak der grensbewaking tot het keeren van ongewenschte vreemdelingen uit andere in gisting verkeerende staten kan ook alleen aan zulk een instelling met vertrouwen worden overgelaten, omdat zij, ingevolge hare organisatie, geheel zal kunnen bestaan uit regeeringsgetrouwe personen en aanhangers of agitators van een politiek, die op omwenteling aanstuurt, daaruit geweerd kunnen worden.
Het bovenstaande moge geen verkeerden indruk wekken; elke gedachte aan streven naar militarisme zij daarbij uitgesloten. Het doel moet zijn vorming van een
| |
| |
Rijkspolitiemacht, een openbare macht, de sterke arm der uitvoerende macht, wier leden zijn politieambtenaren. Met de legende dat een militair georganiseerde rijkspolitie hier te lande niet op haar plaats is, moge veilig voorgoed afgerekend worden.
Het tuchtregime van het stelsel dient uitsluitend om zijne bruikbaarheid te verhoogen, het is een onmisbare factor. Echter dienen er doeltreffende maatregelen genomen te worden, die beletten dat, ook in tijden van oorlogsgevaar, staat van beleg of oorlogstijd, de civiele autoriteiten gehinderd worden in het gebruik van deze openbare macht, als gevolg van de onbeperkte wijze waarop de legerautoriteiten de diensten van de macht zouden kunnen opeischen, zooals tenaanzien van het gebruik der maréchaussée, zelfs in strijd met de wettige voorschriften, het geval is geweest tijdens de afgeloopen mobilisatie.
Van de Fransche Gendarmerie wordt bij mobilisatie ongeveer een vijfde deel der sterkte aan gendarmen en ⅓ der sterkte aan officieren ter beschikking van de legers gesteld. Het overige deel blijft ter plaatse en wordt aangevuld met gendarmen, die het Wapen vóór den 45-jarigen leeftijd hebben verlaten. Daar te lande acht men bij deze getallen den publieken dienst van den staat reeds aanzienlijk verzwakt.
De openbare macht dient voor de verzekering van de inwendige veiligheid, zal uit den aard der zaak mede werken aan de handhaving van de uitwendige veiligheid, waarvoor de staat al zijn krachten beschikbaar heeft te stellen, maar het gebruik door de militaire overheid zal moeten worden beperkt in overeenstemming met het doel der macht en in evenredigheid met de behoefte voor den inwendigen politie- en justitiedienst des Rijks.
Het tuchtstelsel bij de politiemacht is er alleen voor de deugdelijkheid, het is een zaak van inwendig beheer van de instelling; het mag geen hinderpaal zijn voorhet gebruik door de publieke machten, evenmin een knellend harnas voor de leden der politiemacht. Het is evengoed
| |
| |
een zaak van belang, als de bewapening, de bekwaamheid en ervaring, de lichamelijke geschiktheid der individuen, het is bovenal de factor die het goed en krachtig gebruik in massa mogelijk maakt.
Het op de been brengen van een goed bruikbare en voldoend talrijke militair ingerichte Rijkspolitiemacht, eene openbare macht, ten dienst van de inwendige veiligheid des Rijks, is in het belang van de hervorming van het weerstelsel, is daarvoor noodzakelijk en evenzeer in het belang der hervorming van het politiewezen, waarvan zij het voornaamste deel zal dienen te vormen.
In geldelijk opzicht zal dit voor de beide hierbedoelde takken van staatszorg van groote beteekenis zijn, een enorme besparing beteekenen.
| |
III.
Wil men van goede politiemannen een goede openbare macht vormen, hare kosten waard, dan moeten zij goed georganiseerd worden. Vooral is noodig een zoo groot mogelijke eenheid. Verbrokkeling in het politiewezen leidt tot geldverslinding en de gemeenschap wordt van twee zijden er door geschaad. Samenwerking van verschillende organisaties echter, van hoogerhand voorgeschreven en die theoretisch niet onmogelijk schijnt, is practisch onuitvoerbaar.
Uit dit oogpunt bezien opent de door den Minister van Justitie in uitzicht gestelde politiereorganisatie een weinig bemoedigend perspectief. Wie zich voorstelt dat er samenwerking zal zijn tusschen verschillende ambtenaarsgroepen, ieder tot een zelfde taak geroepen in eenzelfde ressort werkende, in ongeschokte goede verstandhouding en ieder blijvende op een hoog peil, zal bedrogen uitkomen. Dit is onbestaanbaar, als gevolg van menschelijke karaktereigenschappen en fouten, die er nu eenmaal zijn en zullen blijven. Voorbeeld en leiding van hoogere chefs zal niet baten, aangenomen zelfs dat deze zonder zulke menschelijke kortzichtigheden
| |
| |
waren. De eene rubriek zal noodzakelijk de andere tot mindere werkzaamheid en tot verwording doemen.
De politieambtenaar moet zijn beroep in zijn geheel goed leeren kennen; de uitoefening moet hem bevrediging geven en moet zijn dag met ernstigen, degelijken arbeid vullen. Het gevoel van de verantwoordelijkheid voor hetgeen aan zijn waakzaamheid en zijn zorg is toevertrouwd, is voor hem een prikkel tot nauwgezette plichtsbetrachting. Het besef evenwel dat ook anderen, van hem onafhankelijk, voor eenzelfde taak staan, wekt bij den een noodlottigen naijver, werkt bij den ander verflauwend op den ijver, bij nog een ander tot nietsdoen, tot het afschuifsysteem.
Om goed preventief zoowel als repressief te kunnen werken moet de openbare macht in een groot aantal kleine kernen verspreid liggen, die in onderling contact arbeiden.
De voordeelen van het geconcentreerd wonen in kleine kernen, liggen zoo voor de hand, dat 't niet noodig is daarover uit te wijden. Er is een macht bij elkaar, er is leiding, er zijn dienst - en arrest-lokalen, telefonische aansluiting, de post is nooit verlaten. De op zich zelf staande politieambtenaar daarentegen, wonende onder de bevolking, wordt bij eenige gisting meestal zeer spoedig van onwaarde. De kern mag slechts uit een kleine groep bestaan normaal 6 à 7 hoofden, waarvan een of twee beschikbaar voor versterking elders, dus ook voor tijdelijk te maken mobiele afdeelingen. De groep alleen oefent in haar bewakingskring den politie- en justitie-dienst uit, dus geen andere politiemachten staan daarnaast.
Het vereenigd houden van deze macht in kleine kernen is noodzakelijk, in de eerste plaats voor den dienst der justitie en politie en in de tweede plaats om den geest goed en de werklust gaande te houden en om vermilitairiseering en dictatorisch misbruik buiten te sluiten. Zoo werden ook tegen het voornemen der Fransche Regeering in 1906 om een sterk mobiel Korps Gendarmerie op te
| |
| |
richten tegenwerpingen van gezaghebbende zijde vernomen o.m. deze:
‘Par suite de son organisation quasi régimentaire ce corps n'est pas susceptible, en temps normal, de rendre des services en matière de police rurale.
Enfin, il est à craindre que ce corps spécial ne vienne à constituer à la longue une sorte de garde prétorienne particulièrement apte aux coups d'état.’
Met een verbrokkeld politiewezen zijn de maatschappij en de justitie slecht gediend, het is zeer kostbaar, maar vooral ondeugdelijk. Onze Regeering is daarvan trouwens overtuigd en wenscht o.a. eene reorganisatie om die verbrokkeling te verminderen. Zij schijnt voornemens de Rijksveldwacht daarbij een belangrijke rol toe te bedeelen en wil in de eerste plaats reorganisatie en groote uitbreiding van dit Korps.
Of dit een gelukkige keuze mag heeten, is de vraag, en in verband hiermee zij gewezen op een door den Franschen Minister van Justitie in 1902 uitgebracht rapport, omtrent het beheer der crimineele justitie in Frankrijk, waarin de gardes champêtres weinig lof oogsten.
‘Partout, en effet, - zegt hij - ou ne s'étend pas la surveillance de la gendarmerie, on ne rencontre dans les campagnes que des agents facilement accessibles à des considérations où l'intéret de la justice ne prédomine toujours. Le concours de ces derniers à l'oeuvre de la justice donne des résultats à peu pres négatifs.
L'éloge de la gendarmerie n'est plus à faire et les parquets n'ont d'ordinaire aucune observation à formuler contre le concours que cette arme leur apporte. Il serait à désirer cependant que les gendarmes fussent moins distraits du service judiciaire par leurs occupations administratives ou militaires’.
Een Fransch schrijver uit die dagen laat zich aldus uit: ‘l'institution des gardes champêtres est surannée et ne répond plus aux besoins nouveaux de la société’.
Opgemerkt zij hierbij dat de Fransche gardes-cham- | |
| |
pêtres, agents de police judiciaire zijn, overeenkomende met onze hulpofficieren.
Nu gaat vergelijking van de Fransche gardes-champêtres met de Nederlandsche burgerlijke rijkspolitie niet in allen deele op, doch juist in de eigenschappen, waarin deze instellingen overeenkomen en karakteristiek zijn, vindt men in Frankrijk (bij de gardes-champêtres) en bij ons (bij de Rijksveldwacht) de zwakke punten en gebreken der organisatie. Wat betreft onze Rijksveldwacht is het bekend dat zoowel de Minister van Justitie als de leden van het Korps zelf, dringend reorganisatie noodig achten en daarom is het verrassend dat deze instelling in de nieuwe politieorganisatie zal moeten fungeeren als voornaamste element, en wel na te zijn hervormd, geheel in den geest van het militaire Rijkspolitiekorps (de maréchaussée) dat reeds bestaat, dat als deugdelijk bekend staat en dat derhalve vanzelf voor dit doel aangewezen is.
Hoe het gesteld is met de Rijksveldwacht als politieorganisatie, wordt onomwonden te kennen gegeven in de ‘POLITIEGIDS’ van 15 Mei 1920 No. 418, een tijdschrift dat als orgaan van het Korps mag worden beschouwd. Wij vernemen daar, dat de meer dan gebrekkige inrichting van het hooger kader en de ongewenschte den politiedienst belemmerende toestand bij het lager kader, de oorzaak zijn dat het Korps Rijksveldwacht ten eenenmale te kort schiet in het voldoen aan een der belangrijkste eischen van een moderne politieorganisatie: het voortdurend in aanraking blijven van leidende, controleerende, waar noodig bezielende superieuren met het ondergeschikt personeel. Verder: dat de gezonde tucht ontbreekt, die slechts onder krachtige deskundige, éénhoofdige leiding kan worden verkregen. En nog verder: ‘Dit alles levert reeds meer dan voldoende stof op om tot de overtuiging te geraken dat reorganisatie van het Korps urgent is.’
Er bestaat bij de Rijksveldwacht ‘ambtelijke degene- | |
| |
ratie’ die ten deele haar oorsprong vindt in de trage werking van de comptabiliteit bij het Korps.
‘In de huidige organisatie, met het gebrek aan hooger personeel en administratieve hulpkrachten is een beter systeem onuitvoerbaar, een stelsel als b.v. bij het Wapen der Koninklijke Marechaussee, waar geregeld maandelijksche afrekening met alle beambten mogelijk is.
Wat te dien opzichte voor dat wapen gewenscht is, is absoluut noodzakelijk voor de Rijksveldwacht.’
De zelfstandigheid en vrijheid als ambtenaar van den Rijksveldwachter zijn niet verzekerd, ten gevolge van het belang dat hij heeft bij het krijgen van gratificaties en door zijne afhankelijke positie tot den Burgemeester en de Gemeentepolitie. En er zijn nog meer misstanden, die steeds ernstiger worden zonder hoop op verbetering, daar het Korps zich zijn slap beheer, zijn impotente organisatie, die geen rekening houdt met de practijk, bewust is, zoo is het woningvraagstuk zeer ernstig, in 't bijzonder in dezen tijd van woningnood die den rijksveldwachter afhankelijk maakt van huiseigenaren of invloedrijke personen. Ook beschikt het korps niet over dienstlokalen voor het hooren van verdachten, getuigen, aangevers, noch over arrestlokalen, telefonen enz.
| |
IV.
De redenen waarom de keuze onzer regeering niet gevallen is op de Marechaussee als grondslag voor de politiehervorming, als hoofdorgaan van de nieuwe openbare macht, moeten, naar men zegt, gelegen zijn in het militair karakter van het wapen, waardoor het voor de openbare machten te stroef in het gebruik zoude zijn en bovendien in de door de Regeering blijkbaar aangenomen onmogelijkheid om het, met behoud zijner goede eigenschappen, snel uit te breiden. Beide bezwaren, waarvan het laatstgenoemde, blijkens de daaromtrent gepubliceerde verslagen, door de Regeering overwegend werd geacht, vinden echter geen algemeene erkening, worden
| |
| |
van andere zijde als zeer betwistbaar beschouwd, en, voor zoover er inderdaad bezwaren zijn, wordt opheffing daarvan zeer goed mogelijk geacht.
Daar de zaak oogenschijnlijk geen groote, maar inderdaad ver-strekkende beteekenis heeft, beslissend is voor het voortbestaan, althans voor de waarde van een deugdelijk militair ingericht politiekorps, zelfs in zijn tegenwoordige gestalte, is het van belang hierbij een oogenblik stil te staan. Het militaire karakter mag alleen maar het doel hebben de instelling deugdelijk te maken. Het Korps moet bestaan uit lichamelijk krachtige mannen, die, behalve toegerust met de kennis noodig voor hun beroep (den dienst der Politie en Justitie) bedreven moeten zijn in den wapenhandel, individueel en in georganiseerd verband moeten kunnen optreden. Deze bedrevenheid kan het best worden opgedaan en onderhouden door militaire opleiding en oefening. Wanneer een troep politiedienaren, bestaande uit de beste elementen, het vermogen mist om in verband onder éénhoofdige leiding op te treden, is zij bij eenigszins sterke en dreigende volksverzamelingen tot werkeloosheid of erger gedoemd. Indien de mannen vóór zij bij de maréchaussée komen goed militair zijn geoefend, behoeft het onderhouden daarvan niet veel tijd te kosten, noch knellend te zijn.
Het spreekt dus van zelf dat het staan onder de krijgswet oordeelkundig moet worden opgevat als noodzakelijke factor voor een deugdelijke organisatie en dat het nooit aanleiding mag geven tot beuzelarijen en kleinzieligheden die niets uitstaande hebben met het doel van het militair karakter, dat niet anders kan beoogen dan de mogelijkheid te scheppen om van de daaraan verbonden bevoegdheden een goed en juist gebruik te maken, met strenge onthouding van elk onnoodig gebruik, d.i. misbruik. Zoo opgevat zal het militair karakter noch belemmerend werken op het gebruik van het wapen door het openbaar gezag, noch knellend behoeven te zijn voor zijne leden.
Maar daarom moet de aard van den band, die de
| |
| |
maréchaussée met het Departement van Oorlog verbindt, aan dien kant goed begrepen worden. De band dient alleen om de instelling deugdelijk en paraat te maken en het mogelijk te maken dat het Legerbestuur haar beschouwt als het steeds mobiele deel van de weermacht, dat ten behoeve der verzekering van de inwendige veiligheid van het land, steeds op het hoogstmogelijke peil moet worden gehouden.
Vervolgens het tweede bezwaar: periodieke, vrij sterke d.i. snellere uitbreiding van het Wapen zoude het verlies zijner goede eigenschappen beteekenen, omdat het gehalte van het geheel zou dalen, een te-kort aan kader, gebrek aan kazernementen en woningruimte voor gehuwden zouden ontstaan. Tegen deze bedenkingen wordt aangevoerd, dat het een dwaling is te meenen, dat het individueele gehalte van het personeel de belangrijkste factor is, die de zoozeer geroemde en bewezen deugdelijkheid van het Korps verzekert. Dit is onjuist, zij is wel een factor van beteekenis, doch niet de voornaamste. De voornaamste is: de organisatie in haar geheel. Het is uiterst twijfelachtig of het individueele gehalte bij het Korps beter is dan b.v. dat der Rijksveldwacht. Algemeen individueele voortreffelijkheid bestaat nergens, ook niet bij de maréchaussée. De klacht is zelfs vernomen dat in de laatste mobilisatie-jaren in te betreuren mate personen bij de maréchaussée zijn aangenomen, waarvan het individueel gehalte beneden het gewenschte peil was, met het gevolg dat jaarlijks een groot aantal verwijderd is moeten worden. Maar omdat het nu een feit is, dat het individueele gehalte niet boven dat van andere politiekorpsen uitsteekt, het wapen in de laatste jaren een zeer belangrijk percentage aan onervarenen van jeugdigen leeftijd heeft geteld en het onder deze ongunstige omstandigheden toch zeer goed werk heeft geleverd, mag worden besloten, dat uitbreiding in belangrijk sneller tempo niet alleen mogelijk is zonder het massa-gehalte te schaden, maar dat deze zelfs verbeterend op het individueele gehalte kan werken, indien de voorwaarden van dienst- | |
| |
neming, de vooruitzichten in loopbaan en de betaling zoo zijn geregeld dat toevloed van voor het Wapen geschikte mannen verzekerd is, die toch in overvloed te vinden zijn onder de ettelijke honderdduizenden, die tijdens de mobilisatie onder de wapenen waren en goed militair geoefend zijn.
Door de opleiding der nieuwelingen weer bij de brigades over te brengen, waarbij zij sedert bijna een eeuw geweest is met gunstig resultaat, en eene centrale opleiding voor onderofficier in het leven te roepen, zou aan het te kort aan onderofficieren spoedig tegemoet kunnen worden gekomen. Eene tijdelijke verkleining van het verhoudingscijfer tusschen onderofficieren en manschappen, thans 2:5, behoeft geen vrees te wekken voor achteruitgang, mits de aanvulling met goede elementen geschiedt, want dit cijfer bedroeg voorheen, toen het Korps ook goed was, 1:5 en bij de Fransche gendarmerie is het nog 1:4. Bij de Fransche Gendarmerie worden ook de éleve-gendarmen en gendarmen allen op de brigade opgeleid.
Wanneer het waar is dat de uit den grond verrezen militaire politieafdeelingen, na slechts een enkele maand geïnstrueerd te zijn door onderofficieren der maréchaussée, goed werk te zien geven, dan kan daar uit het resultaat beoordeeld worden van de opleiding van geschikte en degelijke mannen, een of hoogstens enkele per brigade, te midden der practijk levende onder voortdurende leiding en toezicht van den brigadecommandant, der overige onderofficieren der brigade en der oudere maréchaussées. En om het gevaar voor het binnentreden van minder gewenschte personen te keeren dienden de nieuwelingen als leerling voor een proeftijd van een jaar te worden aangenomen, en niet beneden den leeftijd van 21 jaar. Dat is een minimum-leeftijd: in Frankrijk kan men eerst op den leeftijd van 25 jaar gendarme worden. Wél worden daar op den leeftijd van 22-25 jaar éleve-gendarmen aangenomen, die, zoo zij aan de
| |
| |
eischen voldoen, op 25 jaar tot gendarme worden benoemd en beëedigd.
Het geconcentreerd samenwonen van de leden eener politiekern is noodzakelijk, omdat dit een der factoren is, die de deugdelijkheid der organisatie verzekeren. Uitbreiding van het personeel zal meer woningruimte eischen en hierbij moet de noodzakelijkheid dat ook de gelegenheid om te kunnen huwen verruimd zal moeten worden in het oog gehouden worden. De waarde van den ongehuwden ambtenaar voor zijn arbeid wordt wel eens hooger gesteld dan die van den gehuwde, maar daarbij wordt vergeten dat de waarde van den gehuwde als mensch in maatschappelijken zin, die ten goede komt aan zijn dienstuitoefening, veel grooter is. Meer dan ooit moet in deze tijden van demoralisatie in het huwelijk de kern van den maatschappelijken wederopbouw worden gezien. Er is wel aangevoerd dat het voordeelen biedt het grootste aantal ongehuwd te houden, omdat er doorstrooming moet zijn en menschen die geen bevordering maken niet aan het Wapen gebonden moeten worden; maar deze nadeelen zijn door goede regeling zeer wel op te heffen en de ervaring leert dat het gehuwd zijn ook groote voordeelen heeft.
Wanneer als eisch wordt gesteld dat de man niet vóór zijn 21ste jaar als leerling mag worden aangenomen om bij voldoen, na 1 jaar definitief te worden aangesteld en hem de gelegenheid wordt gegeven na 3 jaar dienst te kunnen huwen, ware deze moeielijkheid op bevredigende wijze uit den weg te ruimen bij toepassing van het stelsel, dat zij, die geen bevordering kunnen maken, na 12 jaar dienst kunnen worden ontslagen met evenredig pensioen en in aanmerking komen voor plaatsing bij andere takken van dienst.
In Frankrijk kunnen alle departementale gendarmen huwen. Na ten minste 15 jaar dienst kunnen zij met een evenredig pensioen het Wapen verlaten.
Het gehuwd zijn heeft belangen voor den dienst en voor den persoon. De voeding in kosthuizen is dikwerf
| |
| |
niet voldoende en heeft andere groote nadeelen o.a. gaat zij ten nadeele van het isolement, schept ongewenschte afhankelijkheid en worden de diensten min of meer gericht naar de etensuren. Zorg voor voeding en ontspanning moeten in het gezin gevonden worden. De dienaar van de openbare macht moet zich vele maatschappelijke vrijheden en voordeelen ontzeggen waaraan de huwelijksche staat grootendeels kan tegemoet komen. Vooral in groote steden, waar zij meermalen bloot staan aan verleiding op zedelijk gebied, kan concentratie van ongehuwden bedenkelijke nadeelen hebben. De ervaring heeft dit reeds geleerd.
Het verdient dan aanbeveling de ongehuwden niet dan in zeer kleinen getale te doen samenwonen. Overal waar een vrij groot aantal menschen bijeen is, treden de nadeelen van de psychologie der massa aan den dag. Het individu gaat te veel verloren. Een geest van vermaak, rumoerigheid, overmoedigheid, dikwerf baldadigheid, treedt aan den dag. De ernst en werklust wijken voor boert en zucht tot vermaak. De gemiddelde waarde van het geheel daalt.
Het zoude te veel plaatsruimte vragen om dit alles in den breede uiteen te zetten. De gevolgtrekking ligt trouwens voor de hand en deze is dat de mogelijkheid om te huwen, verruimd moet worden. Het meerendeel moet gehuwd kunnen zijn. Deze mogelijkheid, ook ten aanzien der kosten, moet onder het oog worden gezien en zal gevonden moeten worden, omdat daarmede het belang van den dienst gebaat en een eisch van moraliteit vervuld zal zijn. Elke uitbreiding, die niet gepaard gaat met eene evenredige verruiming van het aantal gehuwden in bovenaangegeven zin, is vooraf gedoemd tot mislukking en zal de waarde van het Wapen schaden.
Het is waar dat met de uitvoering groote geldelijke bedragen gemoeid zullen zijn, die thans wellicht het viervoudige en meer zullen bedragen van hetgeen zij enkele jaren geleden bedragen zouden hebben, toen een vrijwel algemeene drang tot uitbreiding zich reeds
| |
| |
krachtig deed gevoelen. Het zal echter niet noodig zijn de voor de uitbreiding noodige gebouwen aan te schaffen op den thans uiterst kostbaren voet. Met z.g. semipermanente gebouwen, die een tijdsduur van 20 tot 30 jaar hebben, zoude veel te bereiken zijn, verder door aankoop of huren van perceelen, die door verbouwing of verandering geschikt te maken zijn.
Het is bekend dat ook verschillende leden der Volksvertegenwoordiging zich op het standpunt stellen, ondanks hunne bekendheid met de bezwaren daartegen aangevoerd, dat belangrijk snellere uitbreiding van ons Militair Rijks-Politie-Korps noodzakelijk en ook mogelijk is, met behoud zijner goede eigenschappen en deugdelijkheid en dat zij daar krachtig voor ijveren. Het is niet te veel gezegd wanneer verklaard wordt dat zij in ruime en ook in gezaghebbende kringen overtuigde medestanders hebben. Het is te hopen dat de Regeering nu eens met gunstig gevolg het oor zal leenen aan deze stemmen, en deze aangelegenheid opnieuw aan een ernstig nauwkeurig onderzoek zal onderwerpen met het oog op de belangrijke beteekenis, welke de goede oplossing dezer oogenschijnlijk meer interne aangelegenheid eener instelling van thans nog beperkten omvang heeft voor de ontwikkeling van de gewichtige vraagstukken der herziening van legerstelsel en politiewezen.
Moge zij daarbij dan tot het besluit komen dat het aanvattingspunt van dezen arbeid gelegen is in het scheppen van een krachtige Rijkspolitiemacht, waarvoor als grond- en bouwsteen zal worden genomen de maréchaussée, wier reorganisatie, voor zooveel dit geeischt moet worden, en uitbreiding onverwijld met beleid en met kracht ter hand moeten worden genomen, ongeacht de daartegen aangevoerde bezwaren, die overwonnen kunnen worden.
| |
| |
| |
Conclusie.
Bedoeling dezer regelen is geweest: uiteenzetting van het verband dat er bestaat tusschen de vraagstukken der hervorming van het weerstelsel en van het politiewezen. De beschouwingen hebben tot de conclusie gevoerd, dat organisatie van een Rijkspolitie het eerst noodig is. Becijferingen van kosten zijn achterwege gebleven. Hierover ten slotte enkele opmerkingen.
Het is te verwachten dat de kosten van de hierbehandelde Rijkspolitiemacht zeer aanzienlijk zullen zijn. De veronderstelling is echter niet gewaagd, dat zij ruimschoots gedekt zullen worden, door de besparing, welke verkregen wordt door opheffing en inkrimping van die legerinstellingen, welke nu nog geacht worden van nut te zijn voor de inwendige veiligheid. Het ligt voor de hand, dat, naarmate b.v. de Maréchassée werd uitgebreid, de militaire politieafdeelingen en het aantal buitengewone ambtenaren der belastingen gaandeweg kan worden ingekrompen of opgeheven, zoodat ook de zeer aanzienlijke uitgaven voor deze tijdelijke instellingen ten bate der kosten van het Rijkspolitiekorps konden komen. Met reden mag de verwachting worden gekoesterd dat de gelden gevonden zullen worden. Het is bekend dat het der Regeering hooge ernst is met de zorg voor de inwendige veiligheid en dat zij zich bereid heeft getoond daaraan belangrijke sommen ten koste te leggen. De bewering werd dezer dagen vernomen, dat, globaal, doch naar officieele cijfers berekend, de gelden, die van November 1918 tot Mei 1920 uitgegeven zijn geworden, alleen aan de Grenswachten, Passencontroles en Doorlaatposten, reeds toereikend zouden zijn geweest om een honderdtal marechausseebrigades gedurende zeven jaar te bekostigen. En bij deze berekening zijn niet in acht genomen de zeer hooge kosten door het Departement van Financiën voor de Grensbewaking uitgegeven, noch die van de militaire politie-afdeelingen, den vrij- | |
| |
willigen Landstorm en de burgerwachten. Al mogen de middelen, die voor de Grensbewaking gebezigd zijn geworden, niet aan de verwachting hebben beantwoord en dientengevolge het bereikte effect niet in evenredigheid der uitgegeven gelden zijn, het feit der offervaardigheid der Regeering op dit gebied valt niet te ontkennen en wettigt optimisme aangaande het vinden der oplossing in geldelijk opzicht van het vraagstuk der politiehervorming.
Mei 1920. |
|