de leiding van een Europeesch bestuur geplaatst, onder veel beter omstandigheden verkeert, dan het geval is wanneer zij aan de dwingelandij en de knevelarij van haar eigen hoofden en hunne trawanten is overgelaten’.
Ziehier in hoofdzaak, wat door dr. Kielstra met de feiten der geschiedenis wordt aangetoond en wat hij telkens weder onder de aandacht brengt. ‘Men lost moeielijkheden niet op door ze te verschuiven’; ‘ondanks alle tekortkomingen mogen wij ten slotte toch wel met eenigen trots spreken van hetgeen op Java, Soematra en verschillende landstreken in de verloopen eeuw is gedaan’; ‘ieder onbevooroordeelde moet wel toegeven, dat het Europeesche bestuur met al zijn tekortkomingen ten slotte veel heilzamer heeft gewerkt dan het vroegere sultansbestuur (in Palembang) ooit heeft kunnen doen. En dàt is de schoonste rechtvaardiging van Nederland's souvereiniteit.’
In 1917 verscheen een nieuwe bundel geschiedkundige schetsen: De Indische Archipel, nu handelende over verschillende deelen van Java, Soematra, Borneo en Nieuw-Guinee, en ook nu weder in zeer leesbaren vorm van dezelfde uitkomsten getuigend na degelijk onderzoek der historische gebeurtenissen.
Zoo bezitten wij dan in Kielstra's geschiedkundige werken een overzicht van hetgeen in verschillende deelen van den Indischen archipel geschiedde tijdens de vestiging van ons gezag.
Was Kielstra dus historicus in de eerste plaats, ook tal van economische onderwerpen hadden zijn aandacht en werden door hem in geschrifte behandeld: de koffiecultuur, het boschwezen, de opleiding van bestuursambtenaren, de staatsbedrijven, de spoorwegen, de stoomvaartdiensten, het onderwijs, de legeraangelegenheden, het opium, het pauperisme, de heerendiensten, de Indische administratie, de Inlandsche ambtenaren, de volksverplaatsing.
Over dat alles schreef hij; over dat alles had hij een gevestigde meening en het zullen niet weinigen geweest