middagmaal’. Ik kan mij begrijpen, dat iemand die de tic van zulke grapjes nu eenmaal beet heeft, zich in de intimiteit van een dagboek laat gaan, maar dat een vrouw van ontwikkeling en smaak, als ze eenmaal bezig is ‘te ziften, te zeeven en te comprimeeren’ haar lezers telkens weer daarop onthaalt, is me alleen begrijpelijk in verband met het overigens ook nogal groot optimisme, waarmee allerlei opmerkingen en overdenkingen voor tijdgenoot en nageslacht van belang worden gekeurd, die dat toch voor de buitenwereld niet zijn. Menige bladzijde doet den lezer zuchten, dat dit ongetwijfeld voor vrienden en kennissen een ‘gezellige brief’ zou geweest zijn, maar een toevallig lezer maar matig interesseeren kan, dien het vriendschappelijk meeleven in de briefschrijfster en haar wedervaren uiteraard ontbreekt. Maar het ‘algemeen-menschelijke dan’, waarvoor Ellen (bl. 122) die belangstelling inroept? Ja, dat ‘algemeen-menschelijke’ in een boek is een wonderlijk ding. Er is een ‘algemeen-menschelijkheid’ die hierin bestaat, dat er gedachten en gevoelens worden uitgedrukt, die wij alleen kennen, en die wij ons óók zóó bewust zijn, die wij zelf bij gelegenheid ook zouden kunnen uitspreken, misschien wat minder onbeschroomd, allicht veel minder vlot, maar toch: we herkennen ze dadelijk en zonder verbazing als behoorend in onze eigen sfeer. Maar er is ook een ‘algemeen-menschelijkheid’, waarbij wij in het zeer persoonlijk gevoels- en gedachten-leven van een schrijver, tot onze groote en blijde verwondering onze eigen menschelijkheid herkennen, maar zóó, als we ons dat nog nooit vol bewust waren, maar zóó, dat het eigen ervaren is verdiept, verhelderd, doorzien, waar het bij ons zelf maar zoo oppervlakkig en ondoorzichtig was; of ook belicht door een glans van schoonheid, die het ontroerende uit het ‘gewone’
heeft los-getooverd.
Dat is de algemeen-menschelijkheid, die eigen is aan de echte kunst, en waarvan ik mij eigenlijk ook niet goed kan voorstellen, dat ze eigen zou zijn aan den inhoud van een boek, zonder dat de vorm ‘met kunst iets te maken had’.
Ellen's Dagboek heeft van die eerste soort van ‘algemeen-menschelijkheid’ te veel, en dat hindert te meer, omdat er bladzijden zijn, die hun bekoring aan die tweede, echte menschelijkheid danken, zoo b.v. de herinneringen aan den Grootvader en het leven in zijn stille, oude huis. Met veel grooter strengheid en zelf-kritiek zouden deze Dagboekbladen van heel wat kleiner omvang, maar dan van grooter bekoring zijn geworden.
A.d.K.
Als de Knoppen zwellen, door Magda Foppe. A'dam. P.N. van Kampen & Zoon.
Vaak wordt er den laatsten tijd geklaagd over ‘roman-fabricage’ en het is dan ook wel een eigenaardig verschijnsel, dat van een bepaald ‘artikel’, waarnaar vraag schijnt te zijn, ook veel geleverd wordt.