Onze Eeuw. Jaargang 20
(1920)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Vorm en gedachte van Edmond Rostand
| |
[pagina 338]
| |
Chantecler is er een ontegensprekelijk bewijs van, - die uiterlijke afwezigheid van éenheid-in-actie dus, dàt juist is het gevolg van den bovenbedoelden, onbeteugelbaren uitbundigheidsdrang van den allerlevendigsten schrijver der hedendaagsche letteren. De tyrannie van rythme en rijm legt hem dit of dàt in de pen, - en liever dan er een ander voor te zoeken, zal hij integendeel trachten, de hemel weet ten koste van welke bovenmenschelijke inspanningen, de beteekenis ernaar aan te passen, te richten, te kanaliseeren. Men zal zich afvragen hoe het mogelijk is, van vormtyrannie te spreken, waar het een huppelend, kruisvuur-dichtend genie geldt als dat van Rostand. Het lijkt op 't eerste oog integendeel, als zocht hij, om de verrassende beteekenis, de afdwalende gedachte een passend rijmkleed te geven, de meest buitenissige termen op. En toch is dit niet zoo. In zekeren zin ligt zijn vorm voor de hand. Want zijn maximale moeilijkheid is altijd zijn minimale eisch, en zoo komt het dat, waar een ander zich de keus zou voorbehouden tusschen drie, vier, tien verschillende rijmwoorden, Rostand zich instinctief aangewezen voelt op éen enkel: het moeielijkste! En aldus wordt zijn werk even moeielijk als voor hem, die zich zou beijveren, het eenvoudigste - dat zijn zich eigen gemaakte smaak hem als impulsief aan komt bieden - te benutten voor de uitdrukking zijner ideeën. Geven wij hiervan een voorbeeld. In een Fransch gedicht rijmt rose altijd vast op chose, net zoo zeker als bij ons hart op smart. Het vage van chose stempelt het tot een steeds bruikbaar passe-partout, evenzeer als de beteekenis der woorden hart en smart ze fataal tot een onderling verband kan brengen - en dus tot een betrouwbare nabuurschap. Heeft nu een dichter rose gebruikt - en God weet hoe vaak dat voorkomt! O romantische bloem, vol zoete geuren en maagdelijke kleuren, door den romantischen Chantecler op leven en dood verdedigd! - zal hij, mits hij een middelmatig rijmer is, zonder inspanning zijn dienstwillig chose te pas kunnen brengen. Stelt hij zijn eischen hoog, terwijl | |
[pagina 339]
| |
hij tevens binnen den eenvoud der gedachte en de persoonlijke nieuwheid der uitdrukking wil blijven, dan zal hij beproeven, met de bekende rijmwoorden een nieuw effect teweeg te brengen. Zoo Sully Prudhomme b.v. en Verlaine. Doch doelt hij verder - en anders -: nl. wil hij het verrassende element van het rijm verhoogen en tevens iets eigens, iets onafgesletens geven, dan zal hij, gelijk Rostand - en Hugo vóor hem - het rijmwoord kiezen, dat in klank zoo dicht mogelijk bij, en in beteekenis zoo ver mogelijk vàn het eerste rijmwoord staat. De ‘kunst’ is dan, den verwonderenden afstand door den overgang van den zin te doen ophouden, een opzienbarend verband te scheppen tusschen de twee woorden - de twee begrippen! - die elkander, los, opzichzelf beschouwd, schijnen uit te sluiten. En dan krijgen wij (gerangschikt naar volgorde van moeielijkheid) de groepen rose-arrose, rose-morose, -dose, gnose, névrose, - ja! chlorose, Monrose of amaurose! En dit is nu voor het geval dat het eerstgebezigde rijmwoord ‘dankbaar’ is, d.w.z. een menigte echo's bezit die aan den phonetischen eisch voldoen. Doch denk nu eens aan het geval dat zich een woord voordoet, waarvan slechts één of twee rijmen bestaan! Wat zien wij dan? - Dat dat eenige rijm-antwoord altijd weer moet voorkomen. Eenzaam roept eeuwig gemeenzaam wakker, oogsten, hoogste(n). Een streng prosodist vermijdt dan het banaliteitsverwekkende roep-vocabel. Een zéér streng - Rostand - durft het aan, en zoekt, vindt, maakt een toch weer nieuw rijm, een neologisme, een archaïsme, een woord aan een vreemde taal of een technisch argot ontleend, - en de lezer, belust op nieuwe sensatie, is voldaan. Zoo vinden wij bij Rostand de groepen asthme-enthousiasme, rostres-vostres, pollen-Beethoven; isard-Mozart, l'eau-trémolo, enz. enz. Een ander middel om den liefhebber van rijmvermaak blij te maken is het groote aantal rijmen op eenzelfden oorspronkelijken vorm. Het is niet al te lastig, eén rijm te vinden op -eutre, maar zes! zooals in de Cyrano- | |
[pagina 340]
| |
Ballade (I, 4), of op -ogne, waar elf echo's antwoord op geven, gelijk in de ballade (Cyrano, II, 7), oudere voorbeelden van deze rijmvaardigheid, waartoe natuurlijk in de eerste plaats een overweldigende woordenkennis behoort, treffen we in zijn jeugdverzen La Fontaine de Caraouet (Les Musardises, p. 212-214), Le Carillon de Saint-Mamet (ibid. p. 218-223), in het gebed van Percinet (Les Romanesques, III, 4), en, later nog, in zijn Mort à Cheval au galop (Le Vol de la Marseillaise, p. 63-67). Deze overstelpende veelvuldigheid is als het ware de phonetische uiting van Rostand's geesteseigenaardigheid, zijn alzijdige beschouwingswil, zijn ‘polyedrisme’, dat ons van alles honderd procent wil geven, en geen mogelijke, bestaanbare en zelfs onbestaanbare wijze van weergeven ongebruikt wil laten. Deze eerbiedwekkende virtuositeit dagteekent uit zijn prilste jeugd. Hij zond eens een anonieme ballade in aan de Comoedia, en het gedicht maakte opgang door de onbegrensde stoutmoedigheid der rijmvormen. Daags na het verschijnen zond hij weer een nieuw gedicht, waarin hij, ditmaal onderteekenend met zijn nog onbekenden naam, beweerde in het naamlooze gedicht het genie van Bergerat te hebben herkend! En in dit tweede vers rijmde de naam Bergerat achtereenvolgens op: Humbert géra, - hébergera - que l'arpège errât - en qu'une bergère a. Het element grappenmakerij is sindsdien nooit geheel uit zijn rijmsysteem verdwenen, en wij zouden verscheidene procédé's kunnen aanstippen, die zijn rijm maar al te dikwijls tot een kunstmatige inspanning maakt. Eerst en vooral dient gezegd, dat het grondbeginsel van het zgn. rijke rijm, nl. dàt, dat een zoo volledig mogelijke homonymie nastreeft, voor het Fransche oor geenszins onaangenaam of afkeurenswaardig is. Den Franschman schenkt het een muzikale voldoening, te luisteren naar twee rijmklanken die zooveel, zoo ver als 't kan (van rechts naar links!) indentiek luiden. Sommige jonge Nederlandsche dichters, Herman van den Bergh, A. van Collem, Martin Permys en anderen, hebben oorspronkelijk gemeend, dat dit | |
[pagina 341]
| |
systeem in 't Hollandsch was door te voerenGa naar voetnoot1), en daar in hun poëzie pogingen toe aangewend. Zoo las men bij hen rijmen als platanen-tanen; dralen-kathedralen; scheenen-verschenen; varens- (uren) varens; boren-geboren; steden-besteedden, enz. enz; doch meerendeels zijn zij er als systeem beschouwd, van teruggekomen. Het Latijnsche oor daarentegen is gebouwd naar het rime riche, en dat komt wellicht voort uit de geaardheid van het Romaansche, en in 't bizonder, het Fransche aesthetische genot, dat steeds de subjectiviteit gepaard laat gaan met een zekere rationalistische wetenschappelijkheid: bij het luisteren naar de rijmmuziek schijnt een soort van bewustblijvende controle op de moeielijkheidsverdienste aandachtig wakker te blijven. Rostand was, zooals in bijna alles, ook weer in het rime riche eerder een voortzetter dan een innovateur. Door zijn rijm juist stamt hij van Gautier, Banville, Hugo af, doch hij voerde het verder door dan dezen. Het feit dat hij bij voorkeur nog het conservatieve alexandrijn bezigde, al was het rythme er ook dikwijls verre van klassiek en zelfs verre van ‘romantique’ (= naar het trimetrisch model
J'ai disloqué ce grand niais d'alexandrin)
| |
[pagina 342]
| |
diaeresis en synaeresis. Het zijn betrekkelijk geen verzen meer, doch groepen van twaalf lettergrepen, aan wier uiteinde het rijmwoord klinkt. Wie zou inderdaad in een passage als deze den - nu ja, ten slotte eentonig wordenden, doch rythmisch blijvenden - vers-loop van Racine of Corneille herkennen:
La Pintade
Ce choeur est, n'est-ce pas, d'un rythme...
Le Paon
Asynartète.
Une Poule
Ma chère, ce qu'il l'a, celui-là, l'épithète!
La Pintade
C'est le Prince de l'Adjectif Inopiné.
Le Paon
Il est vrai que...
La Pintade
Très bien!
Le Paon
Ruskin plus raffiné,
Avec un tact...
La Pintade
Oh! oui!
Le Paon
... Dont je me remercie,
Je suis Prêtre-Pétrone et Mécene-Messie,
Volatile volatilisateur de mots
Et que, juge gemmé, j'aime, emmi mes émaux,
Représenter ce Goût dont je suis...
Patou
O, ma tête!
Le Paon
Le... dirai-je gardien?
La Pintade
Oui!
Le Paon
Non, le Thesmothète!
* * * | |
[pagina 343]
| |
En mocht Malherbe wel beweren dat de grootste verdienste van poëzie was ‘d'être belle comme de la belle prose,’ dan deed hij dit om te beproeven, den eenvoud van het proza door de dichtkunst te doen aanvaarden; doch hoe verre staan Rostand's verzen van subliemeenvoudig proza af! De halfheid van zijn poëtica is storend. Aanvaardt men het alexandrijn, dan aanvaarde men het in al zijn consequenties, gelijk Voltaire het beproefd heeft. Durft men een omwenteling teweegbrengen in het klassieke vers, dan doe men het volkomen: alleen het rythme breken, het enjambeeren bezigen, de caesuur verwaarloozen is niet voldoende: houd u dan ook niet alleen meer aan den eisch der twaalf syllaben. In dit opzicht zijn de vers-libristen vrijer en eerlijker geweest. En van een anderen kant geeft een Francis Jammes, in zijn art poétiqueGa naar voetnoot1) zoowel als in de practijk, een prachtig bewijs van wat een alexandrijndichter vermag, die met zijn tijd weet mee te gaan. Wanneer wij Rostand's rijm-methode beschouwen uit visueel oogpunt, stuiten wij wederom op een inconsequente halfheid. Naar klassiek voorbeeld, huiverig, een meervoud op een enkelvoud, een ‘mannelijk’ op een ‘vrouwelijk’ rijm te laten klinken; huiverig eveneens, te zondigen tegen de zgn. ‘alternance’, de afwisseling van mannelijk en vrouwelijk rijm, door Marot gesystematiseerd en door Malherbe, Boileau en de andere XVIIeeeuwers tot traditie ver... heven (?); huiverig, ten slotte, de eenvormigheid der strofen te verbreken, aarzelt hij van een anderen kant weer niet, den toonloozen slot-consonnant geheel en al te verwaarloozen: contritmeurtri; d'or-dort; bazar-hasard, enz. enz., iets, dat de classici niet dan bij hooge uitzondering dorsten te doen. (Men denke hierbij aan de discussie, te dien opzichte, tusschen Georges Courteline en Catulle Mendès, naar aanleiding van een gewraakt vers uit La Conversion d'Alceste). * * * | |
[pagina 344]
| |
Rostand houdt er een eigenaardige wijze op na, om zijn rijm aan te brengen. Een pas genoemd woord fungeert, herhaald, vaak als rijmwoord. Eenige voorbeelden zullen duidelijker toonen wat wij bedoelen:
Uit Cyrano (I, 2):
La Distributrice
Orangeade?
Lignière
Fi!
La Distributrice
Lait?
Lignière
Pouah!
La Distributrice
Rivesalte?
Lignière
Halte!
Je reste encore un peu. - Voyons ce rivesalte?
Uit Cyrano (III, 14):
Roxane:
...Promettez-moi que rien ne va mettre sa vie
En danger!
Cyrano
J'essayerai, mais je ne peux cependant
Promettre...
Roxane
Promettez qu'il sera très prudent!
Cyrano
Oui, je tâcherai, mais....
Roxane
Qu'à ce siège terrible
Il n'aura jamais froid!
Cyrano
Je ferai mon possible,
Mais...
Roxane
Qu'il sera fidèle!
| |
[pagina 345]
| |
Cyrano
Eh oui! sans doute, mais...
Roxane
Qu'il m'écrira souvent!
Cyrano
Ça, - je vous le promets.
Uit La Princesse Lointaine III, 5):
Bertrand
De ta vile piqûre au talon je n'ai cure!
Sqarciafico
Je la ferai peut-être au coeur, cette piqûre!
Ibidem, IV, 2:
Mélissinde
Il sourit... oh! ce sourire!... Dire...
Dire que j'aurais pu ne pas voir ce sourire!...
Uit Les Romanesques (III, 4):
Sylvette
Pourtant, cette blessure?
Percinet
Oh! que je vous rassure!
Elle n'est nullement grave, cette blessure.
In deze voorbeelden treft het ons, hoe verrassend het rijm hier klinkt. Hoe zou dat komen? Waarin ligt de verrassing? - 't Is, dunkt ons, een bijna ‘perverse’ berekening van den dichter: een rijm komt altijd liefst, - 't is zijn schoonste eigenschap - onverwacht. Wanneer Rostand nu een woord gebruikt heeft, denkt de lezer (onbewust natuurlijk), in de eerste plaats er niet aan, datzelfde woord dadelijk daarna als rijm te hooren te krijgen, en zoo is de verrassing des te grooter geworden. En bovendien geeft deze wijze van rijmen iets gewoons, iets familiaars aan de verzen, daar het in onze spreektaal, in ons alledaagsch proza immers zoo vaak gebeurt, dat een spreker, door een physio-psychologische | |
[pagina 346]
| |
werking, het laatstgehoorde woord van zijn gesprekvoerder opvangt, herhaalt, en er op verder gaat. Door een berekening dus verhoogt de dichter hier de echtheid van den gemakkelijken trant, en de natuurlijkheid, die zoo vaak in zijn werk te zoeken is.
* * *
Een ander procédé, Rostand eigen, en dat bedoelt, profijt te trekken uit het verrassende van den prozaeenvoud, bestaat erin, als rijmwoorden te kiezen twee vormen of combinaties, die grammaticaal niets met elkander gemeen hebben, b.v. een zelfstandig naamwoord en een voegwoord: ...... Vous n' en eussiez pas articulé le quart
De la moitié du commencement d'une, car
Je me les sers......
(Cyrano, I, 4)
of wel een combinatie als: Me voir dès le matin sera de ton goût, dis?
- Il ne faut jamais voir la femme en bigoudis!
(Les deux Pierrots, Sc. V).
Zulk een rijmmethode ontaardt natuurlijk maar al te vaak in een spelletje van verdachten smaak, waartoe, wanneer men Rostand, ja zelfs Hugo heet, al heel weinig inspanning noodig is. Het Fransch leent zich uiteraard bizonder gemakkelijk tot rijmwoordspelingen, en de komische dichters aller eeuwen - Rutebeuf, Rabelais, Molière en Boursault, om er slechts enkele te noemen - hebben er zich aan bezondigd. Men herinnert zich b.v. deze grammaticale rijmpuzzle van Hugo: Participe passé du verbe Tropchoir, homme......
(L'Année terrible, XVII).
Het betreft hier, in den aanhef van een spotdicht, nl. den naam van generaal... Trochu! (trop-chu). Gelukkig gaat onze Rostand zich niet àltijd te buiten aan zulke flauwe aardigheden, en vaak zijn zijn homonieme rijmen zeer geslaagd: | |
[pagina 347]
| |
Straforel:
...... Car on poursuit le rapt avec sévérité -
C'est tant mieux!
Sylvette.
- Mais, Monsieur!
Straforel:
Tant mieux, en vérité!......
...... Et pour gagner un lointain continent,
Nous nous embarquerons, Madame, incontinent!
...... Et le malheur pour nous ne sera qu'heur!
Pas même une chaumière: une tente...... et ton coeur!
Sylvette:
Mais, Monsieur, vous vous êtes mépris!
Straforel:
Les gens s'écarteront de nous avec mépris!
...... Les préjugés sont faits pour qu' on les foule,
Et nous serons heureux des mépris de la foule.
...... Je n'aurai pas d'autre occupation
Que de vous raconter au long ma passion!
(Les Romanesques, III, 2).
Men voelt, hoe deze verzen loopen, en dat het rime riche hier geenszins de natuurlijkheid en de ongedwongenheid schaadt. Het geheele maaksel van het Rostand-vers - een zeer eigenaardig, onnabootsbaar vers, soepel en vloeiend, plastisch en bondig - ademt de heerlijke voor zoo weinige versificatoren bereikbare gemakkelijkheid. Vergeefelijk schijnen ons toe alle ongewone, neologistische, archaïstische vormen en alle vaak stoutmoedige inversies, - vergeefelijk zelfs de gewaagde, soms zoutelooze woordspelingen die beter in een Montmartrerevue zouden mogen prijken, - vergeefelijk ook de reeds besproken halfheid, die hem alle regelen van caesuur en dikwijls van synaeresisGa naar voetnoot1) doet verwaarloozen, - omdat tegen dat alles opweegt: het heerlijk-spontane van den gang, waarin niets de ongetwijfeld moeizame bearbeiding verraadt. | |
[pagina 348]
| |
Vrije verzen à la La Fontaine vindt men slechts éénmaal in zijn werk: in het gedeelte uit het eerste bedrijf van La Samaritaine (p. 34-35). Van den machtigen vers-libristenstrijd, in welks hevigste ontbranden de jeugdstukken geschreven werden, vindt men in de alexandrijnen met hun getrouw twaalftal... geen spoor. Zoozeer had de Parnassiens-traditie Rostand geharnast tegen de werking van de prosodische omwenteling zijner tijdgenooten. In het enjambeeren volgt Rostand getrouw het voorbeeld van Hugo; doch er behoorde natuurlijk voor den schrijver van Cyrano heel wat minder durf toe dan voor den dichter van Hernani met zijn vermetel aanvangsvers! Caesuurvrijheid is een teekenende eigenschap in zijn verzen. Sommige hebben in het geheel geen rustpunt meer: Kaléidoscopiquement cosmopolite.
(Chantecler).
Appelle hippocampéléphantocamélos.
(Cyrano).
Elders weer vinden wij het trimetrisch vers, maar niet op Hugo's ontleenden, doch op eigen leest geschoeid, - en, o toppunt van onverschrokkenheid!: versmadend zelfs de tot dan toe ootmoedig erkende wet, volgens de welke elk vers, ook Hugo's trimètre, bovendien de rust op de klassieke plaats moest behouden, minstens onder den vorm van een afgebakend woord-einde: J'ai disloqué ‖ ce grand ⌇ niais ‖ d'alexandrin!
(Hugo).
Rostand waagt zich dus verder: Les publicains, les péagers, les courtisanes!
Faites la taire! - une pécheresse! - Empêchez
Qu'elle parle!
(La Samaritaine, II, 3).
* * * | |
[pagina 349]
| |
Iets waar onze dichter ook nog al aardigheid in vindt, is hetgeen wij zouden willen noemen: het typographisch rijm, het rijm, waar éen of de beide klanken worden voorgesteld in letter- of cijferteekens, hetzij het cijfer of het teeken-zelf als object gekozen wordt, hetzij de beteekenis ervan bedoeld wordt, hetzij het een initialenafkorting geldt. Zoo vinden wij hier en daar verzen, wier typographisch rijm onveranderlijk wel verrassend, maar vooral wansmakig of precieus aandoet. Te meer is zulk een intellectueel rijm bij een Rostand te verwerpen, die doorgaans meer voor het oog dan voor het oor rijmt, en het typographische rijm, goed beschouwd, al lijkt het even omgekeerd, toch eigenlijk een auditief rijm moet wezen. Eenige voorbeelden mogen volgen: Et par la majesté du val crépusculaire
Avec je ne sais quoi de farouche sur l'R
Qui vibra comme vibre un fer de makhila,
Avec dus l' I beaucoup de langueur, et sur l'A
Cette sonorité.........
(Un Soir á Hernani).
Chantecler:
Quand il roule l'R, il est très en colère!
Patou:
C'est par amour pour toi que je la roule, l'Rrrr!
(Chantecler, I, 4).
Metternich:
Le phénix
Peut en renaître, mais pas l'aigle!
Tiburce:
Quel grand X
Que l'Avenir......
(L'Aiglon, I, 5).
Gentz:
Ou bien en zinc!
Lord Cowly:
Qui sera le sauveur de la France?
Metternich:
Henri VGa naar voetnoot1).
(Ibidem).
| |
[pagina 350]
| |
Marmont:
Et qu'as-tu fait depuis que l'Empire est tombé?
Flambeau:
Je crois m'être conduit toujours comme un bon B.
(Ibid. II, 9).
Le duc:
Et d'un or qu'a rendu plus divin Sainte Hélene
Au milieu du dossier, petite et simple, l'N.
(Ibid., I, 13).
Il faut que tout, les coqs, les poules
Soit partagé!
Le singe montre ses gencives
Et les couleurs ‘inoffensives’
S.G.D.G.
(Les Musardises, p. 104).
C'est le Vallon. C'est le Vallon par un grand V
Et ce je ne sais quoi de noble et d'achevé.
(Chantecler, décor, II).
***
Wat jammer is: Rostand herhaalt zichzelf te vaak. Sommige pittige gezegden, curieuze rijmcombinaties, een tweeden, derden keer ontmoet, stellen teleur en lijken te bereikbaar. Het gaat ons als den snoepzuchtigen knaap, in de banale werkplaats binnengelaten van den betooverenden koekebakker. De rij van tweehonderd slagroomgebakjes ontneemt de illusie van genot, door éen enkel smakelijk taartje verwekt. Als wij voor 't eerst, in Les Musardises (pag. 175) het rijm en sciaacacia treffen, zijn wij verrukt; ontmoeten wij in La Samaritaine (II, 5). Toi, qui pour lambrisser les alcôves, scias
Les cèdres, les cyprès et les acacias.........
dan zijn wij ontdaan. O slijtage der nieuwe uitdrukkingen, vergankelijkheid onzer eerste bewondering. ‘Celui qui, le premier, compara une femme à une rose, fut un poète, le second, un imbécile.’ Ik hoor het nog zóo mijn gewaardeerden leermeester Emile Boulan, droogweg, verklaren... Flambeau zegt (V, 3): | |
[pagina 351]
| |
A cheval! le ciel blanchit vers l'est!
De hertog van Reichstadt antwoordt: J'empoigne la crinière! Alea jacta est!
En Rostand herhaalt, negentien jaar later: Et le chant, formidable alea jacta est
Sort de tous les wagons de la Gare de l'Est.
(Le Vol de la Marseillaise, p. 13).
In 1891 dichtte Rostand voor de Lectures pour Tous: Quand passent deux passants, soyez sûr que dans l'un
Un Montaigne est éclos - ou va, dans l'autre, éclore.
C'est pourquoi, préparez la fécule et l'alun!
Neutralisez avec des sulfites le chlore!Ga naar voetnoot1)
In 1919 hooren wij hem zingen: Pour faire la Bronchite éclore
Et le jarret devenir mol,
On sut joindre au landsturm du Chlore
Toute la landwehr du Formol!Ga naar voetnoot2)
En op die wijze constateeren wij vaak de herhaling, dus de verslapping van een verrassende geestigheid.
* * *
Over het vers van Edmond Rostand is de lof der critiek nagenoeg eenparig, hoewel het oordeel der verschillende beoordeelaars nog al uiteenloopt. ‘Zijn virtuositeit’ schreef Sergines in zijn beschouwing over Rostand's ‘verstechniekGa naar voetnoot3), was onbegrensd. Niemand wist als hij het stijve alexandrijn tot zulk een buigzaamheid te dwingen. Met gemak bediende hij zich b.v. van den zoo onhandelbaren subjonctif imparfait’. Henri de RégnierGa naar voetnoot4) ‘roemde het vers uit tooneelkundig oogpunt. Rostand's vers is dramatiek, en op een nieuwe, verrassende manier dramatiek. Beschouwden de classici het alexan- | |
[pagina 352]
| |
drijn enkel als een hulpmiddel om de gedachte plechtigheid of duidelijkheid bij te zetten, - voor de romantici: Hugo, Banville, Mendès - voegt zich hier nog het verbale belang aan toe. Wij zijn vooral oplettend voor het vers-zelf, voor zijn grilligheden, zijn verrassingen, zijn schoonheid. Weinigen konden zoo goed als Rostand de rythmen afwisselen, caesuren vermenigvuldigen, beweging en plooibaarheid ontwikkelen, het vers kleuren met onvoorziene beelden, het optooien met blinkende loovertjes, het in het licht der geestigheid doen flonkeren, het doen meegenieten van 's dichters vermakelijken, onbegrensden en geëigenden woordenschat.’ - Nu, Rostand's vers dramatiek, tooneelgeschikt te noemen, daarmee kunnen zich zeker niet allen vereenigen. Afgezien van de zgn. tiraden, die de stukken op bepaalde plaatsen zoo aantrekkelijk en opera-achtig populair weten te maken, en die vooral den speler dankbaar stemmen om het onfeilbaar succes dat zij aanbrengen, - is het vers over 't algemeen te verdeeld, te verhakt, dan dat de toeschouwer het doorloopend qua vers kan volgen. En zou dàt juist de ware verdienste zijn van het tooneelvers, dat het eentonigheid vermijdt door overmaat van variatie, en den toehoorder haast in den waan brengt, mooi-rythmisch proza te wezen? Met andere woorden: zou de tooneeldichter als hoogste doel moeten nastreven, de hinderlijkheden aan zijn kunstgenre verbonden, zooveel mogelijk te maskeeren? Dan komen wij op de vraag terug, of inderdaad het tooneel in verzen niet een onlogische uiting mag heeten, te meer waar een traditionalist gelijk Rostand zich beijvert, de moeielijkste prosodiewetten in acht te nemen en er zich zelfs nieuwe, ter verzwaring van den opgevatten arbeid, oplegt. Vergelijk eens Cyrano eenerzijds met Le Misanthrope, anderzijds met Hélène de Sparte of Le Cloître. Wie werkelijk van het verzentooneel houdt, zal de bijna tweeduizend, immers ook afwisselende, verzen van Molière best kunnen genieten, en er verzen in herkennen. Wie den voor- | |
[pagina 353]
| |
keur geeft aan rythmische, doch tevens polyrhythmische taal, desnoods afgewisseld door gewoon proza, hoort zeker liever een vers-libristen-drama, of een stuk in gerythmeerd proza als Joyzelle of Monna Vanna. Want goed beschouwd is Rostand's tooneelvers geen visch en geen vleesch: te dramatisch om geheel lyrisch te zijn, is het tevens, en vooral, te lyrisch om dramatisch te zijnGa naar voetnoot1). Kortom: is het ons om den inhoud en de actie te doen, laten wij de stukken dan gaan hooren en zien; - maar dan zal de lyriek ons grootendeels ontgaan. En willen wij van de intrinsieke hoedanigheden der verzen genieten dan moeten wij de stukken zelf lezen. Men kan nu de zaak best welwillend voorstellen en bewonderen dat Rostand's mes aan twee kanten snijdt, de theaterbezoekers zùs, de thuisgeblevenen zóo bevredigend, - toch zal men voelen dat deze tweeheid au fond gebrek aan eenheid is. Waarom viel Chantecler? Voornamelijk omdat Rostand, in zijn verzen, aan het tooneel eischen van lyriek stelde, die deze kunst niet kan voldoen. En uit litterair-historisch oogpunt dan. Is zijn vers ‘klassiek’, ‘romantiek’ of ‘vers-libre’? - Eigenlijk alle drie, doch hier of daar dit of dat, - dus geen van drieën. Dat is wat Catulle Mendès hem verweet. ‘Il me semble que M. Rostand ferait mieux d'être, prosodiquement, beaucoup plus régulier ou de ne l'être pas du tout’Ga naar voetnoot2). Wij zeiden het reeds hooger: Rostand's vers zondigt door halfheid. Zijt gij traditionalist, schrijf dan traditioneele verzen (wij bedoelen natuurlijk uit technisch oogpunt). Zijt ge progressist, laat uw verzen dan ook vooruitstrevend zijn en aanvaard de volle consequentie van uw vrijheid. Waarom staan Voltaire's tragedieën zooveel lager dan zijn XVIIe-eeuwsche modellen? Omdat de dichter, slechts ten deele revolutionnair - waar het onderwerp en strekking, gevoelens en gedachten gold - een vorm getrouw wou blijven die geëigend was | |
[pagina 354]
| |
geweest voor gansch àndere gedachten... Wat was een ook machtige aanleiding tot den val van Chantecler? Dat eenzelfde vorm: het ver-rostand-de alexandrijn, de gietvorm van Cyrano en L'Aiglon, de gietvorm werd van een geheel anders geaard brok gedachtenleven. - En daarom wellicht zal slechts Cyrano klassiek worden, omdat het de eenige comedie is van onzen dichter, waarvan vorm en gedachte volkomen bij elkander passen. Dat kan men niet zeggen van La Princesse lointaine noch van La Samaritaine. Hier immers is de vorm te luchtig, te speelsch voor den ernst van het behandelde. De overdaad van ingenieuze beelden en hyper-rijke rijmen, ‘la rime à deux étages, ou à double menton; la rime exagérée, deux fois riche, deux fois rimée,’ zooals Mendès haar betitelde, was op haar plaats in Les Musardises, Les Romanesques, sommige deelen van Chantecler, zooals zij het was in Banville's Odes funambulesques en bij Glatigny of Mendès; maar in een werk van hooge lyrische vlucht of diepe gevoeligheid, leidt zij af. De ontroering lijdt onder de te groote waakzaamheid van het beziggehouden vermaakgenoegen, ‘Il ne faut être drôle que quand on est décidé à ne pas être sérieux.’
***
Niet alleen op Rostand's vers, ook op de structuur zijner stukken zou men aanmerkingen kunnen maken. Het is opvallend, dat het belang, bij toeschouwer of lezer opgewekt, niet rechtstreeks voortkomt uit de spanning der actie, doch veeleer door de kleinigheden, die het stuk aantrekkelijk maken. In dezen zin heeft Haugmard wel gelijk, waar hij de comedies ‘Musardises in 't groot’ noemt. De practijk heeft de betrouwbaarheid vastgesteld van de klassieke wet der ‘unité d'action’. De mooiste resultaten verkregen de groote classici ook door de handhaving van de climax-regels. Lees welk stuk ook van Corneille, Racine of Molière, Marivaux of Augier, - in den loop van het eerste bedrijf weten wij, met welke personen wij te doen hebben, waaraan wij ons te houden | |
[pagina 355]
| |
hebben betreffende handeling, omstandigheden, tijd en plaats. Kan dit gezegd worden van La Princesse lointaine? Het trage begin laat ons in de onzekerheid over het wezen der actie, en pas gaandeweg, in het tweede bedrijf, ervaren wij wat het conflict beoogt. Het eerste bedrijf van Cyrano toont ons nog in geenen deele, dat de geheele geschiedenis berust op de liefde van den held voor Roxane en de rivaliteit van zijn vriend. En wanneer het dan, in het tweede bedrijf, tot een ontknooping is gekomen, maakt, aan de nauwelijks begonnen handeling, Cyrano's zelfverloochening terstond een einde. De dichter heeft ons te gauw gerustgesteld omtrent de gevaarloosheid van Cyrano's gevoel, en door ons vrees of hoop op inkeer te ontnemen, ontneemt hij ons grootendeels onze spanning. Waar is het zwakke punt van Racine's Athalie? - De dichter stelt zoo zeker en vertrouwend het lot van den jongen Eliacin onder Jehovah's bescherming, dat wij voelen, dat het al niet anders kàn of het komt, voor hem, tot een goed einde. Stel daar tegenover b.v. eens Hamlet: wij missen het vertrouwen in zijn welslagen, omdat hij een zwak mensch is, en blijven doorloopend angstig benieuwd naar den afloop. Zóo beschouwd, is er meer dramatische actie in l'Aiglon, Chantecler, in Bourget's André Cornélis, in Chatterton of le Cid, in al die spannende weergaven van angstige conflicten, dan in Cyrano. Want zooal in het Ve bedrijf de Gasconjer, in een door den naderenden dood bovenmenschelijk gemaakte ongenaakbaarheid, ten slotte de waarheid mededeelt, heeft deze eigenlijk geen stoffelijk belang meer. Het dient echter terstond gezegd, dat het ideëele belang door de... belangeloosheid verhoogd wordt en dit Rostand's bedoeling was. Maar zou in doorsnee het schouwburgpubliek daar veel aan hebben? - L'Aiglon is een reeks episoden. Pas in het vierde bedrijf, op 't eind, komt het tot een actieve daad, en de knoop wordt veel, veel later pas door het toeval, dat dienstvaardige hulpmiddel, doorgehakt. Chantecler toont in het begin, gedurende twee bedrijven, twee geheel van elkander | |
[pagina 356]
| |
onafhankelijke handelingen: de samenzwering tegen den Haan, en de ontgoocheling en de liefde van den zangerheld. En Les Romanesques zelfs, is als bouw, niet zonder fouten. Immers, zou het niet best bij het eerste bedrijf kunnen blijven? De twee andere schijnen er als 't ware bijgeplakt. Ten slotte treft het ons in La Samaritaine dat het eerste bedrijf een veel te lange inleiding, het derde een apotheose, een naspel is, en het tweede, waarin de gansche handeling besloten ligt, door omvang en uitwerking, in proportie, een tusschenspelGa naar voetnoot1). Over het rijm sprekende gewaagden wij van een zwak bij Rostand: zelfherhaling. Die treedt ook op in Rostand's tooneelcombinaties, waarvan Haraszti een aardig lijstje heeft opgemaaktGa naar voetnoot2). Zoo noemen wij, onder veel meer: de truc, een koopman als geheim agent te laten fungeeren (Squarciafio en le tailleur uit l'Aiglon); het juichgezang na het gemiste geweerschot (L'Aiglon en Chantecler); herhaalde uitroepen, die telkens een andere ziele-aandoening uitdrukken: Jezus' J'écoute..., Cyrano's Oui, Roxane, Roxane's Comme vous la lisez, etc.Ga naar voetnoot3). En wegens dit alles, evenzeer ook om zijn overdadig misbruik van zijn adjectieven blond en bleu en van zijn onbetoomde liefde voor het aangeven van scherpgeschakeerde kleuren - o romantisme's patrimonium! - mocht Haraszti met recht uitroepen: ‘Quel dommage qu'ayant un gôut généralement si distingué, il ne possède pas le gôut suprême: l'art de savoir se modérer!’ *** Niemand zal aarzelen, aan Rostand's werk de eer te ontzeggen geestig te zijn. En toch is 's dichters geestigheid van een zuiver-intellectueelen aard, hetgeen geestigheid ex officio niet steeds wezen moet. Vergelijken wij de geestigheid van France of Renard eenerzijds met die | |
[pagina 357]
| |
van Rostand anderzijds, dan bemerken wij dat de eerste ressorteert uit het beschaafde verstand en uit het philosophische gevoel, uit menschenkennis en diepzinnigheid, en zoo de vorm der ironie kan aannemen, terwijl de geestigheid van Rostand veeleer berust op een grappige woordkunst, op een meer uiterlijk dilettantisme, op een speelschheid van leuke invallen, en nader staat tot den zgn. humor der comici. (Willy, Lavedan, Hermant, Courteline). Wij loochenen hoegenaamd Rostand's veelzijdige ontwikkeling niet en erkennen volkomen de diepgaandheid van de voorbereidende studiën die Cyrano, L'Aiglon, Chantecler en zelfs sommige losse gedichten eischten. Doch al dit kostbare materiaal werd ten slotte aangewend tot weliswaar verbluffende, maar steeds vrij oppervlakkige gedachtenuiting. En het resultaat? France en Renard doen ons instemmend glimlachen, en dat is meer dan de bewonderende, soms uitbundige lach dien Rostand vermag op te wekken...
***
De voornaamste ideologische karaktertrek van Edmond Rostand's tooneelwerk is het idealisme dat er in gelegd is. De algemeene strekking is, het ideëele te stellen boven het materieele. Reeds in Les Musardises komt dit idealisme tot uiting; want is de bundel niet opgedragen aan alle sublieme mislukkelingen, gekwetst door het stoffelijk bestaan en levend in en door hun schoone verbeeldingskracht? De oude leermeester van den dichter, ‘Pif-Luisant’, was het afschrikwekkend voorbeeld van den idealist die in onze maatschappij voor zijn kunstideaal wilde leven en er door ten onder ging. Den ontmoedigden raad dien hij Edmond op zijn sterfbed gaf, zich nooit in te laten met poëtische hersenschimmen, aanvaardde de geestdriftige leerling niet. In Les Romanesques zegeviert het jonge liefdesgevoel over de ontgoochelingen van het bestaan. In La Samaritaine behaalt de mystieke vereering voor Jezus de bovenhand op Photine's aardsche driften. | |
[pagina 358]
| |
Mélissinde, de heldin uit La Princesse lointaine, verwerpt als een zondige vergissing haar aanvankelijke zinnenliefde voor Bertrand, om te genieten van het ontastbaar ideaal dat haar liefde voor den overleden Joffroy Rudel voor haar vertegenwoordigt. Cyrano verkiest de stille aanbidding en de zelfverloochening boven de mogelijke verhouding met Roxane, waardoor zijn vriend Christian ongelukkig zou worden en de geliefde-zelve wellicht tot een gedwongen overgave zou genoopt worden. En Roxane begrijpt op 't einde van het drama, dat juist deze onuitgesproken hartstocht eigenlijk de edelste was. De hertog van Reichstadt heeft als hoogste ideaal, niet: te genieten van de aangeboden weelde te Schönbrunn doch: metterdaad de nagedachtenis aan zijn grooten vader alle mogelijke eer aan te doen. En Flambeau is immers ook weer een van die onversaagde idealisten, ...een van die gelukkige fantasten
Die de zon aanblazen door een schalmei...,
ongevoelig voor den hardnekkigen tegenstand dien het leven aan zijn even hardnekkig optimisme biedt! Chantecler, ten slotte, incarneert weer den idealen strijder voor recht en vrijheid, die na de beproeving van de teleurstellende werkelijkheid, gelijk Candide ‘zijn tuin bebouwde’, zich wijdt aan een tevreden en gelaten utilitarisme. En in dit opzicht stellen wij de gezonde strekking van Rostand's werk boven de hopelooze getuigenissen van Hermant, Donnay, Bernstein en vele anderen, die van de huidige Fransche maatschappij slechts den egoïstischen, genotnajagenden kant vertoonden. Want Rostand heeft de wereld er aan herinnerd, dat de schoone eigenschappen: altruïsme en toewijding, onsterfelijk in het onsterfelijke Fransche ras bleven voortleven - hoe ontmoedigend soms het masker ook mocht schijnen. Hij was de heilzame reactie - en als zoodanig begroetten en vereerden hem Sarcey en René Doumic - tegen de laagheid en de grofheid, het egoïsme, de cynische onverschilligheid: | |
[pagina 359]
| |
Le seule vertu, c'est......... l'enthousiasme!’
(La Princesse lointaine I, 2).
De realiste periode - Zola, Huysmans, Goncourt, Maupassant - had ons bij voorkeur getoond, hoe diep de moreele mensch gezonken was. Wij mogen gelooven, dat de bedoeling dezer psychologen goed was en dat zij beoogden, ons afschrikwekkende beelden te geven. Doch Rostand vond den moed en de mogelijkheid, ons blijmoedig gerust te stellen, ons ons zelfvertrouwen weer te geven, en ons te toonen dat, ondanks den leelijksten schijn, het goede niet onder ging. |
|