Onze Eeuw. Jaargang 20
(1920)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
Drie brieven van N. Beets
| |
[pagina 225]
| |
volgende drietal moge den lezer niet geheel onge vallig zijn. | |
[30 Jan. 1850.]Nicolaas Beets aan Mej. A.L.G. Toussaint.
Lieve Vriendin!
Onder uwe oogen durf ik niet verschijnen met schrift, naauwelijks met gedrukte letteren...... Want zoo schandelijk maakte ik het met U. Ik heb alles gedaan wat onbeleefd, ondankbaar, onhartelijk is, latende uwe lieve letteren en belangrijke boeken zoo veel maanden zonder andwoord. En hoe zal ik het verandwoorden dat ik uwe Leycestersche Vrouwen nog niet gelezen heb? Ach, zaagt Gij mij in de onophoudelijke dagelijksche werkzaamheden en belemmeringen, zaagt Gij hoe ik mijn tijd moet uitkoopen en hoe mijn tijd mij ontroofd wordt, Gij zoudt voor 't minst verzacht worden in het vonnis dat Gij recht hebt uittespreken. En nu uw brief......... Hij is te oud geworden om te beandwoorden. Gij leeft veel te snel en te krachtig om een andwoord te begeeren op een brief van voor 3 maanden. Het ontwikkelingsproces gaat immers voort? Zoo zij het. Wat sterven moet, sterve meer en meer; wat leven moet leve immer krachtiger, wat gezien moet worden zij U steeds klaarder. De slotsom mala zij dat de Heer wasse - gij minder wordet. Verheugend is het mij dat Gij iets hebt aan mijne Stichtelijke Uren. Mocht Gij voor Bolding, die U ontviel een leeraar te Alkmaar krijgen die U stichtte, een man naar des Heeren hart. Voor den ‘Schoone en Goede’ (1851)Ga naar voetnoot1) hebt Gij nu een versjen dat Gij houden moet zoo ik 't niet verwissel tegen een ander. Een ding heb ik tegen U, dat Gij tegen mij niet heb- | |
[pagina 226]
| |
ben kunt, dat Gij Uw schoon talent te veel versnippert in kleinigheden, te gereed hebt voor Almanakken en jaaruitgaven en voor Nederland, ik bedoel dat zinkende NEDERLAND bij van HeiningenGa naar voetnoot1). Gij zijt te goed en doet U zelve schade en dit offer van U zelve is geen dienst aan onze Litteratuur gedaan, anders zou ik zeggen: ook deze zelfverloochening is prijsselijk. Mijn lieve vrouw en kinderen zijn Gode zij dank heel frisch en gezond. Wij hopen dat de koude U niet zal geschaad hebben. Zij is goed voor zenuwachtige gestellen. Zij is mij goed en maakt mij moediger dan de zomer. Doch ik ben een Germaan, en bij U zit het zuidelijke bloed er in. Da Costa heeft nog al koortsen en zwakheden gehad, doch is nu weer levend en levendig. Onlangs zag ik hem een uurtje. Heerlijk is zijn bijschrift op het graf van Voltaire door BoudewijnGa naar voetnoot2) als 4/0 aan den man gebracht. Waar gaat het heen met onze Litteratuur? Belooft Gij U veel van de afweiding der Thessalische landouen door Schimmels en Bulles?Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 227]
| |
Intusschen komt de nieuwe Gidsbent langzamerhand in het bewind, al ministeries en academiesGa naar voetnoot1). Kent Gij reeds ‘the History of England’ door Macauly? Zeker wel. Welk een koninklijk werk, U ten hoogsten welkom zonder twijfel. Doch dit is geen brief, maar een praatjen. Ik eindig zoo als ik begon met mij te schamen. Vaarwel en geloof mij
Uw liefhebbenden Vriend N. BEETS. Heemstede, 30 Jan. 1850.
Met Uw vriend Cohen Stuart heb ik kennis gemaakt. Hij interesseert mijGa naar voetnoot2). | |
[25 Nov. 1850.]Lieve Vriendin!
Geluk met de voltooiing en dank voor de toezending van het 3de Deel der Vrouwen van het Leycestersche Tijdvak. De dames hebben mij tot den einde toe ten hoogsten geïnteresseerd, van de afgrijsselijke engelsche virago af tot de zachte Ada Rueel. Maar Emerentia Sonoy is een der schoonste typen. De Advocaat van HollandGa naar voetnoot3) heeft aan niemand ooit minder verplichting gehad, in niemand ooit minder een advocaat gevonden dan in U. Velen hebben zijn karakter en handelingen in 't licht gesteld, maar niemand zal hem zoo depopulariseeren als Gij. Wij verlangen thands naar het slotwerk, en de oplossing van alles. Moge kracht, gezondheid, als lust er U toe gespaard worden - en al de boekdeelen te zamen beantwoorden aan uw doel. Uw ‘Schoone en Goede’ laat zich wachten. | |
[pagina 228]
| |
Wij zijn anders al reeds in het Almanakken saizoen. Mij dunkt het levert dit jaar niet veel schoons op. Wat mij betreft, ik wenschte het Schoone en Goede te zien bloeien zonder almanakken. Gij hebt gezien dat ik de ‘Stichtelijke Uren’ vervolg. Ik mocht niet anders. Deze weg was te gezegend om er uit te treden. Ik verheug mij in de gedachte dus ook in 1851 van maand tot maand U te kunnen toespreken. Intusschen wie zegt mij dat ik het jaar 1851 beleven zal. Mortel! possédez vous un jour? Mijn Aleida is gezond en haar zuigeling in ieder opzicht voorspoedig. Al de kinderen bloeien als rozen. De gouvernante vertrekt in de volgende week en voor de jongens begint het schoolleven.
Am dicken Cicero
Verschimmeltes Latein.
Evenwel zóó klassiek zullen wij 't vooreerst niet opnemen. Uw en mijn vriend, Stuart, zal U dezen doen geworden. Blijde was ik zijn zacht en ernstig gelaat in ons midden te zien op de China meeting te AmsterdamGa naar voetnoot1). Een Barger aan zijn zijde zou hem welkom zijn geweest. Maar Alkmaar heeft hem zich niet waardig geacht. Ook zonder Barger zal de Heer er de zijnen trekken. Wees Hem bevolen door Uw liefhebbenden vriend.
Nicolaas Beets. He., 25 Nov. 1850.
Aleida groet U. | |
[pagina 229]
| |
[22 Dec. 1851.]Lieve Vriendin!
Allereerst andwoord ik U op Uwen 2den brief. Zeer gaarne zal ik aan den wensch der Koningin, zoo spoedig 't mij mogelijk is voldoenGa naar voetnoot1). Maar dezer dagen vereischt het ampt te veel. Ik kan onmogelijk van huis. Zal het nog kunnen zijn in 1851? Ik vrees er voor. In ieder geval zoo ras ik het plan heb naar de residentie te gaan schrijf ik het U. Ik zou dit nooit gezocht hebben. Maar nu het buiten mijn toedoen zoo is, grijp ik de gelegenheid gaarne aan. Toch weet ik dat ik Hare Majesteit tegen zal vallen. Ik ben de man niet om in een enkel bezoek iemand goed te doen. Nu uw eerste brief. Heb er dank voor niet minder dan voor den tweede. Dank ook met uw echtgenoot voor het zorgvuldig verguld marsepein, waarmede Gij mijne kinderen zoo gelukkig gemaakt hebt. Zeer verheugde mij het bericht Uwer herstelde gezondheid en hervatte werkzaamheid. Met schaamte ontfing ik het present expl. van den Alm. v. 't Schoone. Uwe stukjes in den Alm. heb ik nog niet gelezen, vermits ik altijd begin met de boekjes uit te leenen. Later kies ik er mijn lectuur in. En ook het vriendelijk mij toegezonden afdrukjen uit de Aurora bleef nog ongenoten. Ach, elke dag brengt mij zoo veel te doen en te schrijven...... Van de St(ichtelijke) U(ren) hebt Gij het laatste no. ontfangen. Wat ik tot afscheid moest zeggen hebt Gij gelezen en ik behoef er niets bij te voegen. Ik behoefde rust van dit maandelijksche. Nu zal ik met PaulusGa naar voetnoot2) eens weder goed voortgaan. En dan - ach, deze pen zal wel altijd willen voortkrabbelen, namelijk om boeken te | |
[pagina 230]
| |
schrijven; ‘maar brieven en verzen voor den S. en G.’ (zegt Gij), dit laat veel te wenschen over.’ De brief van Uw Echtgenoot was mij recht welkom. Hij was de eerste die mij iets zeide van den 3den druk van Hildebrands C.O. Sedert heeft menigeen mij gezegd dat hij ‘zoo veel gelachen heeft’, maar Gij zegt ‘nog wel iets anders dan lachen’. En dit heeft Hildebrand ook altijd gehoopt. Uw vriend Stuart zag ik met genoegen in dit kwartier en hij schrijft mij somtijds. Hij is een uitnemend mensch, en die bij al zijn deugden de zeldzame fout heeft van te zedig te zijn. Als ik in den Haag kom, hoop ik, een gunstiger tijd van den dag te kiezen om U te komen zien dan de vorige maal en hoop dan ook in het atelier toegelaten te worden van Uw vriend, om de schilderij te zien, waarvan Gij mij meldtGa naar voetnoot1). In dit vak verliest men veel bij 't buiten leven. Zelden zie ik eens een goed schilderij. Maar het binnenhuis, dat ik rondom mij zie, geeft mij dagelijks nieuw genoegen. Moeder en kinderen bloeien als rozen. Het kleintje loopt nu alleen. Gods zegen is met ons. Hij zij met U en Uwen Bosboom, ook in de dagen van het naderend Kerstfeest.
Met duizend groeten van Aleida
Vaarwel Uw liefhebbenden Vriend,
Nicolaas Beets.
Heemstede, 22 Dec. 1851. |
|