| |
| |
| |
Leonello d'Este
Door M. de la Prise.
Wie 't genoegen smaken mocht eenige weken in Florence door te brengen zal zich zeker onder de vele kunstschatten welke de stad bevat, de kapel van Palazzo Riccardi, 't oude verblijf der Medici's herinneren. Op de muren van 't kleine vertrekje heeft Benozzo Gozzoli, Fra Angelico's leerling, den wonderen optocht der Wijzen uit 't Oosten geschilderd. Daar rijden de drie koningen...... de Grieksche keizer Paleologus met zijn ernstig gelaat, een angstige vraag in de oogen: zoude 't hem waarlijk gelukken de hulp der christenheid voor zijn bedreigd vaderland, zelfs ten koste van zijn geloof te winnen? Hem volgen in een kleurrijken stoet, langs nauwe paadjes door steile rotsen kronkelend, onder slanke cypressen en laurier boomen met gouden vruchten beladen, de andere koningen en de ridders en edellieden van hun gevolg. Allen vooraan rijdt de jonge Lorenzo dei Medici, een Prins uit een sprookjesland schijnt hij ons in zijn wit met goud versierd gewaad, het hoofd met rozen gekroond. Zijn blik glijdt met rustige voornaamheid langs den toeschouwer heen - fier en ridderlijk zit hij op zijn statig wit ros en 't is alsof Benozzo in hem den idealen vorst der vroeg
| |
| |
Renaissance wilde afbeelden; en toch heeft Lorenzo in zijn later leven de verheven denkbeelden der humanisten niet verwezenlijkt, want al moge hij volgens Guiccardini ‘de beste en aangenaamste tyran geweest zijn die men gehad kon hebben’, zoo waren zijn eerzuchtige plannen alleen er op gericht zijn geslacht in macht en aanzien te doen toenemen en bekommerde hij zich weinig om 't wel en wee der Florentijnsche burgers. Zijne verfijnde levenswijze, zijn vriendschap voor kunstenaars en dichters, zijn eigene gaven hebben hem tot een voorbeeld van den Renaissance-vorst gemaakt, en men verontschuldigt zijne slechte eigenschappen, zijne eerzucht en zijn wreedheid, door 't gezegde dat die feilen bij 't meerendeel zijner tijdgenooten gevonden werden en de menschen der Renaissance nu eenmaal zoo waren. Misschien wel ten onrechte, want onder de edellieden welke den schitterenden stoet vormen die Lorenzo vergezelt, zoude wellicht het afbeeldsel te vinden zijn van een prins meer waardig dan hij als de Augustus van zijn tijd gevierd te worden.
Leonello d'Este, zoon van Markies Niccolò III van Ferrara was met zijn vader naar Florence gekomen, toen de pest de leden van het concilie dwong Ferrara te verlaten. Dit concilie in 1438 op 't verzoek van keizer Johannes Paleologus bijeengeroepen, had tot doel eene verzoening tusschen de Grieksche en de katholieke kerk tot stand te brengen en den steun der Westersche heerschers tegen de Turken te verkrijgen. Het grootsche plan gelukte niet en onverrichter zake kon Paleologus naar Constantinopel terugkeeren, maar geleerden en denkers waren in de gelegenheid geweest met geletterde Grieken in aanraking te komen en menigeen hunner mocht van de vreemde bezoekers een kostbaar handschrift verwerven. Tot deze zal zeker Leonello d'Este behoord hebben want van jongsaf aan, had hij de studie lief, verzamelde boeken en genoot van 't onderricht van geleerde mannen. Zijn ontvankelijk gemoed had de werken van een Plato, een Seneca en een Cicero niet
| |
| |
alleen ter wille van hun verheven stijl bewonderd, maar bezield door hunne nobele philosophie trachtte hij hunne denkbeelden ten uitvoer te brengen. Hij stelde zich niet tevreden zooals Gian Galeazzo Visconti met vermaarde humanisten aan zijn hof te roepen, naar hunne redevoeringen te luisteren en toch door wreedheid en losbandigheid berucht te zijn; - hij bleek als regeerder het onderwijs hem door zijn leermeester Guarino gegeven, volkomen waardig. ‘Der erste wirklich menschliche Herrscher unter den Renaissance Fürsten’, noemt Chledowski hem, en voegt er aan toe ‘eine Art vorrede zu dem von ihm für Ferrara erlassenen Gesetz ist für ihm zeichnend. Er sagt alles Menschenwerk zerfalle in Staub, die Weisheit allein sei ewig, und sie allein beherrsche die Welt. Darum müsse der Fürst sich von ihr leiten lassen, auf das wohl seiner Untertanen bedacht sein unter Hintansetzung seines eigenen Urteils’. (Chledowski, Hof von Ferrara, pag. 46). Dat een vorst uit 't huis Este zóó schreef en naar deze idealen zijn leven richtte, dankte hij zeker aan den invloed der humanisten.
Leonello d'Este werd in 1407 te Ferrara geboren. Zijn vader was Niccolò III d'Este, markies van Ferrara, zijne moeder de schoone Stella dell' Assassino, geliefde van den vorst. De jonggeborene werd echter al bij zijn doop als zoon van den markies erkend die uit zijn huwelijk, tien jaar eerder met Gigliola da Carrara gesloten, geene nakomelingen had en zijne buitenechtelijke kinderen behandelde, als waren zij uit eene wettige echtverbintenis gesproten. De kleine Leonello werd aan 't hof opgevoed, kreeg tot gouverneur Guglielmo Capello een geleerd man, en tevens, wat niet al te vaak 't geval was, een achtenswaardig mensch die zijn leerling tot voorbeeld kon strekken. Leonello had zoo'n leidsman van noode, want zijn vader markies Niccolò was niet een man van wien een jongeling veel goeds leeren kon. Reeds als kind aan de regeering gekomen
| |
| |
werd hij door onwaardige voogden verwaarloosd. Zij waren er slechts op bedacht hunne vijanden wreed te onderdrukken en de jonge Niccolò had dagelijks het schouwspel van galg en schavot voor oogen. Geen wonder dat hij tot man gegroeid, gemakkelijk 't bloed zijner tegenstanders vergoot en zijne teugellooze driften niet wist te bedwingen. Op dertienjarigen leeftijd aan Gigliola da Carrara uitgehuwelijkt bleef hun echt kinderloos. De levenslustige jongeling werd de leelijke en ziekelijke prinses spoedig ontrouw. Het aantal der vrouwen door hem gehuldigd, was, volgens de Ferrareesen, niet te tellen en werd in den loop der jaren op achthonderd geschat.
‘Aan deze en aan gene zijde van den Po
Allen zonen van Niccolò! -’
zong men in de stad.
Bij zijn losbandig leven paarde Niccolò als echte vorst van zijn tijd, eene bijgeloovige vroomheid, en volbracht menige lange pelgrimstocht. Zoo reisde hij in 1413 met een gevolg van 50 ridders naar Jerusalem en maakte eene nacht door aan 't Heilige Graf, lang uit ter aarde liggend, de armen als aan 't kruis uitgestrekt. Naar Loreto trok hij slechts een jaar later en naar Vienne in Dauphiné in 1414. Op den terugweg beleefde hij een onaangenaam avontuur: de markies da Cava nam hem in de bergen van Piemonte gevangen en wilde hem alleen tegen een hoogen losprijs vrijgeven. Het kloeke ingrijpen van den graaf van Savoye verloste Niccolò uit zijne netelige positie en Cava boette zijn daad met den dood. Niccolò verloor de lust tot zijne pelgrimstochten niet en keerde nog eens naar Vienne terug.
De kleine Leonello zal zijn vader wel niet op die verre reizen vergezeld hebben maar de verhalen van alle merkwaardigheden door den markies en zijne tochtgenooten gezien, boeiden hem zeker en zullen zijne belangstelling voor de klassieke schrijvers aangewakkerd hebben. De woorden waarmede Thomas á Kempis de
| |
| |
bedevaartgangers zijner dagen berispte, hen verwijtende dat zij met lichtvaardigheid van plaats tot plaats snelden zonder oprecht berouw te voelen, waren op Niccolò van toepassing. Op zijne terugreis van 't Heilige Land vertoefde hij eenige dagen op 't eiland Cyprus en bezocht de plaats waar volgens de overlevering Paris de schoone Helena ontvoerde. Van uiterlijken schijn hield Niccolò veel, de hovelingen die hem naar Vienne begeleidden, moesten licht groene kleederen dragen en dat 't op zoo'n pelgrimstocht niet al te ernstig toeging vernemen we uit de mededeeling van een kroniekschrijver waar deze ons bericht: ‘in Frankrijk hielden de vrouwen meer van den markies dan van hun eigen echtgenooten!’
Dat Niccolò te midden der woelige tijden in welke zijne regeeringsjaren vielen, zoo lang achtereen zijn land verlaten kon, had hij aan zijne wijze en voor 't meerendeel vredelievende politiek te danken. Hij werd wel eens gedwongen oorlog te voeren, want 't kleine Ferrara was omringd van machtige naburen: de republiek Venetië, de Pauselijke Staten, het Hertogdom Milaan. Ieder van deze staten had maar al te gaarne eene gunstige gelegenheid te baat gegrepen om 't rijke landje bij hunne bezittingen in te lijven. De markiezen van Ferrara moesten, indien zij onafhankelijk wilden blijven, als voorzichtige schippers tusschen al die klippen door kun koers nemen en den eenen tot vriend houden zonder den anderen te beleedigen. Niccolò gelukte dit uitmuntend, hij bleef op goeden voet met het heerschzuchtige Venetië, toonde zich een getrouw vazal van den Paus en zocht zooveel hij maar kon steun bij de kleinere vorsten die in dezelfde omstandigheden verkeerden als hij. Deze voorzichtige staatkunde zal hem er wel toe bewogen hebben, toen zijne vrouw Gigliola da Carrara overleed niet zijne geliefde Stella dell' Assassino te huwen, doch eenige jaren later in 1418 Parisina Malatesta uit Ravenna tot zijne echtgenoote te verkiezen. De arme Stella zal de tijding
| |
| |
dezer echtverbintenis als een doodvonnis in de ooren geklonken hebben! Gedurende de vele jaren die hunne verhouding duurde: in 1405 werd hun eerste kind Ugo geboren - was de Markies haar trouw gebleven en de markiezin Gigliola gaf geene redenen tot jaloerschheid. Maar nu werd alles anders! Stella met ‘heur haren blond als goud, hare oogen schitterende als sterren, hare ledematen schooner dan die van Venus,’ gelijk de hofpoëeten zongen, was de dertig genaderd, en Parisina de nieuwe landsvrouwe was een jonkvrouwe van achttien jaren, levenslustig en mooi, ontwikkeld en geestig. De angst dat de kinderen uit dit wettige huwelijk hare zonen zoude beletten den troon van hun vader te erven, knaagde ook aan Stella's gemoed, geen wonder dat zij den strijd opgaf en een jaar later overleed. Zij werd oprecht betreurd, hare vele deugden hadden haar door allen doen beminnen, ook wegens den gunstigen invloed dien zij op Niccolò uitoefende, vereerden haar de Ferrareesen. Hare zonen Leonello en Borso erfden wellicht van haar die sympathieke voorkomendheid waaraan het de vorsten van Casa d'Este maar al te veel ontbrak.
Eenige jaren na haren dood, werd Leonello door zijn vader naar Perugia gezonden om van den Condottiere Braccio da Montone de krijgskunst te leeren. Volgens sommigen werd Braccio's dochter zijne geliefde, maar de geleerden zijn het hierover oneens. Toen Braccio na twee jaar sneuvelde, keerde Leonello naar Ferrara terug. Hij had aan vele wapenfeiten deelgenomen en voor zijn latere leven bleken de ondervindingen in het leger van Braccio opgedaan van groot belang. Kort na zijne terugkomst werd het ontzettende treurspel afgespeeld dat niet alleen op Niccolò's tijdgenooten maar op allen die er van vernemen zulk een diepen indruk maakt. De zonnige jeugd van Parisina had te Ferrara alle harten weten te veroveren. Miss Ella Noyes schildert ons in haar onderhoudend werk ‘the story of Ferrara’ hoe Parisina hare dagen doorbracht. Zij wist hare groote hofhouding zorgvuldig te
| |
| |
bestieren, was eene goede meesteresse voor de jonkvrouwen welke haar omringden en wanneer zij haar verlieten schonk zij hen bij hun huwelijk vijftig ducaten en een fraai geschilderde kist. 't Zijn juist de kleine figuren op zoo'n kist uitgeteekend, die ons 't hoofsche leven dier dagen 't getrouwste weergeven. Gelijk de edelvrouwen daar afgebeeld vergezelde de schoone markiezin in sierlijke gewaden, een krans van bloemen op 't hoofd met een plechtigen stoet de bruid naar de kerk en leidde den vroolijken rondedans. Met valk en honden te jagen was een van Parisina's geliefkoosde genoegens, en ook - wat ons vrij zonderling voorkomt - hield zij er renpaarden op na. Zij maakte zelfs schulden om een kostbaar paard te koopen - en de berijder ‘Giovanni de Rimini’ deed hare kleuren, wit en rood, op vele renbanen zegevieren. Uit dankbaarheid deelde zij met hem en de andere ‘paggi a correre’ 't gewonnen geld. Parisina voelde echter ook veel voor letteren en kunst. Zij speelde op de harp, en verteerde veel geld aan nieuwe snaren. Trouwens Niccolò was een vriend van goede muziek, en had uit Vlaanderen koorzangers voor de hertogelijke kapel ontboden. Schilders en dichters werden door hem en door Parisina gastvrij ontvangen en kregen niet alleen de opdracht portretten en altaarstukken te schilderen, maar moesten ook speelkaarten, koffertjes enz. versieren. Van Venetië liet de markiezin reukwerk, brokaat, zijden stoffen en ivoren kammen komen, zij bezat ook een papegaai, toen een hoogst zeldzame vogel.
Gelijk de meeste princessen van haar tijd las Parisina met voorliefde de Romans der Ronde Tafel: ‘Estorie Francese’ werden ze in Ferrara genoemd. Niccolò had vele werken van dien aard op zijne reizen verzameld en liet deze met fraaie miniaturen verluchten. Het hof der Estes was reeds in de dertiende eeuw bekend voor 't gul onthaal aan de reizende minnezangers geschonken en Azzo VII (gest. 1212) droeg aan een toenmalig Ferrareesch dichter op, hunne liederen neer te
| |
| |
schrijven. De belangstelling der Estes voor de avontuurlijke verhalen van Arthur en zijne ridders ging zoo ver dat zij hunne kinderen de namen der vrouwen en helden uit dien kring schonken. Een van Niccolò's zonen heette Meliaduse en Parisina's dochtertjes Ginevra en Isotta. Niccolò's boekerij bevatte de historie van den Heiligen Graal, Lancilotto, Merlin's Waarzeggingen enz. Zoude nimmer eene waarschuwende stem Parisina op de gevaren dezer lectuur hebben gewezen en haar herinnerd hebben aan 't droeve lot harer verwante Francesca, door Dante zoo aandoenlijk verteld? Er was helaas ook een Paolo aan 't hof van Ferrara. Niccolò's oudste zoon Ugo was tot een ‘uitermaten scoen’ jongeling opgegroeid en in de oogen van zijn vader was niets goed genoeg voor hem. Meliaduse zijn broer moest om vier ellen laken voor een nieuwen broek nederig smeeken, Borso had maar een groen wambuis dat hij elken dag droeg, maar Ugo bezat rijke gewaden met zilver gestikt, en al wat hij maar begeerde. Parisina schonk hem eene fraaie harp, misschien om zijne vriendschap te winnen, want de overlevering zegt dat Ugo - zeker uit liefde tot zijn eigene moeder - haar eerst weinig genegenheid toedroeg. Niccolò zoude dit zoo gegriefd hebben, dat hij, toen Parisina eene bedevaart naar Loreto ondernam, Ugo gelastte haar te vergezellen, in de hoop dat zij als goede vrienden van de reis zouden terugkeeren. Zijne wenschen werden verhoord - echter op andere wijze, dan hij zich voorgesteld had! Parisina en Ugo leerden elkaar op dien langen tocht beminnen naar 't voorbeeld van Lanceloet en koningin Guenever, en Tristan en Isoult. In een der vele gedichten aan het noodlottige paar gewijd beschrijft een hedendaagsch Italiaansch dichter in zangerige (helaas niet al te poëtisch vertaalde) verzen hun wedervaren: 't is Ugo die aan een vriend zijn hart uitstort:
‘Wij keerden uit Loreto, 't was in de Meimaand
Toen ik met Parisina Belfiore verliet
| |
| |
Onze koets vloog weg over de groote vlakte
Waar in een zee van smaragd het licht ontwaakte.
Als twee witte wolken, als golfjes wierook
Vlogen de rossen terwijl de dageraad gloorde.
Leonello die ons een eind weegs te paard begeleidde
Bewonderde ekstatisch de glorie van den Meimaand
De teugels latende glippen, ging hij, prevelende
Verzen van de een of andere minnezanger.
Muziek trilde in de lelieblanke luchten
Opwellende liefde snoerde haar de keel.
Eensklaps verborg zij haar gezicht aan mijn boezem
Driftig tegenstrevend, gaf zij zich geheel.
Hoe zondig hunne liefde ook was, voelen wij een zeker medelijden met de beiden zóó jong nog en zóó zwaar gestraft. Het duurde niet lang of hunne verhouding werd aan Niccolò verraden. Zijne wraak was vreeselijk, in laaienden toorn, zonder naar de smeekbeden van zijn trouwen raadsman Contrario en zijn grijzen dienaar Alberto del Sale te luisteren liet hij hen in twee diepe kerkers van zijn slot werpen en in den volgenden nacht onthoofden. Parisina, van haar bewaker vernemende dat Ugo reeds gestorven was, verlangde niet beter dan hem te volgen, ontdeed zich van hare juweelen en legde het hoofd op het blok.
Toen Niccolò hoorde dat zijne bevelen ten uitvoer waren gebracht, veranderde zijn toorn in radelooze smart om zijn eerstgeborenen, hij beet een stok welken hij vasthield in stukken, en bracht dagen in vertwijfelden smart door. Tegenover Parisina's nagedachtenis toonde hij zich onverbiddelijk en als een tweede khalif uit de duizend en één Nacht vaardigde hij een decreet uit waarbij alle vrouwen welke zich aan dezelfde zonde schuldig maakten met den dood gestraft werden. Eene edelvrouwe uit Ferrara werd dan ook terechtgesteld. Aan alle naburige hoven liet Niccolò de ontzettende gebeurtenis berichten - echter werd het ongelukkige paar algemeen beklaagd en was men van oordeel dat
| |
| |
Niccolò's eigen gedrag hem 't recht ontnomen had, zich zoo meedoogenloos te wreken.
Leonello's oordeel over deze tragische geschiedenis is ons niet bekend, Chledowski meent: ‘Dieser vorfall scheint eine leise Schwermut erzeugt zu habben, die immer mehr in Seinem Wesen durchbrach’. Hij zal Ugo wel van harte betreurd hebben, wij kunnen echter uit het feit dat hij zijn vader steeds met eerbiedige liefde beschouwde, afleiden, dat hij van Ugo's schuld overtuigd moet zijn geweest. Niccolò hechtte zich hoe langer hoe meer aan hem, en de oudere, doch minder begaafde Meliaduse werd gedwongen geestelijke te worden - de opvolging van Leonello in het markiezaat van Ferrara was aldus voorbereid. Leonello vergezelde zijn vader op zijna reizen naar Venetië, waar de Estes het fraaie paleis bezaten, later als de ‘Fondaco dei Turchi’ (nu gemeentemuseum) bekend. Hij stond zijn vader in alles trouw ter zijde maar wellicht gevoelde hij in zijn nieuwen rang nog meerdere behoefte aan dien wijzen steun welke hij uit den omgang der humanisten putte. 't Zal tenminste wel dank aan zijn invloed geweest zijn dat een der meest bekende en geachte leeraren van dien tijd, Guarino da Verona in 1429 Verona verliet om zich voor goed in Ferrara te vestigen.
De eerste indrukken van Ferrara zullen wel niet voor Guarino van de aangenaamste geweest zijn! Er heerschte de pest, en de arme man die reeds te Verona herhaalde malen uit angst der besmetting de bergen in had moeten vluchten, trok met zijn groot huishouden - hij had elf kinderen - van dorp tot dorp. Pas in December kon hij zijne woning te Ferrara betrekken en zijne school openen die weldra druk bezocht werd. Zelfs uit het buitenland kwamen weetgierige jongelieden zich onder Guarino's leiding stellen en men telde Polen, Duitschers, Hongaren en Engelschen onder zijne leerlingen. Guarino verdeelde zijn leerplan in drie cursussen: in de eerste werden de
| |
| |
scholieren in het lezen en in de goede uitspraak der Latijnsche taal onderwezen ook oefenden zij zich in het ontleden van woorden enz. De volgende cursus was in twee afdeelingen, de methodische en de geschiedkundige, gesplitst. De eerste was aan het bestudeeren der grammatica gewijd, er werd tevens met 't vervaardigen van Latijnsche verzen een aanvang gemaakt. Vergilius en Cicero werden ter wille van hun fraaien stijl gelezen terwijl Guarino zijn eigen grammatica enz. gebruikte. De geschiedenis vormde de leerstof der tweede afdeeling. Guarino eischte van zijne leerlingen dat zij zoowel van de historische gebeurtenissen als van de mythologische overleveringen der oude volken op de hoogte zouden zijn, en alle toen bekende historieschrijvers werden door hem behandeld - Tacitus, Juvenalis en Ovidius worden ons o.a. genoemd. In de derde klasse leerden de jongelieden Rhetorica uit Quintilianus en Cicero, zij verdiepten zich in de studie van Plato en Aristoteles. Volgens de toenmalige gewoonte moesten zij de meest vreemdsoortige thesen verdedigen, zoo bijv. de traditioneele kuischheid van den bever, de goede naam van Dido, enz.
Gelijk de beroemde Vittorino da Feltre die te Mantua zijne school de ‘Casa Gioiosa’ het ‘Vroolijke Huis’ had gedoopt, voelde Guarino veel voor 't nut van lichamelijke oefening, en zoo zijne leerlingen vaak tot middernacht gebogen over hunne boeken zaten, verlangde hij eveneens dat zij gymnastiek zouden doen, rijden, zwemmen en jagen. In een zijner brieven aan Leonello d'Este prijst hij de genoegens van 't buitenleven: de jacht als eene noodzakelijke voorbereiding tot den oorlog, of misschien nog juister een nabootsing van 't krijgsbedrijf daar de jager vroeg opstaat, de koude en de hitte trotseert, honger en dorst lijdt, werkelijke en voorgewende aanvallen maakt, hinderlagen stelt, met zijn vijand worstelt, ook roemt Guarino ‘zwemkunst, die niet alleen het lichaam verkoelt maar er veerkracht aan geeft, de mensch die zwemmen
| |
| |
kan, heeft en met de zoogdieren, en met de visschen iets gemeen, wanneer hij van den grasrijken oever in de kristalheldere wateren springt, en daarin onderduikt, dan weer roerloos met den stroom meeglijdt of 't water met zijne armen klieft’. Guarino beveelt 't balspel aan waarmede reeds Alexander en Caesar zich vermaakten. In tegenstelling met strengere pedagogen stond hij zijne leerlingen het dansen toe, in den carnavel van 1433 hielden zij een gemaskerden optocht waarvan Leonello de hoofdpersoon was, en eindigden met een sneeuwballengevecht. Maar niet alleen de verstandelijke en lichamelijke ontwikkeling zijner leerlingen werd door Guarino ter harte genomen: hij zorgde trouw voor hun geestelijk welzijn: ‘Hauptsächlich lag es Guarino daran seine Schülern gesunde moralische Grundsätze einzuimpfen, gerade darin war man damals sehr lax. Er hielt an die Satzungen der Kirche fest u. führte im Gegensatz zu vielen Humanisten seine Schülern täglich vor dem Unterricht in die Kirche. Das er ein guter Pädagoge war bewies er an seiner eigener Familie, denn elf von seinen dreizehn Kindern, hat er zu brauchbaren Menschen erzogen’.
Niemand zal zijne dochters dan ook in spotverzen bezongen hebben, zooals 't vaak met de ‘professorsmeisjes’ uit Ferrara gebeurde, wier moeders door de studenten beschuldigd werden de rijke jongelui als toekomstige schoonzonen achterna te loopen. Guarino wist trouwens uitstekend zijne waardigheid te bewaren, en weigerde eens eene uitnoodiging tot een feestelijk banket, hij wilde met zijne grijze haren de vreugde der jeugd niet storen. Dat zoo'n beminnelijk man de achting en liefde zijner leerlingen ten deele viel verwondert ons niet. Vooral Leonello had zijn meester oprecht lief en hoe hartelijk hunne verhouding was leeren wij uit de latijnsche brieven welke hij Guarino onophoudelijk deed toekomen, en waarvan Carducci zoo teekenend zegt:
‘Hij (Leonello) schreef Guarino van uit 't leger van
| |
| |
Braccio da Montone, hem eene overwinning berichtend, waartoe hij voor een groot deel had bijgedragen, hij schreef hem van uit 't jachtveld en van uit zijn buitenverblijf hem als geschenk reeën en fazanten zendend, hij schreef hem, vlak bij, van uit zijn paleis hem 't werk van een latijnsch schrijver sturende zoo juist aangekocht, of zijn oordeel vragend over een klassiek of omtrent een punt van discussie onder de geleerden, en de meester was meer dan trotsch, verliefd op zijn leerling en wanneer hij tot hem of van hem schrijft ziet men dat in zijn nog ruw latijn, een traan van waarachtige en bekoorlijke liefde trilt’.
Van 1429 tot zijn huwelijk in 1435 volgde de jonge prins Guarino's lessen en wijdde bovendien veel tijd aan de studie van werken over staatkunde enz. Plutarchus, (ter wille van Leonello door Guarino in het Latijn vertaald) en Caesar behoorden tot zijne lievelingschrijvers. Als een voorbeeld van den ernst waarmede Leonello zijne studie voortzette moge gelden, dat hij 't eerst de aandacht der geleerden er op vestigde dat de toen druk gelezene en besprokene briefwisseling tusschen een der Apostelen en Seneca vervalscht was. Leonello behoorde tot de meest beroemde redenaars van zijn tijd. Gelukkig voelde hij veel voor zijne eigene taal, las Dante en Pardi zegt dat zeker, dank aan zijn invloed, de vermaarde Leone Battista Alberti een warm pleidooi voor het meerdere gebruik van het Italiaansch schreef. Zelf dichtte Leonello vele verzen, waarvan ons twee sonnetten bewaard zijn gebleven. Zij herinneren in vorm en inhoud aan den toen zoo bewonderden Petrarca, Leonello klaagt droef over de wreedheid van God Amor die nooit ophoudt hem te verwonden. Welke ongelukkige liefde hij bezong is ons niet bekend. Op zijn huwelijk in 1435 kunnen deze klachten niet van toepassing zijn: ‘zijne verhouding tot zijne eerste vrouw Margherita Gonzaga heeft al 't geurige van een liefdesroman’. (Pardi).
Leonello mocht zich inderdaad boven de meeste
| |
| |
vorsten van zijn tijd gelukkig prijzen, hij huwde niet met eene onbekende, welke hij voor de trouwplechtigheid nimmer gezien had, maar met eene prinses die hij gedurende haar maandenlang verblijf in Ferrara had leeren beminnen. Niccolò was gaandeweg de raadgever van de meeste vorsten uit Noord-Italië geworden en trachtte deze door allerlei goede diensten aan zich te verplichten. Zoo stelde hij Gianfrancesco, Hertog van Mantua voor, diens dochter Margherita aan den machtigen condottiere Francesco Sforza uit te huwelijken. Sforza was te Ferrara met de d'Estes opgevoed en zoude zeker naar Niccolò's raad luisteren. In 1429 kwam de Prinses in Ferrara opdat Sforza haar ontmoeten zoude, maar 't plan vlotte niet! Sforza begeerde haar niet tot bruid en om een einde aan de zaak te maken zocht hij allerlei uitvluchten, o.a. dat Margherita voor Leonello bestemd was. De markies van Mantua kwamen deze praatjes ter ooren en hij liet zijne dochter door een zekere Maestro Filippo terughalen. Echter moest deze Niccolò zijne verontschuldigingen aanbieden en hem verzekeren dat de eenige redenen welke Gianfrancesco hiertoe bewogen, de geruchten waren door Venetianen en Florentijnen verspreid en waaraan Francesco Sforza geloof hechtte. Zijn goede naam eischte nu de terugkomst zijner dochter, hij dankte Niccolò voor het vriendelijke onthaal dat Margherita bij dezen gevonden had en verzekerde hem dat met Sforza geene andere onderhandelingen hadden plaatsgevonden, dan degene welke door zijne tusschenkomst waren geschied. Wat het plan betrof Margherita Leonello tot vrouw te geven, wanneer Sforza haar niet wenschte te huwen, zoo zoude Gianfrancesco tevreden zijn haar niet alleen aan dezen, maar zelfs ‘aan den kleinsten jongen van uw huis’ te schenken!
Hieruit mogen wij gelijk Pardi zegt, afleiden dat de jonkvrouw en Leonello elkaar hadden leeren beminnen en de beide ouders deze verbintenis wenschten. Toen Sforza zijne aanspraken op Margherita's hand
| |
| |
prijs gaf werd zij in 't zelfde jaar met Leonello verloofd, die aan haar moeder een hartelijken brief schreef. Toch werd het huwelijk pas in 1435 voltrokken, er vielen geldzaken te regelen, Niccolò zat bij Gianfrancesco in de schuld en de bruidsschat moest de rekening vereffenen, daarbij eischte de markies van Mantua dat Niccolò zijn aanstaanden schoonzoon als opvolger erkennen zoude. Nog in 't zelfde jaar 1429 verleende Paus Martinus V een breve waarbij Leonello gewettigd werd, in 1431 beloofde Niccolò in een staatsstuk dat Leonello na hem in Ferrara regeeren zoude en sloot zijne andere kinderen, wettig of onwettig, van de regeering uit. Aan alle naburige hoven werd dit besluit kond gedaan. Dat dit stuk voor Leonello van groot belang was, behoeft nauwelijks gezegd te worden, vooral wanneer men bedenkt dat nog in 't zelfde jaar Niccolò's derde huwelijk met Riccarda da Saluzzo plaats vond. In hun huwelijksakte werd Leonello's recht van opvolgen bevestigd, zelfs al mocht Riccarda haar gemaal kinderen schenken. Leonello behoefde zich dus bij de geboorte van Ercole en Sigismondo, Riccarda's zonen niet over de aanspraken dezer wettige nakomelingen te verontrusten, maar hunne moeder beschouwde hen natuurlijk als verongelijkt, en de latere geschiedschrijvers van Ferrara die onder 't bestuur dezer prinsen schreven, hebben Leonello uit hoofsche vleierij vaak onrechtvaardig beoordeeld.
Leonello en Margherita schreven elkaar gedurende de jaren hunner verloving Latijnsche brieven, want de prinses was eene leerlinge van den bekenden Maestro Vittorino da Feltre en had eene uitstekende opvoeding genoten. Haar portret, door Pisanello geschilderd hangt in de Louvre en haar fijn gelaat, tegen een achtergrond van groene takken, lichte bloesems en zwevende kapellen afgebeeld, schijnt iets zeer sympathieks te hebben. Hoe de bruidegom er uit zag weten wij uit een schilderij in de verzameling Morelli te Bergamo. ‘A fine sensitive profile’ vindt Miss Noyes, ‘ein eigenartiger Kopf mit
| |
| |
lockigem Haar, einer seltsam abgeschrägten Stirn, einer schmalen langen Nase, kleinen aber scharfen Augen, sinnlichen Lippen - der Gesamteindruck ist nicht unsympathisch’, zegt Chledowski. De groote bos krullen, die toen in de mode was en veel op een pruik lijkt, geeft Leonello's profiel iets vreemds, maar er is een rustige voornaamheid in zijn blik, zijn gelaat heeft niets van 't afstootend zinnelijke van Lorenzo dei Medici's laatste portretten en mist die meedoogenlooze hardheid van de beeltenissen der latere d'Estes.
In Februari 1435 werd het huwelijk in praal en statie voltrokken. Zonder zich aan de koude te storen welke de velden met sneeuw bedekte, reed Margherita op een wit paard, onder een baldakijn door Ferrara's voorname ingezetenen gedragen, de stad binnen. Zij was in een fluweelen mantel met hermelijn gevoerd gekleed, en wij moeten 't betreuren dat Pisanello dien fraaien optocht niet voor ons uitschilderde - tegen de smettelooze witte sneeuw zullen al die kleurige gewaden prachtig zijn uitgekomen - de feesten waren schitterend en kostten heel veel geld. Niccolò moest groote sommen leenen en zijne onderdanen leegden zuchtend hunne beurzen. Drie dagen duurde de pret en toen betrok het jonge paar de vertrekken voor hen in 't kasteel der Estes bestemd. Uit oude boeken en papieren in 't archief te Ferrara bewaard weten wij dat Leonello en zijne jonge bruid een zomerslaapkamer op 't Noorden en een winterslaapkamer ‘de pauwenkamer’ op 't Zuiden hadden. Wij vernemen welke meubels deze zalen vulden, hoe fraai 't groote praalbed was met donzen kussens, linnen lakens en eene sprei van groen en zwarte zijde, kunstig geborduurd met vijf figuren, ‘waarvan eene die op een orgel speelt’ en ander loofwerk bestikt. In de kleedkamer bevond zich een groot koper waschbekken met de wapens van Leonello, een schaakspel en een gouden uurwerk met een zwevende engel versierd. In Leonello's studeerkamer ‘la camera dei cimieri’ werd zijne boekenverzameling in een
| |
| |
mooie kast bewaard - deze had aan den tyran van Lucca behoord en na diens val had Leonello die aangekocht. Zulke buitenkansjes kwamen toen wel meer voor. Leonello was een groot boekenvriend en verteerde veel geld aan zijne bibliotheek, later toen hij als markies over ruime inkomsten beschikte, wisten de Italiaansche geleerden dat wanneer zij een kostbaar handschrift duur verkoopen wilden zij zich slechts tot Leonello behoefden te wenden. Zoo verkocht Poggio hem twee prachtige exemplaren van de werken van den kerkvader Hieronymus. Hij liet een werk van Caesar met miniaturen verluchten, en in het boek van Decembrio ‘Politia litteraria’, samenspraken over letterkundige onderwerpen handelend, is de persoon welke over 't onderhoud en 't beheer eener bibliotheek 't woord voert niemand minder dan Leonello. Hij vertelt hoe men boeken voor stof en schade moet bewaren, welke vertrekken zich het beste er toe leenen tot boekerij in te richten, de keus van passende schilderijen, de wijze waarop de deelen gebonden moeten worden enz. Margherita zal van den boekenschat genoten hebben want gelijk Chledowski 't zegt ‘Sie stand ihrem Gatten geistig nahe und traumte gleich ihm von Griechen und Römern’. 't Jonge paar ter eere vertaalde Guarino twee levensbeschrijvingen uit Plutarchus en beide brachten menig gelukkig uur in de stille ‘studio’ door.
Lang zoude Leonello's eersten echt niet duren. Margherita had eene zwakke gezondheid, leed aan eene maagkwaal en twee jaren verstreken eer de geboorte van hun eenig kind Niccolò plaats vond, uit dankbaarheid zond zij een ex-voto naar 't graf van den Heiligen Franciscus te Assisi. In hare brieven klaagt Margherita over zware koude in 't hoofd, zij kan alleen eieren en soep verdragen, en eet geen vleesch meer. In denzelfden brief vertelt zij vol moederlijke zorg van haar teer kindje en van hare onvermoeide pogingen 't zwakke wichtje te versterken. Tot herstel van gezondheid reisde zij naar 't lustslot Governolo waar de
| |
| |
vorsten van Mantua de zomermaanden doorbrachten, maar de verandering van lucht baatte niet: zij overleed in Juli 1439. Leonello's smart was groot, waar hij volgens 't gebruik dier tijden, haar ter eere het zinnebeeld van een margrietenbloem, op zijne kleederen en persoonlijke eigendommen had laten aanbrengen, zoo werd deze thans door een aanbeeld, met een gebarsten hamer een schild met gebroken lansen, bogen met gespleten pijlen en andere zinnebeelden van rouw en droefenis vervangen.
Vijf jaren lang bleef Leonello ongehuwd, toen dwongen staatkundige redenen hem eene nieuwe echtverbintenis aan te gaan. In 1440 overleed markies Niccolò en als heerscher van Ferrara volgde Leonello trouw diens vredelievende politiek. Hij begreep tegen hun machtigen nabuur Venetië steun bij andere vorsten te moeten zoeken. Niccolò had tot bondgenoot Filippo Maria Visconti, hertog van Milaan verkozen en dezen trouw met raad en daad bijgestaan. Bij zijn laatste bezoek aan Milaan was Niccolò vrij schielijk overleden - men zeide dat er vergift in 't spel geweest was - en hoewel Leonello op goeden voet met Visconti bleef, wenschte hij een meer betrouwbaren vriend dan de wankele ziekelijke Filippo Maria. Hij voelde zich tot den geletterden koning van Napels aangetrokken en droeg zijn broeder Borso op dien vorst de hand zijner natuurlijke dochter Maria te vragen. Borso was een goed diplomaat. Leonello's wensch werd vervuld en hij kon op de vriendschap van zijn koninklijken schoonvader rekenen. Borso had echter aan zijn broeder de schaduwzijden van 's konings regeering medegedeeld en Leonello oordeelde 't van belang Alfonso I op zijne staatkundige fouten te wijzen. Toen Borso in 1442 de bruid te Napels ging halen kreeg hij een lijvig stuk mede waarin al de zwakheden van Alfonso's bestuur helder uiteen werden gezet. In dit merkwaardige dokument, dat voor Leonello's verstandelijke ontwikkeling zoo teekenend is, waarschuwt hij Alfonso tegen roekelooze geldverspilling, hij moet
| |
| |
trachten de liefde zijner onderdanen te verwerven, ‘hij had door elkeen bemind moeten zijn, door klein en groot door arm en rijk, door alle soorten van menschen’, maar nu in tegendeel werd hij eerder gehaat daar hij de beloften vroeger gedaan niet nagekomen was. Hij diende zijne woorden gestand te doen, de belastingen te verminderen ‘en het te onthouden dat de vestingen der staten voor 't meerendeel in de liefde der onderdanen bestaan’. Leonello trachtte Alfonso te overtuigen dat in 't belang van Napels was wanneer deze bij den dood van Filippo Maria, de laatste Visconti, het hertogdom Milaan poogde te vermeesteren. Leonello schetst in enkele doch zeer juist gekozen woorden de vorsten die 't toenmalige Italië regeerden en geeft van groote scherpzinnigheid blijk. Maar zijn schoonvader hoewel erkentelijk - hij gaf Borso eene volmacht waarbij hij Leonello toestond met Milaan te onderhandelen en hem tevens van zijn bondgenootschap verzekerde, volgde zijn raad niet op. Na 't overlijden van Filippo Maria werd Milaan eene Republiek, doch spoedig wist Francesco Sforza die met Filippo Maria's onechte dochter Bianca gehuwd was de heerschappij aan zich te trekken, de inwoners der steden Parma en Pavia verzochten echter Leonello hun opperheer te worden, doch hij sloeg dit vleiend aanbod wijselijk af, de strijd met den machtigen Sforza vreezend. Hij bleef aan de politiek van zijn vader trouw en werd door alle partijen als een rechtvaardig heerscher geëerd. Ferrara heette algemeen ‘il domicilio della Pace’. Hij wist een dreigend conflict tusschen Napels en Venetië vredig op te lossen en nam de zware taak op zich Sforza met die Republiek te verzoenen. Hij had te veel van zijne krachten gevergd en ‘de pijn in 't hoofd bracht hem in 't graf’.
Wist Leonello's buitenlandsche politiek Ferrara voor oorlogsgevaar te behoeden, zoo bleef ook onder zijn beleid de stad van die binnenlandsche twisten verschoond, welke zoowel onder de regeering van zijn
| |
| |
voorgangers als onder die van zijn navolgers straatgevechten en terechtstellingen met zich brachten. Behalve een kleine opstand, zonder moeite gedempt, kwamen er geene ongeregeldheden onder zijn bewind voor. Samenzweringen trachtte hij te voorkomen door de twee prinsen die de ontevredenen als voorwendsel tot oproer en muiterij hadden kunnen verkiezen, uit zijn land te verwijderen. Ercole en Sigismondo de wettige zonen van zijn vader, zond Leonello naar Napels, om aldaar in 't gezelschap van den troonopvolger te worden opgevoed. Dat de jongelieden er goed behandeld werden bewijst het feit dat Ercole, op zijn beurt markies van Ferrara geworden, tot zijne bruid eene Napolitaansche prinses verkoos. Wij hebben reeds verhaald hoe Leonello Borso met eervolle diplomatieke zendingen belastte - een verstandige wijze, hem uit Ferrara te verwijderen waar de ledigheid 's duivels oorkussen had kunnen worden. Hij schonk hem echter landerijen en kasteelen en beide broeders hadden elkander hartelijk lief. Voor Parisina's dochtertjes deed Leonello wat hij kon en schikte voor hen goede huwelijken - helaas kon hij hen niet gelukkig maken, de eene stierf nog jong!
Niet alleen genoten de inwoners van Ferrara van een vredig bestaan, maar dank aan 't gevoel van verantwoordelijkheid dat Leonello tegenover zijne onderdanen bezielde, bezaten zij vele voorrechten. Hij verminderde de drukkende belastingen, deelde bij een zware hongersnood graan kosteloos uit, stichtte goede scholen enz. Het beroemde hospitaal van Ferrara had aan hem zijn ontstaan te danken, hij verzachtte zooveel hij kon de wreede strafwetten. Landbouw en veeteelt beschermde hij eveneens, en 't is geen wonder dat een der meest bekende humanisten van zijn tijd Leone Battista Alberti na een bezoek aan Ferrara schreef: ‘Daar begreep ik welk een geluk het is in een staat te leven waarin niets de vrede van het gemoed bedroeft, onder de heerschappij van den besten vader, die de wet en de gewoonten eerbiedigt’.
| |
| |
De Ferrareezen mochten zich dus onder Leonello's bestuur gelukkig prijzen, slechts eenmaal zullen zij gemopperd hebben!......... toen zij bij de feesten voor zijn tweede huwelijk al te diep in de beurs moesten tasten! Niet alleen werd eene belasting door de gemeenten geheven maar particulieren moesten eveneens bijdragen! Leonello oordeelde dat de koningsdochter uit het rijke Napels niet met de kamers van ‘Vittorino da Feltre's bescheidene Schülerin’, zooals Chledowski haar noemt, tevreden zoude zijn - hij liet de vertrekken eertijds door de arme Parisina als regeerende markiezin bewoond, weer gereed maken. Tapijten werden door de Vlaamsche handwevers destijds door Niccolò uit Vlaanderen ontboden geweven, zilveren voorwerpen van allerlei aard aangeschaft, zooals kettinkjes en bellen voor valken. Ja, zijne zorg ging zelfs zoo ver dat kasten en koffers met rijke gewaden gevuld werden. In kisten lagen stapels lijnwaad en tallooze paren handschoenen - sommige met bont gevoerd, andere van gemsleder om bal mede te spelen, weer andere met goud geborduurd. Schilders zooals Sagramoro da Soncino, Niccolò Panizato en anderen versierden banieren, deuren en muren, tot vogelkooien en duiventillen aan toe. De pages kregen nieuwe kleeren, de hofdames gewaden van groen laken en de markies zelf een kleed van gouden stof. (Maar al deze sierlijke kleedij was volgens de boerenuitdrukking ‘echt kastengoed’ - na de feesten werd alles keurig opgeborgen, sliepen de pages weer op 't stroo en hadden geen haarborstels, maar alleen eenige houten kammen. De japonnen der hofdames werden vaak gestopt en als t' noodig bleek, verlengd, en iedere edelman - zelfs de markies - droeg naaigerei bij zich om de ontbrekende knoopen aan 't wambuis te kunnen zetten!)
Borso haalde de bruid in eene galei, met vlaamsch tapijtwerk versierd en van purperen zeilen voorzien. De republiek Venetië had ter eere van Leonello eenige schepen als geleide medegegeven en in Maart 1444 ste- | |
| |
vende de vloot naar Napels. Eene maand later kwam de bruid te Venetië aan en werd door den Doge met praal en statie ontvangen. De stad schonk haar een kostbaar kleinood en de belangstelling in de vorstelijke jonkvrouwe was zoo groot dat tengevolge 't ontzettende gedrang de Rialtobrug door midden brak, tweehonderd menschen in 't water vielen, waarvan twintig verdronken. Van Venetië reisde Maria d'Aragona naar Lagoscuro waar Meliaduse d'Este haar wachtte, gevolgd door schepen beladen met de schoonste edelvrouwen en voornaamste ridders uit Ferrara. Wat echter 't meest de aandacht trok, was eene boot waarin een groot aantal mooie boerenmeisjes uit Polesine zaten ‘op eigenaardige wijze gekleed, zingende en dansende om hunne vreugde te kennen te geven’. In Castelnuovo ontving Leonello zijne bruid en drie dagen rustte Maria van hare vermoeienissen uit. 27 Mei trok zij Ferrara binnen, de baldakijn werd nu door Ferrara's professoren gedragen, die voor de gelegenheid roode handschoenen kregen. De prachtigste feesten volgden. Meliaduse liet op den 28sten Mei het plein voor 't kasteel in bosschen en weiden herscheppen en van uit een der torens konden de jonggehuwden hem en zijne metgezellen als jagers vermomd allerlei wilde dieren zien neerschieten. Tornieren en steekspelen werden gegeven maar 't mooiste zal toch wel de voorstelling op de plaats voor de kathedraal geweest zijn, voor de gelegenheid tot een eikenbosch omgetooverd waar St. George de schutsheilige van Ferrara een draak doodde en de prinses verloste. Er werd gedurende die dagen heel wat gegeten en gedronken: 1000 ossen en kalveren, 40.000 kippen verorberd en 15000 pond suiker gebruikt om al die gerechten te bereiden. Leonello was als lekkerbek bekend en
schijnt over zijn kok, Maestro Calemio, zeer tevreden te zijn geweest, tenminste in een schrijven beveelt hij dezen aan den koning van Napels aan wanneer zijn schoonvader voor de bruidsdagen van zijn zoon iemand noodig mocht hebben.
| |
| |
Maria van Aragon was evenals weleer Margherite Gonzaga, eene bekoorlijke prinses met welke Leonello spoedig gelukkig was. Wij kunnen ons gemakkelijk hun leven voorstellen, hetzij in het paleis te Ferrara of in de schoone villa van Belriguardo, Leonello's lievelingsverblijf. 's Morgens reden beiden misschien op de jacht, Leonello in een groen gewaad, een stroohoed op de lokken, zooals de ruiter van Cossa's fresken, omgeven van koene ridders die met moeite hunne vurige paarden bedwingen. Hen volgt de valkenier Costa da Candia, door Leonello zoo bemind dat, toen bij een schipbreuk Costa's leven als door een wonder gered werd de markies uit dankbaarheid een ex voto uit was in de kerk van Sta Maria di Belfiore liet ophangen. Costa was hier afgebeeld met twee valken aan zijne voeten, de beeldhouwer Baroncelli had dit werk vervaardigd. Door moerassen en bosschen snelden de jagers, en niet alleen logge reigers en schuwe fazanten maar ook herten en wilde zwijnen werden achtervolgd. Wellicht droegen de moedige doggen dezelfde namen als Lorenzo dei Medici's brakken:
‘Hij riep, Tamboro, Pezuelo en Martello
La Foglia, la Castagna en la Guerina
Fagiano, Fagianin, Rocca en Capello
......En Serchio en Fuse en mijn oude Buontempo......
De markies schonk meestal een gedeelte van den buit aan den ouden Guarino, soms zocht hij zijn leermeester in zijn villa op waar Guarino's vrouw de boerderij moest bestieren terwijl hij zelf met een Vergilius in de hand het landvolk gadesloeg en bij den ploeg de klassieken aanhaalde. Dan noodde de bejaarde geleerde den markies op ‘fave en favole’ ‘boonen en fabelen’ gelijk hij schrijft en zag men Leonello gelijk Carducci beschrijft:
‘de rechterhand op zijn trouwen hazewind leggende
in 't groen gekleed spreekt hij van Caesar aan Guarino.
Bij 't vallen van den avond keerden de jagers naar Ferrara terug en vereenden zich aan den disch waar
| |
| |
geestige kout en gezellige vroolijkheid gevonden werd, door liefelijke muziek afgewisseld. ‘Doch geene zinnelijke klanken maar eenvoudige en ernstige wijsjes’ (Guarino). Wie weet echter of op den maaltijd niet een dans volgde - zoo'n dartele boerendans toen in zwang, ‘de kettingdans’ bijv. waarbij de dansende paren zongen terwijl zij rond draaiden.
‘de dans slingert in en uit
terwijl de eene vaster houdt
De markiezin keek dan glimlachende toe terwijl hare jonkvrouwen Costanza, Violante, Rizzarda en Catarinella met Guelfo, Giovanni, Pellegrino en Conte ‘de pages van den markies rondhuppelden - in hare ‘cotta alla catatana’ van groen damast met zilverer maliën versierd, de fluweelen mouwen met zilver bestikt, juweelen in 't donker haar, zal de schoone Napolitaansche er wel bekoorlijk hebben uitgezien en weinig op Leonello's zachte verwijten gelet hebben dat waar zijne decreeten de dames uit Ferrara verboden veel geld aan hunne kleeding ten koste te leggen zijne gemalin 't voorbeeld van eenvoud geven moest! Maria van Aragon wees hem dan zeker op de weelde door zijne geliefde Romeinen ten toon gespreid en verzocht, om zijne aandacht af te leiden een der minstreelen een ‘fransche geschiedenis’ voor te dragen; de muziek zweeg, de dans stond stil en allen luisterden vol belangstelling naar de historie van Floris en Blanchefloer of Reinout's avonturen. De humanisten schudden afkeurend 't hoofd en trachtten Leonello te overreden deze wufte verhalen te verbieden maar voor een ridder als d'Este bleven deze legenden vol onweerstaanbare bekoring. Hoffelijk als altijd, liet hij zich dan van nieuwe manuscripten vertellen, luisterde naar een latijnsch gedicht van een der vele hofpoëeten (er waren te Ferrara evenveel dichters in de stad als kikkers in de moerassen, zeiden de spotters) of bezag met zijne vrienden Pisanello's medailles......
| |
| |
Zoo vergingen de uren totdat de torenwachter 't naderen van den morgen verkondde en de gasten verdwenen......
Helaas. Ook ditmaal was Leonello geen blijvend geluk beschoren. De vochtige lucht van Ferrara schijnt op de gezondheid van Maria van Aragon een nadeeligen invloed uitgeoefend te hebben. Zij overleed kinderloos in 1449 - een jaar daarna volgde Leonello haar in 't graf. De geheele bevolking van Ferrara treurde om den goeden markies - de gouden dagen van Ferrara waren ten einde. Want zoo zijn broeder Borso die nu nu aan de regeering kwam - Leonello's zoontje Niccolò was nog een kind - even vredelievend als zijn voorganger bleek, zoo was hij tevens ijdel en pronkzuchtig en wist telkens de buidels zijner onderdanen te leegen. Met Leonello verdween de echte vorst der humanisten door Carducci zoo treffend beschreven.
‘Deze Italiaansche heerscher met zijn edelen inborst bewaarde al de eigenschappen van een goeden ridder hij verkreeg daarbij, uit de klassieken, de wijsheid in hunne leer bevat, en wat nog grootere waarde heeft de philosophie en menschlievendheid der Antonynsche keizers. Hij stichtte, indien 't mij vergund is te zeggen, de geestelijke sfeer der ferrareesche cultuur, verre van de politieke stormen en van den fellen strijd der gedachten en die der lusten, - de sfeer in welke later de dichtkunst van een Boiardo en een Ariosto zich konden ontwikkelen en tot bloei komen. Voor hem den vroegtijdigen dood, de vergetelheid, de onbekendheid - het gerucht der loftuitingen, het geschetter der epische trompetten, de zang der muziek gold de anderen, de wreeden, de trotschen, de onrechtvaardigen, de ruwen’. |
|