| |
| |
| |
Aanteekeningen op de wereld-gebeurtenissen
Door Mr. J.C. van Oven.
XV
Duitschland's nood. - De onthullingen. - Het wantrouwen in den volkenbond.
Nu de oorlog uit is, de vredesverdragen een voor een geteekend worden, en hun ratificatie, trots allen tegenstand, te wachten staat, bieden twee maanden wereldgeschiedenis niet meer zulk een overstelpende massa feiten van gewicht als in de vorige jaren. Niettemin lijkt de toestand van ons werelddeel nog zoozeer op een vulkaan-in-werking, dat een eenigszins volledig overzicht van het in Augustus en September voorgevallene meer plaats in beslag zou nemen dan waarop ik aanspraak mag maken. Want het is nog gelijk ik in mijn jongste aanteekening schreef: er blijft veel optimisme noodig voor het behoud van 't geloof in de toekomst, en prettig is het leven op aarde voor de meeste stervelingen waarlijk nog niet. Schromelijke duurte die het bestaan voor zeker negen en negentig percent der menschheid uiterst moeilijk maakt, heerscht in alle landen; fabelachtige prijzen en nijpende
| |
| |
nood teisteren de meer dan honderd millioen bewoners van Oost- en Midden-Europa; wapengeweld blijft aan de orde van den dag, juist in die streken welker bevolking door den oorlog het zwaarst werd beproefd en die het meest van allen den nood te lijden heeft; politieke moeilijkheden van een ernst die vroeger de regeerders met zwarte zorg vervuld zou hebben, blijven schier geen land gespaard, en alom, letterlijk alom, belemmeren massale stakingen de ontwikkeling naar een nieuwen evenwichtstoestand. Dat dit alles ten slotte zal uitloopen op nieuwe samenlevingsvormen, superieur aan die van vóór den oorlog, wij blijven het hopen, maar, nogeens, men heeft veel optimisme noodig om het ook te gelooven, en hij die geneigd is de donkere zijde der aardsche dingen te zien, kan zonder moeite reeds voor den komenden winter een débâcle voorspellen, welke de bestaande nog verre zal overtreffen.
De overheerschende factor in dit tijdperk van oorlogsliquidatie is en blijft: de toestand in Duitschland. Zooals de oorlog geweest is de oorlog van Duitschland, zoo is ook het herstel in hoofdzaak afhankelijk van Duitschland - de belangrijkste nationale factor op het vasteland, zooals Smuts zei - en juist voor Duitschland vreezen de pessimisten het. ergste. Het is immers duidelijk: als Duitschland zich herstelt en met kracht gaat produceeren, kan het zijn oorlogschulden afdoen, zichzelf op de been helpen en onder zijn buurlieden rust verspreiden naarmate het zelf zijn politiek evenwicht herstelt; maar gaat het den kant van Rusland uit, dan sleept het allicht verscheidene van zijn buren in den afgrond mee, de overwinnende volken derven dan zijn onmisbaren en bij het vredesverdrag toegezegden steun tot herstel en zien daardoor hun eigen, toch al niet geringe moeilijkheden vergroot in dezelfde mate als waarin zij zouden verminderen indien Duitschland zich wel herstelde. Kortom Midden- en Oost-Europa blijven dan de ‘burning melting pot’ die de wereldbrand heeft achtergelaten en West-Europa wordtmisschien mede door den gloed verteerd.
Ziedaar het schrikbeeld der pessimisten, en er is zeker- | |
| |
lijk geen mensch die stellig zal durven volhouden dat hun vrees hersenschimmig is. Het is de Duitsche regeering gelukt om na het bezweren van de communistische stormen in het voorjaar, nieuwe uitbarstingen te voorkomen, maar telkens dreigt er weer gevaar: van links en van rechts. Communistische woelingen komen oponhoudelijk voor, ‘grossartige’ communistische samenzweringen worden ontdekt en telkens voorspelt men den Duitschen burger nieuwe emoties van dezen aard, terwijl aan den anderen kant de ‘Vorwärts’, half regeeringsorgaan nog wel, keer op keer ergerlijke staaltjes weet te vertellen van een onbeschroomd ten toon spreiden van imperialistische gezindheid door hooge en lage officieren. Tot dusver wist de regeering nog links te bedwingen door den angst voor rechts, d.i. het leger, en rechts binnen de perken te houden door de vrees voor een Russisch-Hongaarschen toestand, maar wie kan zich ontveinzen dat dit evenwicht uitermate labiel is en dat een flinke schok van de eene of de andere zijde het verbreken ken en een nieuwe ineenstorting te weeg brengen?
Zal de economische nood dezen winter of in het komende voorjaar dien schok tot gevolg hebben? Ziedaar de kwade kans, want de opheffing van de blokkade heeft leniging gebracht maar geen genezing en de drukkende vredesvoorwaarden in verband met de onophoudelijke stakingen belemmeren het herstel op noodlottige wijze. Het gaat nog slecht in Duitschland, heel slecht en verbetering komt uiterst langzaam. Nu dreigt dan de kolennood met een acute crisis. Frankrijk moet voorzien worden uit de Duitsche mijnen, de neutralen moeten steenkool ontvangen, omdat het staken van den uitvoer het Duitsche geld (dat reeds vijf zesden van zijn waarde verloor) op de internationale markt volslagen waardeloos zou maken, hetgeen een noodlottige ramp zou zijn omdat invoer van buiten dan onmogelijk zou worden, en eindelijk moet aan de groote behoeften van het eigen land voldaan worden. Maar staking op staking belemmert de steenkool-productie en het voorbeeld van sommige mijnwerkers die besloten om voor
| |
| |
de goede zaak langer te werken dan waartoe zij verplicht zijn, schijnt lang niet algemeen gevolgd te worden. Voeg daarbij dat de winetr voor de deur staat en 't is duidelijk dat de toestand wel zoo donker is als men denken kan, want de plannen der Amerikaansche productie-regelaars om de wereld-kolen-winning als een geheel te organiseeren, arbeiders uit Oost-Europa in West-Europeesche mijnen te laten werken en aldus het enorme wereld-tekort aan te vullen, zullen op z'n best pas in den loop van den winter effect kunnen hebben. Nu reeds noodkreten uit Berlijn, dat misschien weldra, zooals Weenen, zonder gas, electrisch licht en trams zal zijn; hoe zal het dan moeten gaan als de herfstkou van deze dagen plaats maakt voor echte winter-temperatuur en wie begrijpt niet, dat nood als deze, die de werkeloosheid vermeerdert, de duurte doet stijgen en het leven nog moeilijker maakt dan het al was, zeer goed den noodlottigen schok kan te weeg brengen die het evenwicht opnieuw verstoort?
De pessimisten hebben dus waarlijk alle reden voor hun bezorgheid en de lezer en ik, die liever nog niet gelooven aan de ineenstorting van alles, maar willen blijven hopen en vertrouwen op een, zij 't dan langzaam en geschokt herstel der samenleving, wij kunnen tegenover deze ongunstige factoren eigenlijk niet veel anders stellen dan de tamelijk onberedeneerde, nuchtere verwachting: dat het zoo'n vaart niet loopen zal, omdat het uitzicht al zoo dikwijls even somber is geweest als nu, zonder dat daarom nog de wereld verging of de beschaving ineenstortte. En als wij naar een grondslag voor dit vertrouwen zoeken, dan vinden we niet anders dan dit: dat ook de Duitschers zelf moeten verkiezen niet te gronde te gaan en dat de meesten hunner vermoedelijk gaandeweg zijn gaan inzien, dat noch een zwenking naar uiterst rechts, noch een naar de linksche extremisten redding kan brengen, doch alleenlijk geregelde, stoere arbeid, die de productie zal opvoeren en Duitschland teruggeven wat het verloren heeft. Op de degelijke kracht van het Duitsche volk vertrouwen wij; zij moet het helpen de rampen
| |
| |
te boven te komen, die zijn vroegere leiders over zijn hoofd hebben gebracht.
* * *
Dat inderdaad, naast de Oostenrijksche diplomaten, de Duitsche leiders direct verantwoordelijk geacht moeten worden voor den rampspoed van het Duitsche volk en zoo vele naties, het is opnieuw gebleken uit de onthullingen der laatste weken. Met opzet schrijf ik ‘direct verantwoordelijk’, omdat immers de indirecte verantwoordelijkheid niet door de Centrale staatslieden alléén gedragen wordt. Maar dat het uitbreken van dezen oorlog uitsluitend te wijten is aan de Duitsche en Oostenrijksche diplomaten, voor wien er nog niet van overtuigd was, hebben de jongste Oostenrijksche publicaties het kunnen bewijzen. Want al blijkt daaruit, dat de hoofdschuld, het eigenlijke daderschap, berust bij de staatslieden in Weenen, het mededaderschap van de Berlijnsche heeren brengt bij een wanbedrijf als dit een nauweijks geringere verantwoordelijkheid mee. En deze vraag is zeker heel veel belangrijker dan die andere, die in het begin van Augustus naar aanleiding van Erzberger's onthullingen zoo veel en hartstochtelijk besproken is, de vraag of voor de voortzetting van den oorlog na den zomer van 1917 de Duitsche generaals en diplomaten al of niet aansprakelijk zijm. Want al hebben wij bij het lezen van die mededeelingen van Erzberger, versteld gestaan over het grondelooze optimisme van Ludendorff, Hindenburg en Michaëlis, zoo zelfs dat de spreuk der ouden ons in de gedachten kwam: dat wien Jupiter verlangt te gronde te richten, hij dien eerst waanzinnig maakt, - toch kunnen wij niet gelooven, dat toen nog een gematigde houding Duitschland had kunnen redden. Inderdaad grenst het aan waanzin als deze generaals en staatslieden op dat tijdstip, d.i. als Amerika zich reeds in het strijdperk heeft geworpen, droomen van een definitieve annexatie of ‘Angliederung’ van Duitschlands buurvolken (ook Nederland!) en natuur- | |
| |
lijk maakte deze geestesgesteldheid reeds aanstonds een einde aan elke vredesmogelijkheid, ook al is het waar,
dat Engeland polste en een ‘hint’ gaf, dat Duitschland eerst definitief afstand moest doen van België en er dan wel te praten zou zijn. Maar toch, al was deze razende hoogmoed nu eens niet de richtsnoer der Duitsche politiek in die dagen geweest, al was deze geörienteerd geweest op Erzberger's kompas, ook dan ware de vrede toch wel zeer moeilijk bereikbaar geweest: zelfs de socialisten wilden toen nog niet van afstand van Elzas-Lotharingen weten, en meent men waarlijk dat zonder dien afstand de Entente vrede gesloten zou hebben, op een tijdstip waarop Amerika zijn krachten begon te ontwikkelen? Ja, misschien zou daarvan drie maanden later hebben kunnen inkomen, toen Rusland definitief was afgevallen,.... maar toen was er in Duitschland heel geen sprake meer van transigeeren, want toen was daar de hoop op de volkomen overwinning weer wakker geworden. Dus, de weigering van Michaëlis c.s. in Juli 1917 om een ruiterlijke verklaring omtrent België af te leggen, doodde inderdaad alle kans op vrede, maar ook mét zulk een verklaring zouden vermoedelijk eventueel geopende vredesonderhandelingen spoedig doodgeloopen zijn.
Waarlijk verbijsterend echter zijn de gegevens die ons door de jongste Oostenrijksche publicatie onthuld zijn en die betrekking hebben op Oostenrijk's, in 't bijzonder op Graaf Berchtold's, houding in de noodlottige Julimaand van 1914. Dat Oostenrijk den Duitschen bondgenoot de hand geforceerd heeft, dat de Duitsche regeering als zoodanig het ultimatum aan Servië niet heeft gekend vóór den 23en Juli, is immer de meening van schrijver dezes geweest en wordt nu door publicatie der Oostenrijksche stukken bevestigd. Maar nieuw en verbijsterend is, dat de Duitschers zoozeer het werktuig, de Oostenrijkers zoo de drijvende kracht naar den oorlog geweest zijn; dat er nog slimmigheidjes noodig waren om bemiddelingspogingen van Engeland te doen mislukken.
Zoo wilde men dus in Weenen zelf, reeds vóór den moord
| |
| |
in Serajewo, maar vooral daarna, de knechting van Servië, de beheersching van den Balkan, door welke middelen ook, desnoods door middel van een Eeropeeschen oorlog! Misschien hoopte men dat Rusland, niet of zwak gesteund door Engeland, zou terugschrikken en dat het doel nog zonder oorlog bereikt zou worden, zooals het immers in 1908-1099 zoo mooi gelukt was. Maar het gruwelijk cynische in de houding der Oostenrijksche diplomaten, zooals die nu aan het licht treedt, is juist, dat die hoop bij hen klaarblijkelijk nauwelijks bestond; dat het niet een - helaas gebruikelijke - politieke manoeuvre was, gericht op een diplomatieke overwinning waarbij met oorlog en vrede lichtzinnig wordt omgesprongen maar waarbij toch het diplomaten-succes op den voorgrond staat, - maar dat hier juist de oorlog, de wereld-oorlog dus, het waarschijnlijke, bijna zekere, de diplomatieke-overwinning-zonder-oorlog een kleine kans was. Het moest nu blijkbaar, naar Berchtold's meening, erop of eronder voor het Habsburgsche keizerlijke huis, voor de Donau-monarchie zelf misschien; òf zij zou den Balkan beheerschen, òf de Slavische volkeren zouden haar te gronde richten, en die strijd moest uitgestreden worden, ten koste van het leven en het levensgeluk van vele tientallen millioenen! Met cynisch koele berekening drijft dan in Weenen de diplomaat zijn spel en geen macht in de verbijsterde wereld weet hem te bedwingen. Maar dat deze gruwel kon bedreven worden, dat een groep paleisjonkers in Weenen de wereld in den afgrond kon storten, daarvoor rust toch de volledige verantwoordelijkheid op de Duitsche regeerders, den keizer aan het hoofd. Want wat hadden al Berchtold's slimmigheidjes geholpen, als eens één krachtig woord uit Berlijn was toegeroepen? Had Berchtold één oogenblik kunnen aarzelen om Grey's bemiddelings-voorstel - dat zoo goed als zeker den vrede bewaard had - te aanvaarden, indien dit overgebracht was, niet
met een ernstige of zelfs dringende aanmaning om het aan te nemen, maar vergezeld van de korte en krachtige mededeeling: ‘als ge dit niet aanneemt, hoeft ge niet op
| |
| |
onzen steun te rekenen?’ Die mededeeling kon niet tot Weenen gericht worden omdat twee weken te voren, na de beraadslaging van 5 Juli in Potsdam al een andere boodschap was gezonden, en die luidde even duidelijk: ‘als het er op aan komt, vertrouw ten volle op onzen steun’.
Waarom die trouw tot in den dood? Zeker niet alleen uit middeneeuwsche keizerlijke vriendschapsgevoelens alleen, maar vooral omdat de Duitsche politiek sinds lang op Oostenrijksche belangen ingesteld was, omdat in Duitschland sinds jaren de grootheid van de Oostenrijksche Hongaarsche monarchie, Duitschland's eenige vriend in de wereld, beschouwd werd als een Duitsch levensbelang, omdat bijgevolg een levengevaar voor Oostenrijk-Hongarije werd beschouwd als een levensgevaar voor Duitschland zelf. Over Oostenrijk-Hongarije, Bulgarije en Turkije wilde Duitschland zijn sterken arm tot in Azië uits rekken en toen in Servië Rusland zich in den weg stelde moest die belemmering worden weggeruimd, niet alleen om het Oostenrijksche maar ook om het Duitsche belang. De droom van den weg naar het Oosten, die, - Prins Lichnofsky heeft het zoo goed gezegd - volkomen in strijd was met Wilhelms eigen woord van Duitschlands toekomst liggend op de zee, heeft tot den oorlog geleid en daarmee tot den ondergang van het Duitsche en Habsburgsche imperium.
Werktuigen waren tot op zekere hoogte de Duitsche diplomaten toen door Oostenrijk de misdaad gepleegd werd, maar dan toch werktuigen, zoo willig, dat hun schuld niet geringer is dan die van de hoofddaders. Of nu de volle verantwoordelijkheid op alle in naam verantwoordelijke personen in Berlijn rust, op Bethmann-Hollweg dus in de eerste plaats, dit valt moeilijk uit te maken: wie in Berlijn dreven, wie gedreven werden, zal wel later bekend worden, maar de Duitsche diplomatie als zoodanig die feitelijk aan de Oostenrijksche carte blanche gegeven had om den oorlog te beginnen als een Oostenrijksch levensbelang dit noodig maakte, zij was niet minder schuldig
| |
| |
dan haar bondgenoote in Weenen, al gaf deze laatste dan het sein.
* * *
Dit is voor ons het meest treffend in de Weensche publicaties: dat zij ons opnieuw voor oogen stellen, hoe op stuk van zaken één man als het ware maar op een knopje hoeft te drukken en heel de gruwelmachine komt in werking. Daar was nu in dien heerlijken zomer van 1914 één groote mijnheer in Weenen, met 'n paar vertrouwelingen in het complot, die besloten had, dat ‘het’ nu moest gebeuren, in wiens berekeningen en plannen ‘het’ nu tot noodzaak geworden was en die in staat was, bijna zonder moeite ‘het’ tot stand te brengen. Doordat die ééne man zoo redeneerde, werden als met één slag alle plannen, alle verwachtingen van vrijwel alle andere menschen op de wereld verijdeld, hun geluk vernield, hun leven opeens van geen waarde meer. Natuurlijk was 't niet voor het eerst in de wereldgeschiedenis dat dit zoo gebeurde, integendeel sedert de tijden der Assyriërs en Babyloniërs is het niet anders geweest, maar wij hadden vóór den oorlog het gevoel dat het niet meer kon en nu hebben wij nog veel sterker het gevoel dat het niet meer mag.
Hoe het te beletten? Wij weten het allen: door den volkenbond. Maar zie nu, dat in deze korte maanden na den oorlog van alle kanten het felste wantrouwen blijkt tegenover dien volkenbond, zooals die tot stand gekomen is en die de eenig mogelijke was onder de bestaande omstandigheden. Frankrijk wantrouwt den bond, want het sluit een defensief verdrag met Engeland en Amerika, dat volkomen overbodig, zelfs schadelijk is binnen het kader van den bond. Iralië laat zijn ‘grooten dichter’ toe een volkomen anti-volkenbondrechtelijke campagne te ondernemen. België hecht niet de minste waarde aan den volkenbond, want het begeert ons Limburg en Zeeuwsch-Vlaanderen of een militaire overeenkomst met ons, uit vrees voor een overval uit het oosten, maatregelen die volstrekt overbodig zijn in het kader van den volken- | |
| |
bond, en het gaat zoo ver van het innig verachtelijke middel der geheime agenten te gebruiken om ons Limburg af te troggelen, alles uit diep geworteld wantrouwen in den volkenbond. En ten slotte zijn de Nederlandsche militairen niet minder wantrouwend, als zij onder commando van generaal Snijders een congres organiseeren tot versterking onzer weermacht. een congres dat totaal buiten het gevoelsleven van het Nederlandsche volk omgaat en waarop - helaas ook zij! - eenige hoogleeraren zich compromitteeren door op den volkenbond af te geven. Goede hemel, men hoeft waarlijk niet te komen vertellen dat dit geen model-volkenbond is! Dat weten wij en dat weet Wilson ook wel. De Duitschers hebben toen de oorlog uit was, een prachtig plan voor een volkenbond gemaakt en gepubliceerd; ja wel, maar de Duitschers waren verslagen en als zij dat niet waren, dan zou hun volkenbond er zeker niet mooier hebben uitgezien dan deze. Geklukig dat wij dezen hebben en niet dien welken de Duitschers in dat andere geval gemaakt zouden hebben en die onder de ijzeren heerschappij van Ludendorff zou hebben gestaan! Deze volkenbond is door Wilson gered uit
de veroveringsneigingen van sommige overwinnaars en als zoodanig kan hij de kiem vormen van een beteren bond, ook al spelen voorloopig Engeland en Amerika in dezen de baas, mits men ze van alle kanten een weinig vertrouwen schenkt. Hij zal niet alle oorlogen tegenhouden, maar hij kan er eenige tegenhouden en dat is reden genoeg om hem niet belachelijk te maken. Natuurlijk kan hij er nog niet toe leiden dat de volken hun bewapening afschaffen, maar hij kan er wel toe leiden, en leidt er inderdaad reeds toe, dat zij hun bewapening niet uitbreiden. En intusschen kan aan de ontwapening gewerkt en de volkenbond-bepalingen kunnen verbeterd worden als gaandeweg de oorlogs-psychose, die moeilijk in een half jaar tijd verdwenen kan zijn, is uitgesleten. Dat zal echter zekerlijk niet geschieden wanneer de bond van alle kanten gewantrouwd en belachelijk gemaakt wordt.
Dit brengt mij tot mijn slotwoord over de quaestie tus- | |
| |
schen ons land en België hangende. Na alles wat hierover geschreven en gezegd is en nog nimmer wordt, zijn hier niet veel woorden noodig, want ten slotte denken wij in ons land allen daarover gelijkelijk, d.w.z. wij gunnen België - ondanks de schaamtelooze circulaire in zake de Limburgsche propaganda en andere onwelvoeglijkheden - alle noodige economische verbeteringen en waarborgen voor zijn veiligheid, maar geen handbreeds Nederlandschen grond en geen Nederlandsch burger, enkele, zooals ons kamerlid Groenendaal, uitgezonderd. Edoch, dit alles moet dan toch geregeld worden binnen het kader van den volkenbond, waartoe beide landen binnenkort zullen toetreden. Het is inderdaad niet te ontkennen, dat als wij Limburg niet verdedigen en België van het oosten aangevallen wordt, dat land aan groot gevaar bloot gesteld is, en, als men redeneert in de gedachtensfeer die met een volkenbond geen rekening houdt, is het zeer begrspelijk dat men ginds een militair verbond met ons wenscht. Wij zouden het voor en tegen daarvan inderdaad ernstig moeten overwegen en de beslissing zou zeer moeilijk zijn. Nu echter is de volkenbond er wel en al maakt hij alle oorlogen voor de toekomst niet onmogelijk, hij schept wel de mogelijkheid om door gezamenlijk overleg tusschen zijn organen en de belanghebbende partijen maatregelen te treffen die onze veiligheid en die van België - want de eene is onafscheidelijk van de andere - waarborgen, zonder iets af te doen op onze souvereiniteit en onze neutraliteit. Duidelijker gezegd: er moet aangewerkt worden op een regeling die het ons mogelijk maakt om bij een eventueelen aanval van een hersteld Duitschland op Frankrijk en België (want daarvoor is men immers bang daarginds) onze neutraliteit te bewaren, voorzoover een land binnen het kader van den bond neutraal kan zijn bij een verbreking van den bonds-vrede
door een mogendheid, zonder dat daardoor België's en Frankrijk's veiligheid wordt in gevaar gebracht.
Groningen, 25 September. |
|