| |
| |
| |
Aanteekeningen op de wereldgebeurtenissen
Door Mr. J.C. van Oven.
XIV.
De feesten der overwinning.
Voor de jubelfeesten der overwinning hebben de Entente-regeeringen deze gure en regenachtige Julimaand bestemd. Wel was de spontane vreugde van 11 November door de zeven maanden wachtens aanmerkelijk bekoeld en was bij menigeen onder de overwinnaars de lust tot juichen volslagen geweken, toen het gaandeweg duidelijk werd, dat het vredesverdrag - compromis als het was tusschen zeer tegenstrijdige verlangens - veler idealen niet zou verwezennlijken en dat de vrede den gedroomden gouden tijd niet brengen zou, - maar toch, toen dan ten laatste de kroon op het werk was gezet en de vrede met den vijand-bij-uitnemendheid een voldongen feit was geworden, toen heeft blijkbaar de dankbaarheid over wat er bereikt is het gewonnen op de zorgen van den dag en den angst voor de toekomst en gejubeld is er. Gejubeld bij de triomfante intree van het overwinnende leger onder den Parijschen triomfboog,
| |
| |
gejubeld in Londen om Foch, Pershing en Haig, ja zelfs in Brussel, Antwerpen en Gent, waar overigens de overwinningsstemming de somberheid der vijfjarige bezetting nog immer niet verdrijven kon, heeft men gejuicht, toen Wilson, Poincaré en Foch den dank der groote overwinnaars kwamen brengen aan de kleine natie die voor hen de spits heeft afgebeten en daarna van allen het bitterste leed heeft ondergaan.
Niettemin, lag het aan ons, die deze overwinningsvreugde slechts ten deele kunnen medevoelen, of is onze indruk inderdaad juist, dat er ondanks alles in dit gejubel iets opgeschroefds is geweest? 't Was alsof het niet geheel van harte ging, alsof hiermee het laatste nummer van het programma werd afgespeeld omdat het er nu eenmaal bij hoorde, maar zonder dat de ware animo aanwezig was. De overwinning was er, den vijand waren de vredesvoorwaarden opgelegd, zooals ontelbare malen beloofd was en aldus was nu de tijd voor het officieele feestbetoon aangebroken. Het overwinnende leger moest langs de via triumphalis de verleden jaar nog zoo zwaar bedreigde Fransche hoofdstad binnenrukken en de bevolking moest in uitgelaten vroolijkheid het feest der overwinning vieren, zooals door alle eeuwen heen, volkeren gedaan hebben als een somber dreigend gevaar geweken was. Maar voor ons, die dat alles van een afstand gadesloegen, lag hierin iets gedwongens, en als wij in dezelfde bladen, die ons vertelden van de honderdduizenden hun keel schor jubelende toeschouwers, lazen over de groeiende verbittering om de steeds stijgende kosten van het levensonderhoud en over het wassend verzet tegen de ‘vaders der overwinning’, dan konden wij toch moeilijk anders denken of bij velen die daar in Parijs en Londen juichten, was de stemming zoo ongeveer van dezelfde soort als de onze: een stemming van dankbaarheid, dat er nu in Parijs en Londen feest gevierd wordt en niet in Berlijn, maar daarnaast een van ernstige bezorgdheid voor de toekomst, waarmee de tradioneele overwinningsvreugde moeilijk vereenigbaar is. Ach, de
| |
| |
overwinning is te duur betaald en de overwinnaar weet al te goed, dat zoo al de verslagen vijand eenmaal in staat zal zijn, de door dwang opgelegde verplichtingen na te komen en de schadeloosstelling op te brengen, het nu levende geslacht daarvan niet meer zal genieten.
***
Slechts één man is er geweest onder de leiders die deze gedachten uitgesproken heeft, met de nuchtere eerlijkheid, zijn volk eigen: dat is generaal Smuts, de Boeren-generaal. De anderen, de leiders van het eerste plan, zelfs Wilson, hebben de fictie van de in allen deele geslaagde onderneming willen volhouden: Wilson in zijn Congres-rede na zijn terugkomst in Washington, Lloyd George in het lagerhuis en Clemenceau natuurlijk ook, hebben hun werk verdedigd als goed werk, als beantwoordend aan de idealen waarvoor gevochten is. De vrede is een goede vrede, een rechtvaardige straf voor het Duitsche volk, dat op roof belust, de vreedzame samenleving der volken met ruw geweld verstoorde, en dat nu eerst boeten moet en de schade vergoeden voorzooveel dat kan, om daarna gaandeweg de plaats in de volkensamenleving te gaan innemen, waarop het aanspraak kan maken. En voorts is de vrede goed, omdat hij een hechten grondslag levert voor de nieuwe samenleving der volken, al zal er dan in den loop der tijden een en ander verbeterd kunnen worden. Zoo oordeelen en spreken Wilson, Lloyd George en Clemenceau. Misschien kunnen zij, als staatslieden en politieke leiders, niet anders dan openlijk deze leer belijden, omdat op hen en op niemand anders de verantwoordelijkheid rust voor het werk, al staan zij in hun hart wellicht aan de zijde van Smuts, als deze verkondigt dat het verdrag niet goed is en dat het zoo spoedig mogelijk gewijzigd dient te worden. Maar juist van Wilson hadden wij zoo graag een woord vernomen als nu door Smuts gesproken is, een openhartige erkenning dat het verdrag niet beantwoordt aan de idealen waarvoor de oorlog aan Entente-zijde gevoerd
| |
| |
heet te zijn en dat het alleen door latere wijzingen in staat zal zijn den weg naar hun verwezenlijking te banen.
Het is waar, Smuts die een minder verantwoordelijke positie bekleedt, die meegeholpen heeft aan de overwinning van zijn nieuwe vaderland - dat hij vijftien jaar geleden nog fel bestreed - meer als een bondgenoot dan als een die voor eigen zaak vecht, staat vrijer dan de leden van den Raad van Vier en kan beter dan zij openlijk zeggen wat hem op het hart ligt, ja, nu hij naar zijn land terugkeert waar zijn regeering het hoofd zal hebben te bieden aan de oppositie der Hertzog-partij, is deze openhartigheid vermoedelijk tegelijk een daad van wijze politiek! Maar daarom klinkt het ons nog niet minder sympathiek in de ooren als wij hem bij zijn vertrek uit Engeland in zijn afscheidswoord ons eigen gevoelen zoo klaar en duidelijk hooren uitspreken: ‘In weerwil van de klaarblijkelijke mislukking van de vredesconferentie om ons de duurzame verzoening der volken te brengen, moeten wij onze hooge idealen ongerept houden. In plaats van in wanhoop neer te zitten, als de reactionairen en anarchisten, moeten wij met vasten tred voorwaarts gaan,’ En dan verder: ‘De nuchtere waarheid is, dat Groot-Brittanje een zeer klein eiland is aan den rand van het continent en dat op dit continent de zeventig millioen Duitschers den belangrijksten nationalen factor vormen. Men moet een krachtig Europa met een krachtig geordend Duitschland hebben. Groot-Brittanje kan niet welvarend zijn, wanneer Europa in een chaos verkeert.’
Niet waar, dit is iets anders en beters, dan de opgeschroefde ophemelarij van 't werk van Versailles, die men van anderen kant verneemt, en het is ook iets anders en beters dan het smalen op dat werk, dat - ook ten onzent - zoo veel wordt gehoord uit den mond van hen, die zich maar niet kunnen verzoenen met het feit dat de oorlog door een van de partijen gewonnen is en de vrede daardoor noodzakelijkerwijs, als krachtens een natuurwet, niet kon zijn de vrede van vergelijk en rechtvaardigheid dien wij gedroomd hebben. En het is inderdaad het juiste,
| |
| |
het eenige standpunt; dezen vrede aanvaarden als een hoogst onvolmaakt product van menschenhand, die bij slechte toepassing tot alle ellende kan leiden, welke de pessimisten voorzien, maar door de goedwillenden gebruikt kan worden tot herstel der geschokte samenleving, en die, al bevat hij verder niets goeds hoegenaamd, althans dit groote heil brengt, dat hij een eind maakt aan den oorlog en daardoor de barriére verwijdert die den weg naar een betere toekomst versperde.
‘Engeland een klein eiland aan den rand van Europa’, en ‘de Duitschers de belangrijkste nationale factor van het vasteland’.... het is voor de Britten niet prettig het te hooren uit den mond van een die zich waarlijk geen ‘little Englander’ getoond heeft en de Franschen zullen er misschien wel even zeer aanstoot aan nemen, al zal het vermoedelijk niet eens Smuts' bedoeling geweest zijn om hen als nationale factor bij de Duitschers ten achter te stellen. Maar de juiste kern der bewering zullen de niet door chauvinisme verblinde Britten toch niet kunnen miskennen: het Britsche rijk is eerst door den oorlog een vast aaneengesloten imperium geworden, waarvan het Vereenigd Koninkrijk het centrum vormt, niet alleen omdat het 't moederland is, maar ook omdat het in Europa is gelegen. Evenwel, het gewicht van deze positie berust weer geheel op de overwegende beteekenis van ons werelddeel, en hoe zal dit niet gewijzigd worden, indien Oost- en Midden-Europa de chaos blijven, die zij na de nederlaag geworden zijn? Stabiliseering van het Europeesche Continent is derhalve een Britsch belang van den eersten rang, herstel van Duitschland's materieele en moreele welvaart daarvoor een noodzakelijk vereischte, juist omdat Duitschland in waarheid de voornaamste nationale factor op het vasteland is, d.w.z. dat met een chaotisch Duitschland terugkeer der algemeene orde op het vasteland van Europa ondenkbaar is. Dus moeten Engeland en zijn bondgenooten uit eigenbelang het Duitsche volk steunen, in plaats van het klein te
| |
| |
houden als verslagen vijand, en daarom zoo spoedig mogelijk dit verdrag herzien.
Ten aanzien van Rusland geldt tot op zekere hoogte hetzelfde en ook daar moeten de geallieerden helpen, uit eigenbelang. Maar Smuts merkt zeer terecht op, dat dit probleem heel wat moeilijker is, dan het Duitsche en niet erg positief klinkt zijn uitspraak, dat een ‘gezuiverd Radenstelsel wellicht de beste oplossing zal zijn, en in elk geval veel beter dan het Tsarisme, waarop onze tegenwoordige politiek onvermijdelijk schijnt uit te loopen.’ Zooals dit daar staat is het wel is waar nauwelijks voor tegenspraak vatbaar, evenwel, de moeilijkheden dringen zich op bij de uitvoering van het beginsel; want hoe van het westen uit mee te werken tot ‘zuivering’ van het Radenstelsel, d.i. van een systeem dat principieel vijandig staat tegenover de beginselen der samenleving waarvan juist Engeland de zuiverste representant is? Zoo duidelijk dus de richting waarheen het eigenbelang der geallieerden wijst ten aanzien van Duitschland, zoo troebel is en blijft het Russische probleem.
En wel zeer opmerkelijk is het, dat juist die Russische quaestie steeds meer op den voorgrond treedt in de moeilijkheden tusschen de regeeringen en de oppositie in Frankrijk en Engeland. Wel gelooven wij geen oogenblik, dat alleen uit sympathie voor het Russische bolsjewisme de Engelsche en Fransche arbeiders en oppositie-partijen in verzet komen tegen de mannen die de overwinning verzekerden, want de grondoorzaken van dit verzet liggen hoogstwaarschijnlijk heel ergens anders: in de nijpende duurte, de ontgoocheling over het uitblijven van de gedroomde gouden eeuw, en zijn dus zeer logische, economische gevolgen van het vijf jaar lang vernielen inplaats van produceeren en van de daaruit voortkomende moeilijkheid om het productie-proces weer op gang te krijgen, - maar kenmerkend is het toch, dat bij al die economische of politieke demonstraties der laatste maanden in Frankrijk en Engeland de eisch wordt ge- | |
| |
steld van non-interventie in Rusland, van terugroepen, der troepen daar, onthouding van steun aan het antibolsjewisme. En het schijnt ook wel dat men in Londen en Parijs zachtjes aan wijken gaat voor dien drang, waarbij zeker sterk meewerkt de omstandigheid dat de antibolsjewistische politiek zoo bitter weinig succes heeft, zoodat men gaandeweg wel doordrongen moet raken van het besef, dat in Rusland het ziekte-proces vanzelf moet uitwoeden en dat, gelijk zoo dikwijls bij een zware ziekte, de beste therapie bestaat in ontzien en onthouden.
Trouwens in Engeland en Frankrijk hebben de regeeringen reeds zooveel te stellen met eigen, binnenlandsche zwarigheden, dat zij voor haar genoegen zich waarlijk geen Russische daarbij op den hals zullen halen. Wel mislukte de demonstratieve staking van 21 Juli finaal, wel behaalde Clemenceau dezer dagen weer een overwinning in het Palais Bourbon, maar elke nieuwe lijkt meer dan de vorige een Pyrrhus-overwinning, en lang zal het wel niet meer duren of de rol van den kranigen ouden heer is uitgespeeld en hij trekt zich terug in het particuliere leven, onder de eerbiedige bewondering van heel de wereld voor zooveel energie en vastberadenheid. Maar zijn opvolger (Briand?) wacht een waarlijk niet benijdenswaardige taak, zij het dan niet om een dreigende revolutie te bezweren - want dat het reeds zóóver zou zijn in Frankrijk, daarop wijst voorhands niets - dan toch wel het totaal ontwrichte volksleven in nieuwe banen te leiden, zoo dat de diepe wonden gaandeweg kunnen genezen en Frankrijk de gevolgen van.... zijn overwinning zonder nieuwe schokken te boven komt.
Op een dreigende revolutie wijzen ook in Engeland de teekenen vooralsnog niet en zeker is het niet waarschijnlijk, dat het Britsche volk zijn eeuwenoude instellingen, evenzoovele waarborgen voor politieke en persoonlijke vrijheid, zou wegwerpen voor het onzekere geluk eener Raden-regeering naar Russischen trant, Maar toch gist en kookt het ook daar, en het tempo van de geleidelijke
| |
| |
evolutie, waarvoor Engeland zoo hoog staat aangeschreven, in de historia politica, is sedert 11 Nov., toch wel aanmerkelijk versneld. Ook hier zijn ongetwijfeld dezelfde oorzaken en dezelfde gevolgen aan te wijzen als in Frankrijk. De oorzaken: nijpende duurte, moeilijkheid om de productie weer aan gang te krijgen; de gevolgen: ernstige arbeids-conflicten en politiek verzet tegen de regeerders, zich uitend in kritiek op het vredesverdrag en de Russische politiek, waarbij komt het Iersche vraagstuk als specifiek Britsche moeilijkheid. Tot een ware crisis zijn de arbeidsmoeilijkheden in deze dagen gegroeid, nu op de verhooging van den steenkolenprijs - zoo gevaarlijk voor de Britsche uitvoer-industrie - de uitgebreide mijnwerkersstaking is gevolgd, waarbij men er zefls niet tegen opzag de mijnen te vernielen door ook de pompen stil te zetten. Zeker is dit nog geen revolutie, maar dan toch wel een sterk verhaast evolutie-proces en wie zal zeggen of de Engelsche monarchie zonder revolutie, niet spoediger aan socialisatie van vele bedrijven zal toe zijn dan de Duitsche republiek, waar de socialisten op het kussen gezeten zijn.
***
Niet slechts Duitschland en Rusland moeten tot de orde wederkeeren, wil de Entente in waarheid kunnen zeggen, overwonnen te hebben, ook het Zuid-oost-Europeesche probleem moet zijn opgelost, en wat dit betreft kunnen wij helaas met den besten wil ter wereld in de pogingen der Entente-diplomaten tot dusver niets geniaals ontdekken. De vrienden bevoordeelen en van de vijanden halen wat er te halen valt, ziedaar de staatkunde die sedert het ineenstorten der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie gevolgd is en die men ook bij het dezer dagen vastgestelde vredesverdrag zag toegepast. Veel zullen wij van dat verdrag maar niet zeggen: het schijnt niet beter en ook niet slechter dan het Duitsche en ook hierin treffen vooral, naast de afscheuring van eenige reepen zuiver Duitsch-Oostenrijksch
| |
| |
gebied waarmee de Italianen tevreden gesteld moesten worden, de economische bepalingen, die inderdaad volslagen onuitvoerbaar schijnen.
Of het stuk geteekend zal worden? In Weenen zegt men van ‘neen’ maar ook Scheidemann zeide ‘neen’ en toch werd er geteekend. Wellicht gaat het hier ook zoo, misschien ook niet, misschien volgt Oostenrijk het voorbeeld van Hongarije en werpt zich in de armen van het bolsjewisme. Zekerlijk biedt dit eenige voordeelen, want blijkbaar ziet de Entente geen kans, om een Raden-republiek als de Hongaarsche, haar voorwaarden op te leggen, gelijk zij het Oostenrijk dreigt te doen, maar nadeelen heeft deze politiek toch en het is zelfs de vraag of na de ondervinding der laatste maanden, als Karolyi nog eenmaal voor de keus gesteld kon worden tusschen de Entente-heerschappij en dictatuur van het proletariaat, zijn keus dezelfde zou zijn als in Maart j.l.
Hoe het ook zij, wij kunnen ons in het minst niet voorstellen, op welke wijze er orde moet ontstaan in den Europeeschen zuidoost-hoek en wij krijgen den indruk dat ook de Entente daarvan geen voorstelling heeft; dat zij geen vast plan volgt. Daar legt zij nu haar overwinnaarsvoorwaarden op aan Oostenrijk, d.w.z. een klein stukje van de oude Habsburgsche monarchie, die zij als derzelver erfgename en rechtverkrijgende schijnt te beschouwen, ten einde op haar althans een deel te verhalen van wat zij meent te vorderen te hebben van de erflaatster! Maar helaas bevat de nalatenschap schier geen baten tegenover een waren berg van schulden, en men begrijpt waarlijk niet hoe er ooit iets te halen zal zijn van dezen Oostenrijkschen staat, die niets meer lijkt op een groote mogendheid, maar die geworden is tot een natie van den tweeden of derden rang, van de zee afgesloten, met een bevolking van luttele millioenen, eigenlijk niet veel meer dan een hoofdstad met omgeving, een hoofdstad die haar functie van centrum der zuidoost-Europeesche volken-conglomeratie bij den nieuwen staat van zaken wel moet verliezen. Het is alsof de Entente
| |
| |
hier een politiek op goed geluk voert; komt er wat van terecht, dan winnen wij erbij, zoo neen dan schaadt het niet, en onze vrienden in deze buurt zijn in elk geval goed af. Van een vast plan om in dien van ouds voor de Europeesche rust zoo gevaarlijken hoek gevestigde verhoudingen te scheppen, bespeurt men zekerlijk niemendal. Laten wij de Entente-staatslieden er niet minder om achten: moeilijkheden als deze gaan boven menschelijke kracht.
***
De wereldgebeurtenissen der afgeloopen maand, die om aanteekening vragen, zijn met het bovenstaande zeker nog niet uitgeput, zelfs zijn er nog twee, die ons volk van zeer nabij aangaan: de Belgisch-Nederlandsche questie en het Keizer-vraagstuk. Zij zijn echter in onze pers, reeds zoozeer van alle kanten bekeken, dat ik van een bespreking afzie. Trouwens de eerste dezer aangelegenheden is wat ons land betreft in de allerbeste handen gesteld en de tweede.... haar kan men van zoo vele kanten bezien, dat het wel volslagen onmogelijk schijnt om hier het objectief juiste te treffen. Ook over haar zij dus gezwegen.
Overzie ik het wereld-schouwtooneel nog eenmaal met 'n enkelen blik, zooals het zich voordoet in deze laatste Juli-week, zwaar van herinnering aan wat einde Juli bracht verleden jaar en vijf jaar geleden, dan wil het er nog niet bij mij in, dat er in Parijs en Londen de ware feeststemming heeft geheerscht toen de troepen voorbijtrokken en ik moet mij aan Smuts' gezond optimisme laven om het geloof in de toekomst te behouden! Ja, ondanks de klaarblijkelijke mislukking van de vredesconferentie om ons den duurzamen vrede der volkeren te brengen, zullen wij onze idealen ongerept houden; wij zullen niet als reactionnairen en anarchisten in wanhoop neerzitten, maar met vasten tred zullen wij voortschrijden.
Groningen, 24 Juli 1919. |
|