Onze Eeuw. Jaargang 19(1919)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 226] [p. 226] Verzen Door Edward B. Koster. Elfendans. Op ranke voetjes gaat het rap in 't rond, 't Fluweelen grasperk duizelt van den dans, En in den mild-mystieken maneglans Ligt heel de omdreving droomend wonderblond. De blanke voetjes raken nauw den grond, En in de wieg'lend-zwevende kadans Van 't rhythmisch sling'ren langs hun Elfenschans Gaan blinkende gewaden wisselbont. Fijne muziek van krekels hoort men trillen, Verluchtigend de lenige Elfengrillen, Bij wier gedans de grasjes ruischen gaan. De blanke lichamen van Nimfen schijnen Door 't woud; ze hebben pret in al die kleinen, En door de takken gluurt de groote Paan. [pagina 227] [p. 227] Hoog Buurlo Voor Chris Lebeau. Wie heeft de Reuzen tot het spel verlokt, Dat daarna eeuwen lang is blijven staan, Waar zijn de stoere spelers heengegaan, - De wereld is hier zoo dooreengeschokt. Eén heeft een worp gedaan, maar 't heeft gehokt, Er is een wonderwezen opgestaan - Het moèt wel - dat hen plots'ling kwam verslaan, Of zondvloed heeft hen gudsend weggeklokt. De ruige brokken liggen woest dooreen, En hier en daar, geteisterd door orkanen, Heft een van strijd verwrongen boom zich op. De blokken oerzand, als de stapels steen Geslingerd in de slagen van Titanen, Aeonen torsen ze op hun trotschen kop. Vorige Volgende