| |
| |
| |
Uit het oude Nijldal
Door Dr. E. Slijper.
Voor de dagen van Winckelmann, wiens oorspronkelike denkbeelden sinds de helft der achttiende eeuw zulk een diepgaande invloed gehad hebben op de waardering van de klassieken der Oudheid, kende men de geestelike erfenis der Grieken en Romeinen uitsluitend uit de geschriften, die tot ons gekomen zijn uit hun nalatenschap.
Winckelmann heeft zijn tijdgenoten de Kunst der Ouden geopenbaard, hij heeft hen geleerd het verband te begrijpen tussen deze beide Kunst-uitingen van de volks-ziel, zijn letterkunde en zijn kunstgewrochten in marmer en in brons; voortaan kon niet ongestraft een van beide verwaarlozen wie de geest der klassieken tot voorwerp koos van zijn wetenschappelik onderzoek. De natuurlike aanleg van een kunstenaar had beslist of hij wat er in zijn ziel leefde op schrift bracht in gebonden of ongebonden stijl dan wel hieuw in marmer of sneed in brons. Willen wij, hun verre nakomelingen, de volkeren der Oudheid leren begrijpen, dan moeten wij tot de gedachten doordringen, die er achter de schepping scholen van zulk een kunstwerk: door ons helder voor ogen te stellen, welke eisen men toen stelde aan een kunstenaar en zijn voortbrengsel, wat men mooi vond en waarom, komen wij tot een idee van wat er in hun geest
| |
| |
moet omgegaan zijn. Want aannemelik is het niet, dat de kunstenaar heel ver stond van de opvattingen van zijn tijd, de denkbeelden van zijn omgeving vinden wij in zijn schepping weer: zijn ideaal en de voorstelling daarvan in woord of beeld wortelt in de denkbeelden van het geslacht, dat hem viert en eert; omgekeerd voedt hij zijn omgeving in de ruimste zin op en vormt hij hun smaak.
Men denke echter niet, dat een geheel volk in al zijn lagen aan het geestelik leven van een zekere periode deelneemt; toen zo min als nu; Plato laat het voldoende blijken - en moge het heden ten dage een beetje anders schijnen, naar verhouding is het toch weer gelijk - het het zijn alleen bepaalde kringen geweest, die de gedachten van hun geslacht gevormd hebben; een groot gegedeelte van het zielental prijst, wat anderen prijzen, vindt mooi wat hun gezegd wordt mooi te vinden; een nog groter aantal is zelfs niet op te schudden uit een dikwels pijnlike onverschilligheid ten opzichte van de dingen des geestes.
Het gevolg hiervan ligt voor de hand.
Wat wij uit de letterkunde leren kennen van een oud volk of uit zijn kunst, geeft een beeld slechts van de geestelik welgestelde kringen in die maatschappij; de maatschappij zelf in al haar uitingen, in de gehele breedte van haar bestaan blijft een gesloten boek voor ons.
Met kennis alleen van de letterkunde zelfs met de kunstprodukten erbij, in brons en in marmer, zullen wij het doen en laten van de burgerklasse toch niet begrijpen; evenmin van de mensen die beneden deze blijven.
Voeg daarbij, dat de letterkuude ons zeer brokkelig bereikt heeft; er is meer verloren gegaan dan overgebleven, meer verwoest dan bewaard; dan gevoelt men, hoe onvolledig en oppervlakkig vaak het beeld is, dat wij ons kunnen vormen van een oude maatschappij als die der Grieken of die der Romeinen uit de tijd, dat Rome de heerserstaf zwaaide over geheel de toenmaals bekende wereld.
| |
| |
Kort na Winckelmanns dood, juist tien jaar daarna, is ons een nieuwe bron ontdekt van de kennis der oudheid; in 1778 heeft een Duitser die in Egypte voor zaken reisde, voor het eerst papyri naar Europa gebracht. Niet dadelik heeft die ontdekking de belangstelling getrokken, waarop zij recht heeft; misschien was de geleerde wereld nog te vol van het nieuwe inzicht, dat Winckelmann gegeven had, misschien ook kon die ééne rol, die toen naar Europa kwam, niet voldoende boeien.
Eerst de laatste vijf en twintig jaar heeft de aandacht der geleerden zich gekonsentreerd op de wetenschap, die uit de papyri bijeengezocht is. Hun aantal is gestegen tot in de duizenden; hun inhoud heeft onze kennis vermeerderd en verdiept. Want juist wat ons ontbrak, hebben zij aangevuld; en wat wij brokkelig slechts kenden, hier en daar volledig gemaakt.
| |
I.
De papyri die ons de bodem van Egypte terugggegeven heeft en nog steeds voortgaat terug te geven, zijn voor de oudste bewoners geweest, wat voor ons het papier is: middel om te schrijven.
Het land zelf bracht het produkt voort, vrijwel met uitsluiting van alle andere landen. Mocht de papyrus ook al op Sicilië gevonden worden, waar zij nu nog groeit en in Syracuse aan toeristen voor veel geld als merkwaardige reis-herinnering gesleten wordt, Egypte is het stamland; dáár groeit het hoge gewas in poelen en moerassen; het oeverriet van Pharaoos dromen, de biezen van Mozes' kistje; al heel lang geleden, men gist 2600 jaar vóór Christus, kenden de Egyptenaren het gebruik van papyrus als schrijfmateriaal. Aldus behandelen zij dan de stof: de stengel spleet men in smalle stroken, legde de delen naast elkaar, zodat de hoogte minder cM. bedroeg dan de breedte; dwars daaroverheen kwamen andere stroken te liggen, dit vlak drenkte men in Nijlwater, hing het in de zon te drogen, polijste het en bracht
| |
| |
het in de handel, waarschijnlik als Staats-Monopolie.
De koper kocht een willekeurige lengte - het ging als ons pakpapier per Meter - in de winkel van een tussenhandelaar, beschreef het met zwarte inkt (rode inkt gebruikte alleen de militaire administratie der Romeinen) rolde het op, deed er een touw om, hechtte daaraan een zegel en gaf de brief ter verzending aan degeen, wiens naam buitenop geschreven stond met doorgaans de naam van de bezorger erbij.
Geheel gaaf zijn zulke schrifturen, soms hele familiearchieven, netjes gerangschikt in één korf, uit de grond naar boven gebracht. Dikwels geeft het fabrieks-merk op de grondstof aanwijzing omtrent het staatsmagazijn, waaruit het papier herkomstig is.
Vermoedelik is de prijs, die men betalen moest, vrij hoog geweest, een aanmaning tot zuinigheid. Rollen aan beide zijden beschreven zijn geen zeldzaamheid, de binnenste tekst is dan de oudste. Ook wijzen de massaas afkortingen in het schrift, de grootste moeielikheid bij het ontcijferen, op een streng volgehouden stelsel om van de beschikbare ruimte zo veel mogelik partij te trekken.
Men schreef met een spits riet, later, evenals onze pennen, gespleten. Dergelik schrijfmateriaal kan men in het British Museum in ruime verscheidenheid vinden; uit de vorm der letters kan men opmaken, wanneer zij geschreven zijn; maar in het bizonder bij de Griekse papyri, verschilt die vorm naar de inhoud, staatsstukken of partikuliere briefwisseling, naar de tijd en naar de persoon, die schreef. Bij staats-stukken maakt de gelijkheid van schrift het mogelik niet gedateerde stukken door vergelijking met wèl gedateerde in de tijd te plaatsen, waarin zij behoren; bij partikuliere stukken komt men menigmaal tot het besluit, dat menig stuk door een ‘schrijver’ geleverd is, tegen betaling natuurlik, wanneer de betrokken persoon zelf de kunst niet verstond.
Dit alles zouden wij door onderlinge vergelijking niet kunnen vinden, ware het niet dat de papyri, niettegen- | |
| |
staande hun hoge ouderdom, betrekkelik weinig geleden hebben; de bodem van het Nijldal schijnt van zodanige samenstelling, dat het vochtgehalte groot genoeg is om verpoeiering te beletten, en toch niet zo groot dat de plantenvezels rotten. Buiten Egypte zijn papyri dan ook niet gevonden, in Griekenland, zomin als in Klein Azië of in Italië, niettegenstaande daar vele en verschillende opgravingen allerlei hebben aan het licht gebracht.
Schijnbaar een uitzondering maken de papyrus-rollen uit Herculanum, het stadje dat met Pompei in 79 n. Chr. onder de lava van de Vesuvius bedolven is. Daar zijn 1500 rollen ongeveer gevonden - niet echter in de grond maar in de onder de versteende lava bedolven huizen. Deze papyri bevatten meest geschriften van wijsgerige inhoud naar de leer van Epicurus; omdat echter hun aantal, vergeleken bij de vele in Egypte gevonden, betrekkelik zo gering is, denkt men, van papyri sprekend, niet allereerst - bijna in het geheel niet, aan die 1700 Herculanum-dokumenten.
Zoals het meer gaat in de Kultuurgeschiedenis (en waar eigenlik niet?) heeft ook bij de ontdekking der papyri het toeval de mens gediend.
Dat is geweest in 1778. Toen reisde een Europeaan van Germaanse stam in Egypte, ontmoette in de midden egyptiese provincie el-Fayum een karavaan Arabieren, die hem 50 rollen te koop boden. Het verhaal wil, dat Mayer of Müller door zijn hooghartige onverschilligheid de Oosterlingen dermate ontstemde, dat zij negen en veertig rollen in het vuur gooiden en voor de 50e evenveel vroegen en bleven vragen als voor de gehele koop van vijftig. Toen kreeg de Duitser een onbehagelijk gevoel van bezorgdheid, hij eindigde waarmee hij had moeten beginnen, werd eigenaar van de éne rol, die hij naar Europa bracht.
Kardinaal Borgia keeeg haar in bezit, naar wie zij Charta Borgiana heet; nu kan men haar in het Museum te Napels vinden; zij bevat een opgave van herediensten die de bewoners van het dorp Ptolemais Hormos in 191
| |
| |
n. Chr. ieder gedurende 5 dagen leveren moesten bij de bouw van kanalen en dijken ten behoeve van de Romeinse stadhouder.
Wat er in de 49 andere gestaan kan hebben?
Dat weten wij niet en zullen wij ook wel nooit te weten komen. Lang genoeg is daarom getreurd; eigenlik heeft de Duitser van zijn ontdekking nooit heel veel plezier gehad; dankbaar voor die éne is men hem nooit geweest, omdat hem niemand zijn onhandigheid vergeven wilde, die het nageslacht op wie weet wat te staan is gekomen. Alleen hebben lateren het verhaal van de Arabieren, die in een kring voor het vuur zaten de geurige rook der 49 rollen op te snuiven, betwijfeld, omdat, naar zij beweerden uit eigen ondervinding, papyrus-rook niet welriekend is en omdat het geheel te veel denken doet aan de voorstelling van de koop, die de Sibylla met een der beide Tarquinii gesloten zou hebben; negen heilige boeken bood zij aan, tweemaal drie verbrandde zij, voor de laatste drie bleef zij een zelfde prijs vragen, die Tarquinius dan ook betaald heeft.
Vijftig jaar zou het duren voor een tweede zending naar Europa kwam. Voor ons land is dit een gebeurtenis geweest van bizonder belang; immers met Turijn en Parijs wist ook Leiden een deel van de buit te bemachtigen. In het Museum Antiquarium op de Breestraat bezit men sinds 1829 door de zorgen van Reuvens 24 hele papyri en 8 brokstukken, door Leemans uitgegeven en verklaard in twee boekdelen, waarvan er één in 1843 en het andere in 1885 verschenen is; spoedig schijnt er een tweede druk te zullen komen of liever een tweede bewerking; een buitenlander heeft de eerste stappen ten minste gedaan om dit te bereiken.
| |
II
Een tweede periode begint in 1877, toen werden er weer papyri gevonden in de beurt van Fayum: daar
| |
| |
waren Fellachen bezig heuvels af te graven om de aarde naar akkers te kruien, die mest behoefden. Die heuvels bleken door stuiving ontstaan te zijn boven de vaalten van steden en dorpen uit de tweede eeuw vóór Chr. verwoest of verlaten door vijand of bewoners, daarna niet weer hersteld of herbouwd. Op die vaalten had men ook oud schrijfmateriaal achteloos weggeworpen, dat onder stadsvuil en zandstuiving even veilig tegen kwade invloeden van de atmosfeer bleek als de in graven of onder de lavastroom van Herculanum. De inboorlingen wisten al heel gauw dat zij iets van waarde gevonden hadden: trouwens wie zou dat niet die een korf of kruik met rollen vindt, van buiten beschreven, met touwtjes netjes ingepakt, van zegels in lood of in lak voorzien? En Arabieren-slimheid is niet om niets berucht! Hun vondsten brachten zij naar de stad naar antiquiteitenhandelaars die met Europeanen, reizigers voor genoegen of om wetenschap te vergaren, zaken deden. Die verkochten nooit meer dan één Meter tegelijk of enkele onsen, waarvan de prijs gaandeweg steeg. Wat zij gaaf van hun handlangers ontvingen, sneden zij door, soms in de lengte soms in de breedte; Maandag verkochten zij één stuk - het laatst voorradige - bestelden de koper terug, met de gewone truc; over twee dagen zouden zij wellicht meer hebben. Heel toevallig hadden zij dan Woensdag meer; lieten een verminkte rol zien en bespiedden heel nauwkeurig de ogen van de koper; zelf verstonden zij in hun onschuld niets van de inhoud. Was de koper deskundig, herkende, hij bij de eerste blik de nauwe verwantschap van dit stuk met het reeds verworvene, verried een blijde blik die ontdekking, dan vroeg de onwetende Arabier het vijfvoud desnoods, de argelooze koper verheugde zich als hij er met het drievoud afkwam van de eerst betaalde prijs. Kwam de Maandagse vreemdeling niet terug of ging hij op het bod niet in, dan werd de voorraad aan een ander verkocht, desnoods voor wat
minder kontanten. Zo komt dat, dat wat eenmaal rustig eeuwenlang aaneen gerust heeft, nu
| |
| |
voor de eene heeft in het British Museum ligt, voor de andere in een Florentijns Museum, omdat de Engelsman van Maandag niet terugkwam en op het einde van de week een Italiaan bemachtigde, wat de Arabier in zijn onbaatzuchtigheid voor de Brit bestemd had.
Het wetenschappelik onderzoek wordt hier evenzeer bemoeielikt als bij handschriften bijv. bij de beroemde Codex Sarravianus-Colbertinus van het Griekse Oude Testament, waarvan in Leiden 244, in Parijs 44 en in St. Petersburg 2 bladzijden liggen. Soms hebben mensen van wat hoger aanleg hun eigendom aan de bezitter van de andere helft overgedaan of afgestaan, waardoor dan weer bijeenkwam wat bijeenhoorde.
Gemakkelik gaat dat, wanneer een partikulier eigenaar is; zo dankt het Museum in Cairo een bundel papyri, de Aramese papyri van Assuan (Syene) aan de vrijgevigheid van Robert Mand, die 5½ rol en van Mevrouw William Cecil, die 3½ bezat; moeieliker schijnt dat, wanneer de Staat eigenaar is; de eerste rol van genoemde bundel ligt nog steeds in de Bodleiana. Stel u voor, wat er geworden was van de kostbare gegevens in die bundel vervat, wanneer de bezitters hun eigendom onder zich gehouden hadden! Geen der stukken, die een familiearchief vormen en alleen in onderlinge samenhang te begrijpen zijn, zou tot zijn recht hebben kunnen komen! Nu zijn zij ten slotte in één Museum beland en eenmaal daar, voor de wetenschap der gehele wereld door middel van de fotografie toegankelik.
Maar het werd hoog tijd, dat aan de Arabieren-praktijken voor goed een eind gemaakt werd, ook om te voorkomen dat door ongeschoolde arbeiders in het wilde weg gegraven en gezocht en, onwillekeurig maar noodzakelik, veel vernield werd, wat bij meer overleg en ook maar enige zorg zeker ongeschonden aan het licht zou zijn gebracht.
Er ontstond een soort internationale, systematiese arbeidsverdeling, waartoe de Engelsen het initiatief genomen hebben. Zij zijn in de winter 1895-1896 voorge- | |
| |
gaan: Grenfell en Hunt zijn de namen der onderzoekers die met meesterlike kennis van het terrein en met onovertroffen geleerdheid en speurzin het exploratiegebied afgezocht hebben.
Sinds 1898 publiceren zij en, na Grenfells dood, Hunt alleen hun vondsten in keurig voorziene, prakties ingerichte delen, waarvan er tot het rampjaar 1914 twaalf uitgekomen zijn. Duitsers sinds 1898-1899, Fransen sinds 1902 ook andere naties graven ieder binnen een eigen gebied volgens vaste regels en geven hun vondsten uit in verzamelingen, die gewoonlik naar de vindplaats heten: Oxyrhynchus-, Hibeh-papyri of naar de plaats, waar zij bewaard worden: Papyri-Genève, Hamburg, Giessen of ook naar de eigenaar: Amherst en wie het allereerst plicht is te noemen: Aartshertog Reinier van Oostenrijk, een zeldzaam voorbeeld van vorstelike belangstelling in wetenschap. Deze in Januari 1913 overleden, heeft vrijwel zijn gehele vermogen aan papyrus-onderzoek besteed; gesticht heeft hij het naar hem genoemde Museum in Weenen, dat de schatten bergt onder hoede van Josef de Karabacek een bij uitstek deskundige vooral van Arabiese papyri, wiens heengaan de tijdschriften zo even berichtten.
De inhoud der verzameling wordt geregeld - is ten minste geregeld uitgegeven als Corpus papyrorum Raineri door Carl Wessely.
| |
III.
Wanneer men bij papyri van perioden spreekt dan bedoelt men behalve verschil in tijd, ook verschil van vindplaats. Eerst in graven, daarna op vaalten, omstreeks 1890 ook daar, waar alweer een Brit, Flinders Petrie baanbreker geworden is en dat wel terecht niet zonder grote roem, in mummiën van krokodillen.
Wat Flinders Petrie daar ontdekte, behoort tot het oudste, wat er aan Griekse papyri aan de dag gekomen is, tot de derde eeuw vóór Chr.
| |
| |
Bij enige der Egyptenaren, vertelt ons de oudste der geschiedschrijvers, Herodotus, (II. 69) zijn de krokodillen heilig; zij die rondom Thebe wonen en het meer Moiris, houden hem zelfs voor zeer heilig. Beiden onderhouden zij één der krokodillen, die geleerd heeft tam te zijn; zij doen hem glazen en gouden hangers aan de oren en armbanden om de voorpoten, geven hem de voorgeschreven spijzen en offerdieren en behandelen hem op hun best bij zijn leven, na zijn doodbalsemen en begraven zij hem op een heilige plaats.
Aan de zuidelike oever nu van het Moiris-meer lag een stad Crocodilopolis, later Arsinoë genoemd naar de zuster, later de vrouw van Ptolemaeus Philadelphos. Toen daar de geograaf Strabo (65 v.- 24 n. Chr.) reisde, bracht hem zijn gastheer naar het meer van de heilige krokodil (XVII pag. 812); van de maaltijd had men wat koekjes meegenomen gebraden vlees, wat melk en honig in een kroesje. Wij vonden, zo verhaalt Strabo, het dier Souchos genaamd op de oever liggen; de priesters liepen naar hem toe, openden zijn bek en één goot er de lekkernijen in; daarna dook de krokodil in het water en zwom naar de overkant; toen er kort daarna een vreemdeling kwam met een gelijk onthaal, liepen de priesters om het dier te halen en gaven hem, wat voor hem bestemd was. Een vertoning dus als in Artis bij olifant of nijlpaard, zonder fooi echter aan de oppasser, tenzij Strabo dit als vanzelfsprekend verzwijgt.
Honderd jaar vóór Strabo echter, anno 112 v. Chr. deed een Romeins Senator Lucius Memmius, een reis door Egypte; hij had brieven van aanbeveling bij zich aan de gouverneur van de provincie en aan de dorpshoofden. Eén daarvan luidde: zorg, dat overal nachtverblijf goed in orde is: dat de landingssteigers netjes uitzien, dat de hoge gast overeenkomstig zijn waardigheid met geschenken begroet wordt en dat het brood voor de Petesouchos en de andere Krokodillen gereed ligt.
Hoe wij dit epistel kennen? De krokodil zelf heeft het voor ons bewaard. Want toen deze machtige godheid het
| |
| |
eeuwige leven ingegaan was, hebben de priesters hem, in papyri gewikkeld, op het krokodillen-kerkhof bijgezet, zoals reeds Herodotus op zijn reis door Egypte gezien had. Daar rustten 5 tot 10 soortgenoten naast andere heilige lijken, volwassennen en pasgeborenen, soms zelfs namaaksels van hout of van steen, alle in beschreven papyrus rollen gewikkeld.
Zo heeft men van 31 krokodillen 264 schrifturen gekregen. Niet overal echter, waar een krokodillen-begraafplaats gevonden is, zijn ook geschriften aan de dag gebracht.
Sommigen mummiën werden die eer niet deelachtig zonder dat men echter een reden gissen kan voor dit ongepaste verschil, dat de vorser wel eens een avond van teleurstelling bracht na een morgen vol blijde verwachting en een dag van ingespannen arbeid.
Mochten mummiën ook al eens teleurstellen, vaalten leverden altijd wat op, dikwels zeer kostbare overblijfsels. 't Zijn heuvels van wel 70 Meter hoog, die hoewel begroeid, de kenner terstond verraden, dat daar eens een nederzetting in de nabijheid geweest is, waarvan de bewoners de inhoud hunner prullemanden ter plaatse deponeerden. Vaak ook wijst de inhoud der papyri op een archief van een of andere rijksadministratie; gouvernements- en gemeentebureaux, rechtbanken, notarissen, rederijen, kadaster, bankdirekteuren, bibliotheken van schoolmeesters, schriften van leerlingen, proefwerk- en huiswerkpapier, van alles tot het eenvoudige huishoudboekje van een stille, eerzame matrone, dat om de telkens weerkeerende postjes van dagelikse benodigdheden, belangrijke gegevens bergt omtrent de warenkennis en de waarde van het geld, juist door de eentonigheid van de optekeningen in hun simpele eenvoud.
Het totaal aantal jaren tussen de oudste ons bekende papyrus en de jongste bedraagt bijna 3600 jaar van ± 2600 jaar vóór Chr. tot 996 na Chr.
Grieksche papyri zijn echter niet ouder dan 310 vóór
| |
| |
Chr. de tijd dus juist na Alexander de Grote. Daarvóór was Egypte van de Egyptenaren, altans tot 525, toen het aan Cambyses verviel, de koning der Persen; deze hielden het land tot 370, herwonnen het in 346 om het in 332 aan Alexander af te staan. Van 306-30 onder de Lagiden of Ptolemaeen kwam het daarna onder Rome.
Wat er nu uit de tijd voor Alexander de Grote gevonden is, zijn teksten in hieroglyphen; de uitleg van deze teksten behoort tot de aegyptologie; voor de klassieken blijft tot misschien een nog ouder dokument gevonden zal zijn, punt van uitgang het jaar 310 v. Chr.
De dertien eeuwen tot 996 na Chr. pleegt men in vier perioden te verdelen:
1. | de tijd der Ptolemaeen tot 30 v. Chr. |
2. | de tijd der Romeinen van 30 v. Chr. tot 284 na. Chr. toen Diocletianus Keizer werd, het rijk in vieren splitste en Egypte bij het Oosten indeelde. |
3. | de byzantijne tijd tot de inval der Arabieren in 639 na Chr. |
4. | de Arabische tijd. |
Gedurende deze vier perioden hebben antiek heidendom, jodendom, christendom en de islam geestelike heerschappij gevoerd, soms naast elkaar met wederzijdse inwerking, vaker na elkaar en dan ieder oppermachtig. Oudegyptiese beschaving in haar taal. Christelik Egypte in het Kopties, Joden in het Hebreeuws van de Bijbel of in het Aramees, hun spreek- en schrijftaal, de Romeinen in de landstaal, het Grieks (hun eigen Latijn hebben zij er nooit kunnen planten), de Arabieren ten slotte in het Arabies hebben hier de sporen nagelaten van hun beschaving in dit door de natuur bij uitstek met vruchtbaarheid gezegend land om zijn bodem een steeds fel begeerd bezit.
| |
IV.
Wie nu uit de inhoud der papyri iets zou willen mededelen, dient meer dan ooit zeer nauwkeurig het gebied af te palen, waarbuiten hij zich niet wagen kan of mag.
| |
| |
Zelfs wanneer men voor de vierde periode eenvoudig verwijst naar de katalogus van het Reinier Museum, waar men bijv. een stuk beschreven vindt met de oudste aanwijzing omtrent de vervaardiging van papier uit oude lompen, een van krijgsgevangen Chinezen geleerde vaardigheid; wanneer men van dokumenten als de Assuan-papyri alleen maar om de merkwaardigheid mededeelt, dat zij een archief bevatten van een Joodse familie uit Syene gedurende jaren 490-407 v. Chr. stukken dus even oud als de slagen bij Marathon en Salamis; wanneer men zich tot de Griekse dokumenten voor de klassieke kultuur van belang bepaalt, dan nog is er een verbijsterende veelheid en verscheidenheid, maar die zich in twee hoofdgroepen als vanzelf scheiden laat: in litteraire en in niet-litteraire teksten.
Elke litteraire tekst, door papyri bewaard, heeft vergeleken met de ons door handschriften van boven de grond in kloosterbibliotheken bekende overlevering, dit voordeel, dat zij ouder is en dichter bij de autograaf staat. Papyrusfragmenten van de Laches of de Phaidon uit de Ptolemaeiese tijd zijn maar honderd jaar jonger dan de oorspronkelike tekst van Plato zelf. Nu staat hier tegenover, dat zulk een papyrus van onzekere herkomst niet zo nauwkeurig behoeft gekontroleerd te zijn als een wel jong, maar in het algemeen betrouwbaar handschrift.
Homerus-fragmenten zijn biezonder talrijk; Vooral de Hibeh fragmenten uit de 3e eeuw voor Chr. bevatten een tekst ± 250 + ± 950 jaar = ± 1200 jaar ouder dan het handschrift te Venetië in de S. Marco Bibliotheek, de beroemde Venetus Marcianus 454 uit de 10e eeuw. Zelfs wanneer de papyrus-teksten weinig afwijken van die ons uit het Venetiaansc handschrift bekende, die door de Alexandrijnse geleerden vastgesteld is, dan nog geeft ons de wetenschap dat er weinig veranderd is, grote geruststelling ten opzichte van de overleving.
Wel hebben de papyri dit geleerd, dat de ouden zelf niet zo veel hechtten aan één bepaalde tekstgedaante. Zij waren aan machinale verveelvuldiging van boeken
| |
| |
niet gewend en namen met kleine afwijkingen, mits ze de zin niet raakten of de gedachte, genoegen. Hierdoor heeft de zuivere oudhollandse tekstkrietiese richting een zeer gevoelige depreciatie ondergaan; het herhaaldelijk beweren: dit kan deze of gene auteur niet zo geschreven hebben, blijkt hoe langer hoe meer een uiterst subjektief argument van uiterst geringe, zakelike waarde
Maar door de papyri zijn ons verloren teksten herboren! Daar ginds in de dorpsbibliotheek, in eigendom of onder beheer van de schoolmeester, bevonden zich klassieke auteurs, ook zulke, die ons alleen maar bij name bekend zijn door een citaat bij een geestelike naneef of een levensbeschrijvende compilator. Bovenaan op de lijst die al aardig lang begint te worden, staan van Hesiodus omvangrijke stukken uit de Catalogi, Archilochos en Alkman, Alkaios en Sappho deze laatste met zeer aanzienlike fragmenten, Pindarus, van deze juist wat ons ontbrak, en Corinna. Bacchylides heeft ons het Egyptiese woestijnzand teruggegeven, ook van Timotheus de Perzen.
Spreuken van Simonides, choliamben van Phoinix en gnomen van Chares; ziedaar de winst aan lyriese dichters.
Veel van Euripides, van Sophokles de verloren gewaande Ichneutai, van de komici Kratinus en Eupolis is heel wat voor de dag gekomen. Aristoteles' geschrift over de Staat der Atheners en Hyperides Redevoeringen hebben hem, die de papyrus, die ze bevatte, vond evenveel vreugde bereid als Menanders blijspelen, in 1907 den Fransman Lefebure; van deze zijn vijf jaar later weer stukken gevonden, zodat wij nu over hem kunnen oordelen en meteen over zijn navolger Plautus, de Romeinse kluchtspel-dichter, met wie voor ons de Romeinse letterkunde begint. Alle namen op te noemen van herwonnen schatten zou vermoeien daarbij maar weinig zeggen; het weinige wat hier vermeld is, geeft een denkbeeld van wat de papyri ons in dit opzicht gebracht hebben en als het toeval wil, nog brengen kunnen. Men bedenke dat van de drie grote tragici ons samen 33 stukken overgebleven zijn, maar dat wij 141 dichternamen kennen
| |
| |
met 386 titels in de overlevering der Ouden, dan is het ieder duidelijk, wat ons misschien nog kan teruggegeven worden.
Op zichzelf beschouwd krijgen wij door deze vondsten een zuiver denkbeeld van de geestelike sfeer, waarin de bewoners van het oude Egypte onder de Ptolemaeen en in de Romeinse keizerstijd leefden; hoe daar in de afgelegen Nijldorpen de klassieken gelezen werden; wel diep was in het geestelik leven doorgedrongen de behoefte aan voedsel voor wat er ook in die mensen leefde naast het stoffelike.
Dit nu is het, wat ons het meest boeit; te vernemen, hoe de mensen in hun dageliks bedrijf zich gedragen hebben; wat uit de letterkunde, uit de rijpe voortbrenselen van een scheppend kunstenaar zelfs niet te benaderen is hebben ons de Egyptiese graven bewaard en weergegeven. En niet zuinig weergegeven! Zonder enige voorkeur voor rijk of arm, voor oud en jong, geleerd of onwetend.
Toch niet zonder moeite onzerzijds! Want onze plicht is het uit die duizenden papyri het beeld op te bouwen naar de gegevens, hier en daar verspreid. Vele dokumenten hebben toch nog geleden in hun overigens veilige ondergrondse bewaarplaats - zodat dikwijls letters mankeren, regels onleesbaar zijn of, wat niet te herstellen is, de heeft van een schriftuur geheel verloren gegaan is. Lacunen heeft het scherpe verstand en de scherpzinnige gissing van een geleerd onderzoeker dikwijls zonder enige twijfel juist weten aan te vullen.
| |
V.
De spil, waar alles om draait in het oude Egypte, is het ambtenaars-bureau.
Geen wonder; het land zelf is, dank zij de overstromingen van de Nijl, een der vruchtbaarste, zo niet het rijkst gezegende van alle landen. Graan, wijn, welrie- | |
| |
kende kruiden, linnen en boomvruchten groeien er in overvloed. Maar de voordelen van zulk een overvloedige voortbrengingskracht waren het eigendom van de vorsten; eerst van de Pharaonen, na hen van de Ptolemaeen, die voor de egyptiese bevolking, de zonen van hun god Re bleven, al waren zij Macedoniërs. De Ptolemaeen beschouwden het land als hun eigendom, de graanhandel was hun handel, het land was verpacht, maar niet stond het den pachters vrij hun land te bebouwen naar eigen inzicht; alles was geregeld en een heirleger van ambtenaren lette nauwkeurig op de naleving der voorschriften; immers - de belasting was het eigendom van den Koning, die zich om de ontwikkeling van de boer niets bekommerde! Toen de Romeinen in 30 v. Chr. Egypte veroverden, bleef de toestand gelijk zij was, altans voor de inboorling. Niet voor de Grieken, die naar Egypte verhuisd waren. Onder de Ptolemaeen waren zij het intellekt, de hoogere volksklasse, zij genoten onderwijs, behoefden bij gebleken knapheid geen hoofdgeld te betalen, waren doorgaans ambtenaar; onder de Romeinen verdringen Romeinen hen van hun plaats; dan zijn de Grieken zelf onderworpelingen, wier taal en oude kultuur ook hier de Romein weet te overwinnen; al weet deze zijn recht in de administratie door te voeren.
De vice-Koning spreekt in hoogste instantie recht namens Augustus, maar in het Grieks!
De administratieve verdeling van het land onder de Ptolemaeen blijft; het spreekt vanzelf, dat waar er een leger ambtenaren, provincie, district, provincie-hoofdstad met omliggende dorpen bestuurt en dageliks met elkander in ambtelike briefwisseling staat, er een goed geordende post moet wezen, koeriers bezorgen de brieven en postduiven, die van station tot station dienst doen; waar alles op belasting betalen aankomt, moet natuurlik de gelegenheid om te betalen zo gemakkelik mogelik gemaakt worden en zo veilig mogelik; vandaar in deze egyptiese maatschappij een bankwezen met een giro dienst, die het mogelik maakt zonder gemunt geld, waar- | |
| |
van het aanschaffen kostbaar is en het vervoer omslachtig en onveilig, grote betalingen te doen.
De talrijke staats-, provinciale en gemeente-bureaux met hun massaas akten en paperassen geven ons zeer uitgebreide inlichtingen omtrent de administratie van het land; daarnaast zijn bewaard gebleven schrifturen, die de zedelike en de godsdienstige waarde der bewoners leren kennem.
De Griek was godsdienstig niet hoog gestemd; hij was filosoof; om uiterlike godsdienstvormen bekommerde hij zich weinig. De Egyptenaren, de inboorlingen dus, hadden een zeer eigenaardige voorstelling van hun goden; dieren waren hun heilig en in diervorm aanbaden zij ze; Ptolemaeus I voerde de Cultus van Serapis in, die de bewoners spoedig vereenzelvdigden met Osorapis, de gestorven Apis-stier. Sarapis werd de god bij uitnemendheid, ook voor dat gedeelte der bevolking, dat ontstond uit verbintenissen van Grieken met Egyptiërs. Dit gemengde ras heeft een voorstelling van de godheid, die aan het wonderlike grenst; maar die voor de godsdienstgeschiedenis daarom van zoveel belang is, omdat het Christendom, dat in Egypte gepropageerd werd, met zulke voorstellingen te rekenen had en zich moest aanpassen. Uitingen als: ‘Wanneer de god zich om mij niet bekommert, dan zal ik mij ook aan hem niet storen’ zijn zeer gewoon bij graeco-egyptenaren. Het geloof dat men iemand benadeelt, door zijn naam op een scherf te schrijven met een reeks verwensingen erbij en die onder de drempel van zijn woning te begraven, was ook in Egypte - van Syrie weten wij het bij overlevering - wijd verbreid. Het eiland van Soknopaios, de heilige krokodil, was een zeer geliefde bedevaartplaats; droomorakels gaven de een een begeerd meisje, de ander een voordelige handel, natuurlik tegen de nodige gaven aan de priester van de godheid.
De taal waarin de papyri geschreven zijn, is de algemene spreektaal, de Koine, die door de soldaten van Alexander de Grote over de gehele oostelike wereld gebracht is;
| |
| |
in deze Koine is het Nieuwe Testament geschreven. Misschien heeft geen wetenschap als juist de exegese van het N.T. en de godsdienstgeschiednis in het algemeen zoveel geprofiteerd van de papyri; de kring van degenen, die hier voor ons opleven en van wie de letterkundige overlevering nagenoeg geheel zwijgt, is juist dezelfde laag der maatschappij als die, voor wie de Evangelien gepreekt zijn. -
Na de godgeleerde vindt de jurist in de papyri een ruim studieveld.
Wat al akten liggen daar, van de eenvoudige kwietantie tot de vrachtbrief, het cognossement, van het huwelikskontrakt tot het testament, het zijn alle bronnen van onderzoek, vooral voor de vergelijking van de rechtsverhoudingen die binnen het tijdperk van enige honderd jaren wisselden naar de wil der regerende heerser, naar de volksaard der partijen. -
| |
VI
Gaan wij in gedachten zulk een stadje binnen.
Een plattegrond kan ik u niet verschaffen, wel kan ik u een nauwkeurige opgaaf doen van de politieposten en hun bezetting.
De politie heeft de taak de rust te bewaren; wordt deze verstoord, dan wordt er rapport van gemaakt. Lektuur belangwekkend als geen andere! Een voorbeeld;
Eens op een avond waren twee jonggezellen na een vrolik eetpartijtje met veel zoete wijn, de stad nog eens ingegaan. Zij kwamen natuurlik toevallig daar terecht, waar alleen het onzalige toeval iemand heenbrengt als hij er voor eigen welzijn niet behoorde te komen.
Twee dames staan op de stoep van haar woning en roepen het tweetal een liefelikheid toe. Een is gereed daarop in te gaan, de andere houdt hem bij zijn jas en neemt hem mee, dat bevalt een der dames niet; die gaat schelden, van het ene woord komt het andere, tot de eerste
| |
| |
juffrouw plots naar de eerste verdieping loopt en op de hoofden der gasten iets leeggooit, waarvan men zich verwondert dat zulke mensen zulke dingen altijd bij de hand hebben. Nu ontstaat er een Amsterdams standje met politie - er wordt rapport opgemaakt, dat het juist beschreven voorval nog smakeliker verhaalt dan hier weergegeven is!
Aan de Oostzijde stroomt de Nijl langs een peilschaal, kort daarbij het Gymnasium de oefenschool met badinrichting en een poort; zo is het in 295 n. Chr. geweest de straten hebben namen, Noorderkerkstraat, Zuiderkerkstraat, Herderstraat, Ganzendiep, Hippodroomstraat klinken heel modern; de straat die aan de Gymnasiumpoort noordwaarts loopt naar het Hierakion, heeft in 283 n. Chr. 4 talenten 4000 drachmen gekost aan bestrating; twee jaar eerder waren aan het Hadrianus-bad 3 talenten verbouwd.
Twee archonten en een gemeenteraad bestuurden de stad; voor biezondere takken van openbare zorg had men bizondere kommissiën; vooral op de belastingen werd nauwkeurig gelet; men betaalde belasting letterlik van alles, daarvoor was nodig, dat de Staat precies wist, hoeveel mensen er waren, hoe oud zij waren en waar zij woonden.
Iedere 14 jaar werd er volkstelling gehouden; dan behoorde, volgens Romeinse opvatting, iedereen weer aanwezig te zijn in het dorp, waar hij oorspronkelik ingeschreven stond. In het Evangelie van Lucas, vooraan in hoofstuk 2, wordt gewag gemaakt van een bevel van Augustus dat de gehele bewoonde aarde opgeschreven moest worden. In geheel dezelfde geest is ons een papyrus van het jaar 104 n. Chr. bewaard: Caius Vibius Maximus, stadhouder van Egypte beveelt: daar de volkstelling staat gehouden te worden, worden allen die zich om een of andere reden buiten hun oorspronkelike woonplaats bevinden, gelast terug te keren om hun plicht jegens de census te doen. De uitkomst van zulke tellingen hebben
| |
| |
wij over; een ervan begint aldus uit 189 n. Chr.: Aan Harpokration, genaamd Hierax, koninklijk schrijver van het arrondissement Herakl. in de provincie van Arsinoë, Afzender Herodes, zoon van Heron en Irene, kleinzoon van Heraklides, gedomicilieerd in de hoofdstad van de provincie, opgeschreven daar ter plaatse.
Ik bezit in de Bithyniese wijk het tiende deel van een huis, waarin ik woon en ik meld hierbij mij zelf en mijn familie voor de census van het 28e regeringsjaar van onze Keizer en Heer Aurelius Commodus Antoninus. Eerst ikzelf Herodes, bovengenoemd, hoofdgeld-plichtig beroep wever, oud 50 jaar; dan mijn vrouw Irene, 54 jaar oud; dan onze kinderen Heron, 29 jaar oud, Nilus goudsmid, 25 jaar enz. Na de kinderen komen hun vrouwen en kinderen; dan de huurders; met telkens de opmerking: deze heb ik bij de vorige volkstelling 14 jaar geleden reeds vermeld.
Bezit aan meubels en vee moest ieder jaar opgegeven worden; kamelen, runderen, paarden, zwijnen, ezels en schapen, zelfs duiven werden belast;
‘Van de 8 kamelen met één jong, die ik in het jaar 13 aangegeven heb, zijn 2 gestorven; de overblijvende 7 geef ik bij dezen aan voor het jaar 14, alle nu volwassen, en daarenboven 2 jongen, pas geworpen.’ Een andere aangifte, betreffende een schip, luidt aldus:
Ik bericht hierbij volgens bevel van de stadhouder, dat mijn minderjarige zoon een schip van grieks type bezit; het meet 250 artabanen, het teken is het fabeldier Pantomorphos; Kapitein ben ik zelf.
De bevolking was in gilden verdeeld; het gilde in zijn geheel betaalde voor zijn leden onverschillig hun aantal een vaste som per jaar als bedrijfsbelasting; nam het aantal leden af, dan hadden de overblijvenden des te meer te betalen. Zulke gegevens bezitten wij van allerhande beroepen: wevers, olieslagers, bakkers, brouwers, volders, loodgieters, kleerhandelaars, drogisten, zoutevishandelaars, barbiers, imkers e.a.
Dan werd er belasting geheven 10% bij overdracht van
| |
| |
bezit, zeer kenmerkend is het systeem de belastingbetaler te laten betalen met een bepaalde omschrijving van het doel waarvoor, zodat Minister Treub met zijn Verdedigingsbelasting in zoverre niets nieuws gebracht heeft, dat ook in het oude Egypte een bedrag geheven werd meer biezonder voor de diensten van de torenwachters, mensen die in de toren uitkeken en waarschuwden, wanneer benden rovers uit de woestijn in aantocht waren om te plunderen. Men liet de mensen bloedig betalen, maar bracht hen tevens onder het oog, hoeveel onbetaalbare weldaden de staat voor dat geld gaf.
Het hoofdgeld zal wel de meest drukkende geweest zijn van alle heffingen; de Grieken hadden het als overwinnaars de Egyptenaren opgelegd, de Romeinen deden op hun beurt met de overwonnen Grieken hetzelfde; alleen intellektuelen werden na examen vrijgesteld van deze belasting, die van 14 tot 60 jaar betaald werd en tussen 12 en 14 drachmen 's jaars schommelde.
De administratie bediende zich voor de belasting van de organisatie en eiste bijv. opgave van de aanwezige voorraden, in de pakhuizen opgeslagen.
Behalve van de kopersmeden bezitten wij van de bierverkopers, van de olielagers, van ijmkers en van de bakkers dergelike opgaven.
De gilden waren nauwkeurig gereglementeerd, het leerlingwezen streng beperkt.
Herakles, een wever, zal op verzoek van diens voogd den jongen Thonis het ambacht leren; anno 183 n. Chr. Slapen en eten zal de jongen tuis, maar van zonsopgang tot zonsondergang moet hij ter beschikking zijn van zijn meester. De eerste 2½ jaar krijgt hij geen loon, daarna van 12-14 drachmen per maand. Kleeren moet zijn meester voor hem betalen, die daarbij gehouden is aan stof van een zekere hoedanigheid; de prijs van een chitoon loopt van 16 tot 32 drachmen. Vakantie moet de leerling 20 dagen per jaar hebben; wil de jonge Thonis vaker boemelen, dan kost hem dit nadienen.
| |
| |
Dat zulke bepalingen algemeen gebruikelik waren, dat men in dit kontrakt van 183 n. Chr. niet met toevallige voorwaarden of met een uitzondering te maken heeft, blijkt uit andre kontrakten met nagenoeg dezelfde kondities.
Een daarvan uit 66 n. Chr. betreft Thoön dertienjarige zoon van Tryphon, die door zijn vader bij een kollega Ptolemaios besteed wordt voor de tijd van één jaar.
De jongen moet alle diensten bewijzen, die hem bevolen worden door Ptolemaios in het wevershandwerk, zoals hij dat kent. Gevoed en gekleed wordt de knaap door zijn vader gedurende de gehele tijd, ook de belasting betaalt deze voor hem, ‘op voorwaarde dat hem maandeliks geven zal Ptolemaios ter vergoeding van het onderhoud 5 dr. en na afloop van de gehele tijd ter vergoeding van de kleding 12 dr. Tryphon zal zijn kind niet kunnen wegnemen van Ptolemaios voor de leertijd geheel om is. Zoveel dagen als hij niet werken zal, evenzoveel moet hij beschibaar zijn daarna, of hij betaalt voor iedere dag één zilveren dr; voor het weghalen binnen de afgesproken tijd moet de vader 100 dr. boete betalen en evenzoveel aan de gemeentekas. Leert Ptolemaios zelf de knaap niet grondig, dan vervalt hij in een gelijke boete. Ik, Ptolemaios, zoon van Pausirion, zoon van Ptolemaios - mijn moeder heet Ophelus, dochter van Theon, zal alles nakomen in één jaar.
Ik, Zoilus, heb dit voor hem geschreven, omdat hij niet schrijven kon. Jaar 13 van Nero Claudius Caesar Augustus Germanicus Imperator, 21e dag van de maand Sebastos.’ 18 Sept 66.
Tryphon zelf is wever; wij weten meer van hem, hij is immers diezelfde Tryphon, zoon van Dionysius, zoon van Tryphon, zijn moeder heet Thamounis, dochter van Onnophris, en zijn vrouw, Thoönis moeder, heet Saraeus, dochter van Apion - van wie wij het huweliks-kontrakt nog kennen, gedateerd 36 n. Chr. een rekeningcourant met zijn vader en nog veel meer akten, die ons in staat stellen zijn gehele geschiedenis te vervolgen van zijn geboorte in 8 n. Chr.
| |
| |
Waarom Tryphon zijn spruit niet zelf de edele weefkunst onderwees? Wel, hij had een oogziekte, was halfblind en daarom afgekeurd voor de militie. Saraeus is niet de liefde van zijn jeugd geweest, van deze, Demotrous geheten, is hij gescheiden; in 37 n. Chr. klaagt Tryphon haar en haar moeder aan, omdat zij Saraeus beledigd en gescholden hebben. Saraeus heeft er misschien aanleiding toe gegeven door woord of gebaar, misschien was directe oorzaak van het standje het feit dat zij een blijde gebeurtenis wachtte, de geboorte van een meisje, de oudere zuster van onze Thoon, die omstreeks 54 het levenslicht aanschouwt dus op twaalfjarige leeftijd een ambacht leren gaat. Zo was het in een niet onbemiddeld milieu; Saraeus' bruidschat kennen wij: 40 dr. kontant 2 oorringen waard 20 dr. en een chitoon chalaktinos een melkwit zijden japon ter waarde van 12 dr. samen 72 dr., alles uitgekeerd door bemiddeling van Sarapion, bankier in het Serapeum te Oxyrhynchus.
Een ander leerlingkontrakt betreft een stenograaf anno 155. Choirammon, slaaf van de ex-kosmetes Panechotes, zal in de leer komen bij Dionysius, zoon van Apollonius, beiden vader en zoon, stenograaf. Het salaris zal bedragen 120 dr. te weten: één derde kontant één derde als de leerling het systeem kent en het laatste derde als hij vloeiend lezen en zonder fouten schrijven kan. De leraar behoeft er niet de bepaalde tijd over te doen, maar de heer Panechotes mag hem niet eerder wegnemen om dusdoende aan de betaling der laatste 40 drachmen te ontkomen. Feestdagen heeft de leerling vrij.
Het huiselik leven in al zijn intimiteit, de verhoudingen in het gezin van ouders tot kinderen, van kinderen tot ouders, de manier van leven, hoe men at, hoe men feest vierde, hoe men stierf en begraven werd, dit alles laat zich door kombinaties bepalen. Zelfs de prijs van levensmiddelen, hoe die mettertijd steeg, ook zonder de invloed der goudproduktie, die in de eerste jaren der twintigste eeuw naar de mening der deskundigen, de levensstandaard opgedreven heeft.
| |
| |
Talrijke kwietanties en huishoudboekjes van zuinige huismoeders geven inlichting omtrent de prijzen en wat er in een gezin zoal gebruikt werd. Dor moge zulk een lijst zijn, maar in zijn eenvoud welsprekend en om de objektiviteit veel waard. Een van die Rekeningen - onder dit hoofd geeft de uitgave van Grenfell en Hunt ze bijeen - stamt uit een gezin omstreeks Christus' geboorte. De 21e.... voor de jas van Choraxus 10 dr.; radijs om in te leggen 1 dr. 2 obolen; een ketel verglaasd 2 ob.; zout 1 ob.; maalloon voor 1 maal tarwe op de 18e 3 ob. enz. Er zijn kinderen in dit gezin, hun melk kost ½ obool daags; hun schoolbehoeften: lei (was-tafel) en griffel samen 1 ob.; versnaperingen 1 ob. Wil men lekker eten, dan koopt men asperges en doperten, is er iemand jarig, dan bloemen voor 2 ob. Geregeld weerkerende uitgaven zijn die voor maalloon tarwe en dienstboden loon. Versnaperingen ook voor andermans kinderen worden vaak gekocht; maar nooit voor een hoog bedrag; een koekje kost 1 obool. Speelgoed ook; melk ½ ob. bier 3 helaas zonder maat; 1 kan olie kost 4 dr. 4 ob., maar uit de voortdurende terugkeer der posten kan men besluiten dat voor ½ ob. voldoende melk te krijgen is, bier dat duur is blijft een extraatje.
Feestmaaltijden houdt men 's middags om 3 uur. Zo nodigt Herais de onbekende geadresseerde te komen eten ter gelegenheid van het huwelik harer kindere in haar huis morgen, Donderdag, om 3 uur; of Choirammon ter ere van het feest van Sarapis in de tempel het Serapeum, ook om 3 uur.
Biezonder vriendelik is deze brief: Gegroet hoogvereerde Serenia van Petosiris! Doe alles, lieve, dat ge de 20e overkomt op het geboortefeest van de god en schrijf mij of ge per boot of per ezel komen wilt; dan stuur ik je die. Maar vergeet niet te schrijven! Blijf steeds gezond!
Wat men op zo een feestmaal opdiste, weten we tot dusverre niet, maar men amuseerde zich daarna. Een politierapport uit 182 n. Chr. aan Hierax strateeg in de provindie Oxyrhynchus vermeldt dat een zijner onder- | |
| |
geschikten Claudius Serenus met de gemeente-arts ingevolge gegeven opdracht gegaan is naar het huis van Plution om het lijk te schouwen van Epaphroditus, een slaafje van acht jaar. Deze is uit het venster van een bovenverdieping op straat gevallen toen hij zich vooroverboog, maar te ver, om de kastanjetten-danseressen te zien, die een voorstelling gaven in de benedenkamer.
Zulke danseressen bestelde men bij een artistenburo. gelijk er een geweest is in Arsinoë dat zich ook belaste met de levering van rhapsoden, die Homerus voordroegen. Uit de tweede eeuw is een rekening bewaard, waaruit blijkt dat een toneelspeler bij de openbare spelen op 23 Mecheir ontvangen heeft 496 dr. een rhapsode (homeristes) 448 dr. behalve de kosten van muziek en dans, die 2.4 dr. bedroegen; het sijfer der tientallen is onleesbaar.
Niet altijd is de bezoldiging zo hoog geweest; uit een dokument, gedateerd anno 8-9 n. Chr. blijkt, dat een artiest voor praestaties bij de feesten van Hera en Isis 40 dr. per jaar krijgt behalve een extra fooi van 13 dr. en 2 ob., zeker niet veel, maar het zal er een artiest naar geweest zijn; het begin van deze papyrus is verloren en laat ook geen gissing toe.
Kopreus heet een strijkjes-impressario uit de derde eeuw; hij had een verbintenis met het bestuur van de gemeente Souis in de provincie Oxyrhynehus om met zijn fluitspelers en overige muziekanten gedurende 5 dagen 10-15 Phamenoth te komen spelen tegen een vergoeding van 140 dr. per dag 40 paar broden, acht moten rammenasolie en voor de vijf dagen een vat wijn en één vat azijn. Tien ezels moet het gemeentebestuur voor het vervoer leveren.
Dit schijnt enigszins het tarief geweest te zijn voor een behoorlik orkestje, zoals uit vergelijking met andere gegevens op te maken is.
Men amuseerde zich in de afgelegen dorpjes van Egypte; de schoolmeester organiseerde de feesten; hij zorgde ook
| |
| |
voor de jeugd dat zij geen analfabeten bleven. Gehele schoolschriften zijn gevonden met de eerste schrijfproeven van een knaap die verbuigen leert en vervoegen opstellen, Homerus prepareren en netjes partes maken moet, maar ook wel strafwerk: Werk o knaap, anders krijg je slaag! moest hij naschrijven. Paste zo een jongmens goed op, dan kwam hij op een Gymnasium, leerde daar dichters begrijpen, muziek, lier, fluit en zingen, sport, zwemmen, roeien. Hierin werden wedstrijden gehouden - agones - de prijswinnaars zagen hun naam op steen of op papyrus vereeuwigd.
Was de jongeling dertien jaar, dan onderwierp hij zich aan een epikrisis, een examen; slaagde hij, dan behoorde hij tot de bevoorrechten, die geen of een verminderd hoofdgeld moesten betalen. Toen Heratheon slaagde gaf hij een feestmaal bij zich aan huis, waar ook Chairammon genodigd was.
Nu moest de jongen kiezen; of hij ging studeeren of hij kwam op een kantoor of op een buro, in partikuliere of in staats-dienst. Had hij geen keus - keus veronderstelt altijd enigszins bemiddelde ouders - dan werd hij arbeider, moest soms dorp en gezin verlaten om elders werk te zoeken, alleen of met anderen in één ploeg, schreef dan brieven naar huis; zulke arbeidersploegen kon men in een land, waar dijk- en kanaalwerken aan de orde van de dag zijn, met onze polderjongens vergelijken die tijdelik in hun keten verblijven, nu eens hier, dan daar. Werd hij soldaat of op de vloot matroos, dan schreef hij uit het garnizoen of uit de havenplaats, waar hij zich bevond aan vader of moeder die in de geboorteplaats achtergebleven was.
Er volgen hier enige zulke brieven; zij zijn eenvoudig en zonder opsmuk, kort maar pittig, het papier was duur, en dwong tot kortheid; toch staat de beknoptheid de beleefdheid hier nooit in de weg; en klinkt in deze familiebrieven een zachte toon van gemoedelikheid.
Laat mij beginnen met twee brieven van de beroemde wijsgeer Epikurus één aan een kind, een andere aan een
| |
| |
vrind: geschreven zijn zij in 270 v. Chr. nu dus bijna 2100 jaar oud.
Epikurus aan een kind:
Wij zijn gezond in Lampsakus aangekomen, ik, Pythokles, Hermarchus en Ktesippos en wij hebben hier Themistas en de andere vrinden gezond en wel aangetroffen; ook gij doet wel, wanneer gij gezond zijt en uw Grootmoeder en Matron in alles gehoorzaamt, gelijk vroeger. Want weet wel, de reden, waarom wij allen zoveel van u houden, is, dat ge hen in alles gehoorzaamt. -
Epikurus aan een vrind:
De laatste dag is voor mij gekomen; ik schrijf u dit nog; de aanvallen van mijn kwaal, een blaasziekte, zijn zo pijnlik als maar mogelik is; maar gebleven is te midden van dit alles de herinnering aan onze gesprekken. Zorg gij voor de kinderen van Metrodorus, naar behoren, wanneer gij u inderdaad van jongsaf aan gevoeld hebt door de philosophie aan mij verbonden. -
De kinderen van Metrodorus waren na de dood van hun vader door Epikurus als pleegkinderen aangenomen.
Een fragment van een brief door een moeder aan haar zoon:
Toen ik vernam dat gij de egyptiese taal leert, verheugde ik mij zeer voor u en voor mijzelf dat ge naar de stad gaat en bij de dokter Phaleus de kinderen onderwijs moogt geven en zo een teerkost voor de oude dag krijgt.
De dokter laat zijn kinderen dus Grieks leren door een gouverneur; de dokter is evenals al zijn kollegaas, specialiteit, want dit is sedert de dagen van Herodotus zo geweest en gebleven; Phaleus is specialiteit in lavementen; dat en braakmiddelen waren van de oudegyptiese geneesmiddelen de meest gebruikte. Wat wij in de papyri van die oude kunst weten is door deskundigen verzameld - maar wordt niet biezonder hoog aangeslagen.
Opmerkelik is deze brief, zij het dan ook maar een
| |
| |
brokstuk, omdat daaruit blijkt de eerste poging van een voornaam Egyptenaar zich aan de Grieken te assimileren.
Een brief van een polderjongen, Hilarion, aan zijn vrouw, die in hun dorp Oxyrhynchus achtergebleven is, terwijl hij met een gedeelte van de ploeg, waartoe hij behoort, nog op karwei blijft.
Hilarion groet zijn zuster Alis en mijn Moeder Berus en Apollinaris.
Weet dat wij ook nu nog in Alexandria zijn; wees niet angstig, wanneer de anderen (van mijn ploeg) thuiskomen; ik blijf in Alexandria; ik verzoek je en herinner je eraan voor het kind te zorgen; zo gauw ik loon uitbetaald krijg, stuur ik je wat. Wanneer je met Gods hulp baart, - als het een jongen is, behoud het, is het een meisje, zo leg het te vondeling. Ge hebt mij laten weten, door Aphrodisius, vergeet mij niet! hoe zou ik kunnen? Ik verzoek je dus dringend; maak je om mij niet bezorgd! In het 29e jaar van Augustus de Keizer, Payni 29. = 23 Juni.
Hoe menselik klinkt dit alles! Hoe leren wij door zulke dokumenten de ziel beter kennen van die eenvoudige mensen nu zeventienhonderd jaar geleden!
Toch in tegenspeod leert men de diepste roerselen van een mens beter kennen dan als het hem goed gaat. Een volgende brief geeft een waar beeld van een verwoest leven, dat terug wil naar het goede. 't Is de brief van ‘de verloren zoon’, iammer genoeg heeft het lot ons deze brief niet gaaf bewaard, alleen het begin is ongeschonden, maar daar spreekt het verdriet luid genoeg!
Antonius groet Neilus zijn Moeder veelmalen! En door alles heen hoop ik dat je gezond bent! Het gebed aan Serapis verricht ik elke dag voor je welzijn!
Ik wilde je laten weten, dat ik niet erop rekende dat je naar de hoofdstad gaan zoudt.
Daarom kwam ik er ook niet heen. Ik schaamde mij naar Karanis te komen, omdat ik zo sjofel rondloop. Ik schreef je reeds dat ik geen draad aan het lijf heb. Ik bid je Moe- | |
| |
der, verzoen je met mij! Ik weet nu voor altijd, wat ik mezelf op de hals gehaald heb; ik ben gestraft zoals het mij toekomt; ik weet, dat ik misdaan heb. Ik hoorde van Postumus die u in Arsinoe ontmoet heeft, en te ongeleger tijd heeft hij u alles verteld. Weet je dan niet, dat ik liever kreupel ben dan dat iemand een sent van mij hebben moet?
Tot zover; er volgen nog negen regels, waarin leesbaar is: tweemaal: Ik bid je! eenmaal: kom zelf! toe!
Zulk een brief vol zelfbeschuldiging en berouw, maar vooral van innige moederliefde en kinderliefde - dat dagelikse gebed voor Moeders welzijn in de Serapistempel, toch ook van karakter en fatsoen, is een schat. Hoe leven die mensen - hoe staan zij dicht bij ons in hun levenszorgen en menselike gewaarwordeingen!
Niet ten onrechte wijzen de Nieuw Testament-uitleggers in deze en dergelijke brieven op overeenkomst tussen deze mensen en de figuren tot wie de Evangelien zich richten. Merkwaardig is dikwijls de woord-keus en de gezegden in deze brieven vergeleken met die van de Nieuwtestamentiese tekst.
Zo begrijpt men, hoe ook indirekt de kostbare gegevens van de Papyri voortdurend de aandacht blijven trekken van geleerden in allerlei takken van wetenschap.
In een andere kring komen wij door Apion, geboortig uit Philadelphia in de provincie Fajum; hij wordt soldaat en als zoodanig komt hij bij de marine; hij schijnt op transport naar Misenum, de westelike oorlogshaven van Italie, schipbreuk geleden te hebben maar gered te zijn. Hij krijgt bij aankomst handgeld en modern gesproken - is het eerste wat hij doet, zijn portret laten maken. Voortdurend toeven zijn gedachten bij huis, vol dankbaarheid om de schone toekomst, die hij voor zich heeft! Misschien heeft de eenvoudige boerenzoon nog nooit zoveel kontanten te zijner beschikking gehad!
Apion groet hartelik zijn Vader en Heer Epimachus!
Voor alles hoop ik, dat u gezond zijt! en dat u steeds
| |
| |
goed en gelukkig leeft met mijn zuster en haar dochter en met mijn broer! Ik dank de Heer Serapis, dat Hij terstond redding bracht toen ik op zee in nood verkeerde. Toen ik in Misenum aangekomen was ontving ik van de Keizer als handgeld drie goudstukken en ik ben zeer tevreden. Ik verzoek u dringend mijn Heer en Vader, schrijf mij een briefje, eerstens aangaande uw gezondheid, dan aangaande die van de huisgenoten, ten derde opdat ik uw hand kusse, omdat u mij zo goed opgevoed hebt en daarom hoop ik met gods hulp, snel vooruit te komen! Groet Kapito veelmalen, mijn broer en Serenilla en mijn vrienden! Ik zend u mijn beeltenis door Euktemon. Mijn naam is Antonius Maximus, Ik wens u gezondheid! Centuria Athenonike.
Van dezelfde Apion, in het Romeinsche leger genaamd Antonius Maximus hebben wij over een brief enige jaar later geschreven, toen hij Serinilla zijn zuster meldde, dat hij een vrouw had: Aufidia, een zoon Maximus en twee dochters: Elpis en Fortunata. Maximus blijkbaar de jongste van het drietal met zulke schone namen, schijnt zo juist geboren; zijn verjaardag valt 30 Epeip naar Helleense rekening (24 Juli).
Had zulk een soldaat wat geluk, dan kon het hem gaan als Lucius Bellenus Gemellus, die in 100 n. Chr. 76 jaar oud was en tien jaar later leefde met zijn beide zoons, Satinus en Harpokration, die hem zijn grote hoeve in het Fayumgebied hielpen besturen. Veertien brieven zijn ons vrij goed en ongeschonden uit zijn archief bewaard gebleven; zij geven ons een beeld van een vriendelik, oud mannetje met energie en zakenkennis, die goed op de kleintjes weet te passen. Uit een vergelijking van zijn brieven, in verschillende jaren geschreven, kan men duidelik zien, dat de ouderdom ten slotte ook voor hem met gebreken gekomen is, zijn hand wordt beverig, zijn schrift minder leesbaar. Tien andere brieven leiden ons de familiekring binnen, lichten ons in omtrent vele biezonderheden aangaande het landbouwbedrijf, omtrent de verhouding
| |
| |
tot de regeerings-ambtenaren, ook toen reeds van een lieve gave, mits niet gering, niet afkerig.
‘Vergeet niet,’ schrijft Gemellus aan zijn zoon, ‘hem (zijn hoogheid de prefekt) een mand olijven en wat vis te zenden, want wij hebben hem nodig!’ ‘Koop tegen het Isisfeest geschenken voor de mensen, die wij gewoonlik bedenken, in het biezonder voor de Strategen!’ luidt het in een volgende brief. Olijven heeft Gemellus verbouwd, hij heeft er hele boomgaarden van, maar tevens is hij veefokker!
Met zijn zoons zal hij verstandiger omgegaan zijn dan de vader uit de volgende brief, een toonbeeld van stijl en aardige jongensmanieren, maar ook een bewijs dat verwende kinderen en onverstandige ouders al heel oud zijn, al uit de tweede eeuw onzer jaartelling.
Theon heet de zoon, Theon heet ook de vader.
Vader Theon zal op reis gaan, naar Alexandrië, Theon junior wil mee, het verveelt hem in het nest zuidelik van Oxyrhynchus te blijven, hij wil wat van de wereld zien; maar vader Theon wil of kan hem niet meenemen, verzint een list en geeft voor naar Oxyrhynchus slechts te gaan; op 7 Januari vertrekt hij en trakteert de zoon op peultjes, zo vroeg in het jaar een lekkernij; dag na dag verwacht Theon zijn vader terug, maar deze komt niet; eindelijk 13 Januari bemerkt zoonlief gefopt te zijn; hij uit zijn boosheid aldus;
Theon groet zijn vader Theon.
Netjes heb je je gedragen! je hebt mij niet neegenomen naar de stad! Wanneer je me niet naar Alexandrië mee wilt nemen, dan zal ik je geen brief meer schrijven, dan spreek ik niet meer met je en wens je niet meer gezondheid! Wanneer jij echter wél naar Alexandrië gaat, geen hand neem ik meer van je aan, ik negeer je voortaan! Als je me niet mee neemt, gebeurt dat. Moeder heeft al tot Archelaus gezegd: Hij maakt me gek! Vort met hem! Netjes heb je je aangesteld! Kadoos heb je me gegeven! 't Zou wat! Peultjes! Misleid hebben ze me de 12e toen je wegging!
| |
| |
Dus: laat me halen! alsjeblieft! Doe je het niet, dan eet ik niet en drink ik niet! Heus!
Gezond zal je blijven, hoop ik.
18 Tiby.
Het adres: Af te geven aan Theon van Theotje zijn zoon:
Zou Theon Senior bezweken zijn? Dit kunnen wij slechts gissen! Maar de bengel verdient zijn zin te krijgen! En de vader? Als kinderen inderdaad de waarheid zeggen dan was hij wel zwak! - Maar ook mama kon de jongen niet aan!
Nu volgen twee brieven van moeders aan zoons die elders vertoeven. de eerste schrijft haar zoon, die nog geen student is, maar in de stad bij een leraar in huis, voorbereid wordt tot zijn latere studie: de leraar verhuist plotseling; nu is het zaak een anderen te zoeken, de paedagogus, wij zouden zeggende de goeverneur en oppasser tevens, een slaaf, die zijn jongen meester vergezelt, kan het verlangde onderwijs blijkbaar niet geven.
Schrijf mij zonder te talmen, wat ge nodig hebt. Het speet ons van de dochter van onze leraar Diogenes te moeten horen, dat haar vader weggereisd is. Want zolang je bij hem woonde, had ik geen zorg, daar ik wist dat hij op je letten zou. Ik stelde er prijs op hem een boodschap te sturen om te informeren naar je gezondheid en naar je vorderingen, vooral, wat je leest: hij zei: Zeta en gaf je paedagoog zeer uitvoerig een goed getuigenis. Nu moet je met je paedagoog naar een goede meester omzien; Je zusjes groeten je, alle hier groeten je. Groet van ons je hooggeachten paedagoog Eros.
Is dit de brief van een ontwikkelde, rijke dame, de andere stamt uit een gehele andere maatschappelike kring. De brief is geschreven op de keerzijde van een gebruikte akte, misschien wel omdat de vrouw een nieuw blad papyrus niet bekostigen kon. De stijl van het Griekse stuk
| |
| |
is als die van Tante Betje, de spelfouten doen aan een schoonmaakster denken.
Moeder aan haar zoon Hegelochus! Zoo juist ben ik bij den oud gediende Serapion gekomen om te vragen naar uw welstand en die uwer kinderen; hij zei mij dat gij aan uw voet lijdt door een splinter, en ik maak mij bezorgd dat ge zeer ernstig ziek zijt. Toen ik tot Serapion zei: ik ga met je mee! zei hij mij: heb je niets beters te doen? Wanneer je meent mij nodig te hebben, zo schrijf mij en ik ga met de eerste de beste gelegenheid mee. Vergeet het dus niet, mijn zoon, schrijf hoe het je gaat; je kent de bezorgdheid om een kind! Je kinderen laten je groeten! (Blijkbaar die bij hun grootmoeder achter gebleven waren).
Deze moeders zouden onze tijdgenoten kunnen zijn. Haar zorg begrijpen wij volkomen; niet ten onrechte geldt de moederliefde voor de hoogste volmaking van menselik gevoel. Wat is levendiger dan het medeleven van een moeder in het lot van haar kinderen, vooral die buiten de onmiddelike omgeving elders wonen?
En wat is natuurliker dan dat de zoons vooral die op studie zijn, wel eens geldgebrek hebben en dan brandbrieven schrijven? Er zijn dan gelukkig voor hen ook altijd wel vaders, zo goedgeefs als Kornelius voor Hierax geweest is, Kornelius een welgezeten burger in een plattelands gemeente, Hierax de zoon op-studie:
Kornelius groet zijn veelgeliefde zoon Hierax.
Hartelik groeten u alle huisgenoten, u en uw vrienden.
De man, van wie ge zo dikwels schrijft - tracht die niet aan u te verbinden, tot ik - het moge tot ons geluk zijn - bij u kom met Vestinus en de ezels. Want, wanneer de Goden het willen - kom ik spoedig bij je, na de maand Mechir, daar ik nu dringende dingen moet afmaken. Let op dat ge niemand in huis aanstoot geeft; blijf veel liever bij je boeken, en studeer ijverig en je zult er pleizier van hebben! Laat je door Onnophras witte
| |
| |
kleeren maken, die bij de purperen jas kunnen gedragen worden; de andere kun je dan bij de myrrhekleurige dragen. Door Annubos zal ik je geld en mondvoorraad sturen en het andere stel purperkleeren.
Met de vis heb je ons iets heel goeds gedaan, het geld zal ik je met Annubos sturen. Verschiet mij tot dan van het geld, dat je nog hebt, datgene wat je voor je dagelikse behoeften nodig hebt.
Met deze staaltjes is de voorraad nog lang niet uitgeput.
Laat dit echter genoeg zijn.
Er blijkt voldoende uit, hoe uit deze dokumenten de ziel van een heel mensdom luide spreekt, hoe die spreekt in een taal, die wij late nakomelingen daarom zo goed begrijpen, omdat het de taal is, die bij alle volkeren één en dezelfde klank heeft: de taal van het hart.
Deze nog steeds levende taal hebben ons de graven van het oude Nijldal zwijgend bewaard, dank zij een gelukkig bijgeloof van de bewoners. Na eeuwen rust zijn zij opgedolven; vol spanning wachten wij de tijden dat er weer aan het werk kan getogen worden, opdat de voorzichtige spade nog meer doden wekke om de taal der levenden te doen spreken.
Als er Vrede is! |
|