den Javaan te sterken in den strijd om het bestaan? En het ongelukkigste is misschien, dat de inlander nog de noodige ontwikkeling en zelfstandigheid mist om de hem aldus opgedrongen, te hooge huursom goed te besteden; hij zal, de waarde van het geld onvoldoende kennende, niet ‘zorgende voor den dag van morgen’, de ontvangen penningen in korten tijd opmaken. En wanneer dat is geschied, dan komt geen vaderlijk bestuur meer te hulp - dan dient er weer, maar allicht met eenigen tegenzin, te worden gewerkt voor den kost.
Met de opdrijving van den huurprijs is de Javaan dus ten slotte allerminst gebaat; hij werd, zeer tijdelijk, aan eenige weelde gewend en keert daarna tot zijn vroeger bestaan terug, vermoedelijk ontevreden omdat de ontvangen gelden niet nog veel grooter bedrag uitmaakten!
Men is nu al ijverig bezig, te komen tot de bepaling van minimumhuurprijzen door de ambtenaren; niet naar de werkelijke huurwaarde, maar naar de levensbehoeften van den verhuurder, waarbij verondersteld wordt dat hij weinig of niet behoeft te werken!!
Naar dezelfde redeneering zal hier te lande de huurwaarde van een huis stijgen met den omzet van den winkelier die daarin gevestigd is: als de normale huurwaarde f 1000, - is en de man netto f 3000, - verdient, zal dus de vreemdeling, die voor eene nieuwe zaak het huis wil huren allicht f 3500 moeten betalen. Niet de stadgenoot, voor hem blijft de gewone huur f 1000 -. En om den winkelier en zijne stadgenooten te beschermen, gaan we een wet maken krachtens welke, voor den vreemdeling, de minimumhuurprijs op b.v. f 3500 wordt gesteld!!
Dien kant nu gaat het in Indië uit. Zoolang de suikercultuur goede winsten maakt, kan zij natuurlijk veel verdragen; maar het eind draagt altijd den last, en in ieder geval maakt het drijven der zoogenaamde Javanenvrienden nu al, dat de animo om nieuwe kapitalen in Indische ondernemingen te wagen, niet toeneemt; vooral niet in suikerfabrieken, zoolang deze alle bedrijfszekerheid missen, doch wel op allerlei manieren zwaar belast worden (waartegen geen bezwaar bestaat zoolang 't hun goed gaat) en door de Europeesche en inlandsche volksmenners als vijanden der bevolking worden afgeschilderd......
Het geschrift van Prof. Kielstra gaf mij gereede aanleiding, op dit belangrijk punt de bijzondere aandacht te vestigen. De suikercultuur is, maar moet ook blijven, een voorname bron van welvaart voor Java's bewoners; het zou in het bijzonder voor dezen een ramp zijn wanneer zij door ambtelijke maatregelen geheel of gedeeltelijk werd vernietigd.
Buiten de boven eenigszins uitvoerig besproken aangelegenheid behandelt de Schr. verschillende andere onderwerpen, met de suikerindustrie nauw verband houdende. Het is te hopen, dat de Indische machthebbenden zijne opmerkingen en aanwijzingen eene nauwgezette overweging waardig keuren.
E.B.K.