| |
| |
| |
Johan van Oldenbarnevelt
1619 - 13 Mei - 1919.
Door H. Brugmans.
's Lants treurspel weer verjaart, om wiens gedoemde trouwe,
Als weeu, of wees in rouwe,
Bedrukt en troosteloos, treurt Hollands goe gemeent
Op Grootvaars koudt gebeent.
Zoo begint Vondel zijn Jaar-Getijde van wijlen Heer Joan van Olden-Barnevelt. Vader des Vaderlands. Op het driehonderdste jaargetijde komen deze regels ons onwillekeurig in de gedachte. Want in anderen vorm geven zij nog steeds weer wat wij gevoelen, als wij in onze gedachten verwijlen bij het hofschavot. En al kunnen wij ook historisch de beide strijdende partijen in hun eerlijk streven en krachtig bedoelen verklaren en ook waardeeren, wie gevoelt nog niet steeds met den dichter mede:
Niemant kan de wellen stoppen
Maurits, die zulk een gemakkelijke overwinning had behaald, omdat hij de groote meerderheid van het volk achter zich had, heeft die nationale zege bevlekt met het bloed van den grootsten staatsman van Nederland. Het zegevierende Calvinisme, dat zoo zeker was van zich zelf en zoo veilig in zijn zekerheid, heeft zijn victorie
| |
| |
ontluisterd door zoete, maar tevens zoo bittere wraak. Want dit is ten slotte wat ons het meest aangrijpt in de tragedie van Oldenbarnevelts val, niet het harde en wreede, maar het noodelooze en dus troostelooze van zijn dood. Zijn leven zou Oldenbarnevelt gaarne hebben gegeven voor zijn vaderland; reeds bij het Manpad had hij het in Juli 1573 gewaagd bij de poging tot ontzet van Haarlem. Want hij was een goed patriot, zooals hij bij zijn dood kon getuigen met oprechtheid en naar waarheid. Maar wat hem tot verzet en tegenstand moet hebben geprikkeld, wat na drie eeuwen nog steeds ons tegen de borst is, dat is het doellooze en nuttelooze van deze executie. Want reeds in Augustus 1618 was Oldenbarnevelt gevallen; daarna was de regeering overal omgezet; de Staten Generaal waren eensgezind geworden in de zaken van kerk en staat; nieuwe mannen stonden Maurits in het bestuur van den staat ter zijde; de synode kwam te Dordrecht in den doelen bijeen; de Remonstranten werden veroordeeld en gingen scherpe vervolging tegemoet.
Waar was in deze nieuwe orde van zaken nog plaats voor den ouden advocaat, wiens leeftijd een hernieuwde actie bovendien vrijwel uitsloot? Na Augustus 1618 heeft hij feitelijk afgedaan, al heeft hij het zelf wellicht niet geloofd. Om hem onschadelijk te maken behoefde men hem niet te dooden; de staatkundige afsterving zou voor dezen arbeidzamen man stellig reeds een zware beproeving zijn geweest. Maar zijn vijanden wilden het niet aldus: zij wilden meer dan overwinning; zij eischten straf; zij wilden wraak. Want zij haatten dezen man, die zich alleen tegen een geheel volk had durven kanten, om zijn geweldige krachten, die zij jaren lang hadden moeten ondervinden. Zij haatten hem en daarom moest hij sterven.
Haat is geen politiek sentiment, heeft Bismarck gezegd. Hij bedoelde, dat haat geen politiek sentiment behoort te zijn, omdat in de staatkunde alles ten slotte aankomt op hetgeen men bereikt, wil men, op het succes. Door haat wekt men haat; daardoor stoot men tegenstanders af, die op den duur nuttige medewerkers kunnen
| |
| |
worden. En ook - de haat ziet wel scherp, maar niet juist; hij vertroebelt ons waarnemingsvermogen en maakt een objectieve observatie der werkelijke verhoudingen bezwaarlijk, zoo niet onmogelijk. Bismarcks wijze opmerking zou niet door de overwinnaars van 1618 zijn begrepen; zij meenden in gemoede recht te hebben te handelen gelijk zij deden en waren bovendien overtuigd een Gode welgevallig werk te doen.
Zoo moest Oldenbarnevelt dan vallen niet alleen, maar zijn bloed moest ook worden vergoten. De gevolgen zijn niet uitgebleven. De advocaat werd een martelaar; hij werd daardoor sympathiek bij velen, die bij zijn leven geen gevoelens van genegenheid aan hem hadden ten koste gelegd. Vondel drukt zich natuurlijk in het algemeen veel te forsch uit, als hij den advocaat verheerlijkt en zijn tegenstanders hoont; maar dat de dichter in zijn dagen uiting gaf aan wat velen in den lande gevoelden, staat vast. Zoo wordt Oldenbarnevelt voor velen de vader des vaderlands, vermoord door snoode huichelaars en verdorven wreedaards. Zoo wordt hij, die nooit naar instemming had gevraagd, die nooit populariteit had gezocht, na zijn dood nog in breeden kring populair; die het volk in den grond had geminacht, werd een volksheld, een martelaar voor 's lands vrijheid. Men kon en ging ook Willem van Oranje met hem vergelijken.
Dat dankt Oldenbarnevelts nagedachtenis aan zijn vijanden. In zooverre is de advocaat dus op zijn beurt weer gewroken op de tegenpartij en kan men dus meenen, dat het evenwicht is hersteld. Maar deze tegenpartij staat nog aan iets anders schuldig en dat staat buiten de terechtstelling van Oldenbarnevelt. Zij heeft een uitnemende regeering ten val gebracht zonder daarvoor iets in de plaats te kunnen stellen, dat met het gevallen gouvernement ook maar in de verste verte was te vergelijken. Aan den lande is dan ook eigenlijk haar schuld van Augustus 1618 grooter dan die van Mei 1619; voor Nederland is het verlies grooter geweest bij het ontslag dan bij den dood van den advocaat.
| |
| |
Vondel heeft dat ook wel zeer goed gevoeld; de dichter heeft zelf begrepen, op welk terrein de groote gaven van den advocaat het meest tot openbaring zijn gekomen, in de buitenlandsche politiek. In het Jaar-Getijde beschrijft hij den laatsten gang van den grijzen staatsman naar het schavot; hij gaat dan voort:
VIII. Hij knielt, och! och! hij sneeft, met sleep van nederlagen,
En storting aller plagen.
De boom van Duitschland kraakt, en ziddert overal
Van zoo vermaard een val.
IX Van zoo vermaard een val besterft de vreught en hope
In 't aanschijn van Europe;
Euroop gevoelt dien slach, zij zucht, en zit verdooft,
Om 't ploffen van dat Hooft;
X. Dat Hooft, dat heilig Hooft, dat spring op springvloet schutte:
Dat Nassaus glori stutte:
Dat Hooft, dat Spanjen, eer het sloot zijn gouden mond,
In deze dichterlijke woorden heeft Vondel de beteekenis van Oldenbarnevelt in de Europeesche wereld volkomen juist gekarakteriseerd. De advocaat was inderdaad de ruggesteun van Maurits geweest, toen deze zijn heldenloopbaan begon en door een reeks van gelukkige veroveringen den Hollandschen tuin heeft gesloten. Oldenbarnevelt was de gevaarlijkste vijand van Spanje geweest en dat had men te Madrid en te Brussel ook zeer goed beseft. Hij was het geweest, die geheel Europa in actie had willen brengen tegen de opdringende Habsburgsche macht. Hij overzag met dat doel de verhoudingen in geheel Europa en knoopte daartoe overal verbindingen aan, van Stockholm tot Stamboel toe. Hij was de man, die de Protestantsche Duitsche vorsten tot eendrachtig handelen tegen den Keizer had willen brengen. Hij stond voortdurend in nauwe betrekking met Frankrijk en met Engeland. Hij was het hoofd van het Europeesche verzet tegen Spanje. Hij was waarlijk de leider der Europeesche politiek; hij is de eenige Nederlandsche minister van buitenlandsche zaken geweest, van wien men dat waarlijk kan zeggen. Noch De Witt,
| |
| |
noch Heinsius, noch Slingelandt noch Van de Spiegel hebben ten slotte iets anders bedoeld en bereikt dan dat de republiek haar viool, liefst een eerste viool speelde in het Europeesche concert. Alleen Oldenbarnevelt heeft zich kunnen opwerken tot concertmeester, ten slotte zelfs tot dirigent.
De omstandigheden waren hem daarbij wel bijzonder gunstig geweest; zonder geluk vaart niemand wel, zegt terecht het oude volksliedje. Maar het is Oldenbarnevelts groote verdienste geweest, dat hij die omstandigheden meer dan eens heeft gedwongen naar zijn wil; hij heeft ze aangepast aan de behoeften, soms aan den nood der republiek; hij heeft ze beheerscht ten bate van Nederland. Dat is natuurlijk niet in eens gegaan en op korten termijn. Toen Oldenbarnevelt landsadvocaat werd, was er een groot gevaar te vermijden en te bestrijden, dit, dat Nederland, na zich aan den greep van Spanje te hebben losgewrongen, zich zou moeten voegen naar den voorslag van Frankrijk of van Engeland. Dat gevaar, dat Nederland van de eene hand in de andere zou overgaan, bestond nog in de dagen, toen werd onderhandeld over het sluiten van het bestand. Dat zag Oldenbarnevelt het scherpst van allen in; hij heeft er zijn maatregelen naar genomen en het dreigende gevaar bezworen. Want niet de bevrijding van Spanje wilde hij doorzetten, maar de vrijheid van Nederland wilde hij grondvesten. Dat hem dat is gelukt, is zijn eeuwige roem. Maar meer dan dat: hij heeft Nederland niet alleen vrij, maar ook machtig gemaakt. Onder hem volgde ten slotte Nederland niet meer de Europeesche politiek, maar gaf het daaraan leiding.
Dat is een zaak van eminente beteekenis geweest in onzen zwaren strijd tegen Spanje. Want het was toen als nu, als altijd: de Nederlandsche onafhankelijkheid hangt van twee factoren af, de vaste wil der Nederlanders om die zelfstandigheid te bewaren, te verdedigen, te redden in bangen nood en strijd, ter eene zijde; de algemeene politieke verhoudingen van Europa, het juiste inzicht in het belang, dat Europa heeft bij de onafhanke- | |
| |
lijkheid van deze landen, ter andere. Zoo beide factoren samenwerken, is de zelfstandigheid van Nederland verzekerd; ontbreekt een van beide, dan behoeft zij nog niet onmiddellijk te worden bedreigd, maar dan staat zij toch niet stevig meer. Ten onzent heeft men dat niet steeds zoo ingezien. Men heeft soms in arren moede te veel op eigen krachten vertrouwd en de Europeesche verhoudingen verwaarloosd; men heeft even dikwijls nagelaten zich zelf krachtig te weer te stellen en het aan moeder Europa overgelaten voor haar Nederlandsch kind te zorgen.
Dat wij onze politieke onafhankelijkheid voor ons geestelijk en stoffelijk bestaan behoeven, zal wel ieder weldenkend Nederlander begrijpen. Dat de zelfstandigheid van Nederland een Europeesch belang bij uitnemendheid vertegenwoordigt, eischt eenige toelichting. Dat Europeesche belang vloeit voort uit deze omstandigheid, dat ons volk de monden van drie groote Europeesche rivieren in handen heeft en vervolgens dat dat algemeene mondingsgebied vlak tegenover Engeland gelegen is. Bijna zou men kunnen zeggen, dat de Europeesche wereld om Nederland draait, dat hier het middelpunt der internationale politiek ligt. Zoo is het wel waarlijk, althans in negatieven, minder in positieven zin. Het is meestal de Europeesche mogendheden minder te doen geweest om Nederland zelf te bezetten en te bezitten, dan om te verhinderen, dat een ander er zich meester van maakte. Dat beide zich evenwel moeilijk laten scheiden, ligt voor de hand; immers het eenige middel om een ander te verhinderen zijn hand op deze landen te leggen, is veelal ze zelf in bezit te nemen of ten minste zoo sterk en volledig onder invloed te brengen, dat van bewegingsvrijheid geen sprake meer is. En zoo kan het gebeuren, dat ten slotte de vriend juist dat aantast wat hij oorspronkelijk tot elken prijs wenschte te handhaven, de onafhankelijkheid van Nederland.
Dat dat gevaar niet denkbeeldig was, had vóór Oldenbarnevelt de geschiedenis van den opstand bewezen.
| |
| |
Dat een deel van de machtige Spaansche monarchie zou kunnen worden afgerukt, was een algemeen Europeesch belang. Te zwaar had de hand van Karel V op Europa gerust, te zeer beheerschte ook Philips II de internationale verhoudingen dan dat tegen dat overwicht der Spaansche monarchie geen verzet zou zijn ontstaan. Maar dat het juist de Nederlanden waren, waar een gevaarlijke opstand uitbrak, dat juist daar zich een scherp verzet openbaarde tegen het Spaansche regeeringsstelsel, dat ten slotte juist deze landen een gunstige kans bleken te hebben om zich los te scheuren van het rijk van Philips II, dat was een feit van zoo groote, beheerschende beteekenis, dat geen regeering er onverschillig voor zou kunnen blijven. Wat in de Nederlanden na 1559 en vooral na 1572 gebeurde, was van internationale beteekenis, waarbij ten slotte iedereen belang had. Even goed als de rebelsche Nederlanden onder den invloed kwamen van de algemeene verhoudingen in Europa, even goed was omgekeerd Europa voortdurend betrokken in den loop, dien de opstand in de Nederlanden nam.
De Nederlanden waren immers voor Spanje het kostbaarste, maar tevens het meest kwetsbare bezit. Deze landen lagen niet het verst af van het Spaansche hoofdland der monarchie; Amerika b.v. was er natuurlijk verder van verwijderd om van de Philippijnen niet te spreken. Maar alle landen der Spaansche monarchie waren van Madrid uit betrekkelijk gemakkelijk bereikbaar; de zeewegen naar de koloniën waren zelfs zoo goed als uitsluitend Spaansch bezit; het westelijk bekken der Middellandsche Zee was eigenlijk een Spaansche binnenzee, voor den koning zoo goed als steeds veilig. Geheel anders was de verhouding tot de Nederlanden. Zij lagen niet alleen ver van de Spaansche hoofdmacht, maar waren daarvan door Frankrijk en door een politiek altijd gevaarlijke zee gescheiden. Een gespannen verhouding met Frankrijk, een dreigend conflict met Engeland kon onmiddellijk de geregelde verbinding met de Nederlanden in gevaar brengen. De tocht van Alva van Italië door
| |
| |
Bourgondië naar de Nederlanden in den zomer van 1567 was eigenlijk een waagstuk; meer dan eens is er groote kans geweest, dat de Hugenooten aan den doortocht van het geduchte Spaansche leger zware hinderpalen in den weg zouden leggen. Eigenlijk nog gevaarlijker was de zeeweg, waarvan Spanje na het uitbreken van den opstand eigenlijk nooit meer geheel meester is geweest. Een geweldige onderneming als de armada was noodig om de verbinding met de Nederlanden te herstellen en zelfs deze op zoo grootsche schaal opgezette expeditie is geheel te pletter geloopen; verbinding met de Vlaamsche havens en met het leger van Parma heeft Medina Sidona in 1588 niet kunnen krijgen. Evenmin is het vijftig jaren later de tweede armada gelukt haar doel te bereiken. Haar doel was, nu door den oorlog met Frankrijk de verbinding met de Nederlanden over land geheel verbroken was, de betrekking over zee weer te herstellen. Men kent het gevolg: de armada van d'Oquendo is door Tromp bij Duins in 1639 geheel verslagen.
Wat aan den eenen kant voor Spanje een gevaar, althans een ernstig bezwaar was, de afgelegenheid der Nederlanden, dat maakte aan de andere zijde juist het groote voordeel uit, dat de monarchie bij het bezit van deze landen had. Juist hun voor Spanje excentrische, maar voor Europa centrale ligging maakte de Nederlanden voor de monarchie zoo waardevol. Men zegt niet te veel, wanneer men constateert, dat de Spaansche wereldmonarchie stond of viel met het bezit der Nederlanden. Van de Nederlanden uit kon de koning zijn invloed en zijn macht doen gelden in Duitschland, met name in West-Duitschland, dat anders voor hem nauwelijks bereikbaar was. De Nederlanden sloten den ijzeren ring af. waarmede de koning van Spanje Frankrijk omknelde; Navarre, Aragon, Milaan, Franche-Comté waren de andere schakels in dien ring. Van de Nederlanden uit kon Philips de hand reiken aan Schotland en ook door deze verbinding Engeland aan twee zijden ernstig in het nauw brengen. Antwerpen is een pistool op de borst
| |
| |
van Engeland gericht: Napoleon heeft het gezegd, maar Elizabeth wist het even goed als Philips II. Ten slotte, van de Nederlanden uit was de verbinding met het noorden en zelfs het oosten van Europa betrekkelijk gemakkelijk; van daar uit kon de koning invloed hebben in Denemarken en Zweden, ja zelfs tot in Polen en Rusland toe. Inderdaad, wanneer die parel losraakte uit zijn kroon, was de diadeem van haar grootsten luister beroofd. En tal van mogendheden stonden gereed die parel af te rukken en voor zich zelf te bemachtigen.
Zoo was de Nederlandsche opstand van den aanvang af een Europeesche kwestie bij uitnemendheid, waarbij iedereen belang had. Dat heeft de prins van Oranje van den aanvang af ingezien; daarnaar heeft hij steeds zijn politiek gericht. Maar het gevaar, dat uit zulk een politiek voortvloeide, heeft hij niet onderschat, al heeft hij het nimmer kunnen ondervangen. Dat gevaar is boven reeds aangeduid; het was hierin gelegen, dat de Europeesche mogendheden zouden pogen op de aan Spanje ontvallen Nederlanden zelf de hand te leggen.
Oranje heeft steeds begrepen, dat de zelfstandighied, meer nog, de onafhankelijkheid der Nederlanden niet zou kunnen worden gehandhaafd zonder vreemde hulp. In verschillende richting heeft hij die hulp steeds gezocht. Het eerst heeft hij zich in betrekking gesteld met de Duitsche Protestantsche vorsten, zijn land-, stand- en geloofsgenooten, ook voor een deel zijn vrienden en bloedverwanten. Uit dat oogpunt moet reeds zijn tweede huwelijk met Anna van Saksen, in 1562 gesloten, worden gezien en beoordeeld. Op dezen weg is hij steeds voortgegaan. De veldtochten van 1568, van 1572 en ook nog die van 1574 zijn in Duitschland met behulp van tal van Duitsche vorsten voorbereid en daardoor eigenlijk eerst mogelijk geworden. Toch is de prins ten slotte op dezen weg niet voortgegaan, minder om de gevaren, aan een al te nauwe betrekking met Duitschland verbonden, dan om het onvoldoende en geheel ontoereikende van die hulp. De Duitsche vorsten van de tweede helft der zestiende
| |
| |
eeuw waren een echt geslacht van epigonen na het heldengeslacht van de dagen der reformatie. Zij waren vol vrees zich in moeilijkheden te steken en den toorn van den Keizer op te wekken door handelingen, die konden worden opgevat als in strijd met het algemeen rijksbelang. Zoo waren zij voorzichtig in hun politiek; daarbij waren zij conservatief in staat en maatschappij, in godsdienst en kerk, zoodat zij een hartgrondigen afkeer hadden van alle nieuwigheden en dus ook van alles wat naar revolutie zweemde; als fatsoenlijke Lutheranen wenschten zij zich niet te compromitteeren met het opdringende, revolutionaire Calvinisme. Maar daardoor ook verspeelden zij de mogelijkheid en de kans om de aan Spanje ontvallende Nederlanden weer aan het oude Duitsche rijk, waarbij zij sedert eeuwen behoorden en waaraan zij in 1548 bij het verdrag van Augsburg door Karel V meer waren gehecht, stevig te verbinden. In Duitschland heeft men wel oog gehad voor het blijvende verlies der Nederlanden. Ook bleven de Duitsche vorsten en Oranje eigenlijk ook deze landen steeds beschouwen als deelen van het rijk; de Keizer zelf heeft zich meer dan eens met de Nederlandsche zaken ingelaten. Maar niemand staalde zijn wensch door de macht; zoo bleef het bij woorden, waar daden alleen vereischt waren. Maar daardoor was ook het gevaar afgewend, dat de Nederlanden opnieuw nauw verbonden zouden worden aan het Duitsche rijk.
Veel minder sterk zijn de verbindingen van den prins van Oranje met Engeland geweest. Uit den aard der zaak had hij daar veel minder persoonlijke relatiën dan in Duitschland en zelfs dan in Frankrijk. Maar bovendien was Elizabeth tijdens het leven van den prins niet sterk geneigd daadwerkelijk in te grijpen in de Nederlanden. Zoowel het eigenaardige karakter der koningin als de voorzichtige politiek der Engelsche regeering waagden moeilijk risquante ondernemingen op het continent. Na het avontuur van Havre in 1562 en volgende jaren wilde Elizabeth voorloopig van continentale expeditiën weinig weten. Stellig zag zij het groote belang van een zelfstan- | |
| |
dig Nederland voor Engeland in, maar zij was te voorzichtig en ook te zuinig om zich diep in de Nederlandsche beroerten te steken; ook vreesde zij te zeer de macht van Philips II om niet voorzichtig te zijn in haar verhouding tot Spanje. Intusschen door laten heeft zij meer dan door doen den Nederlandschen opstand in ruime mate toch begunstigd. Zij liet breede scharen Nederlandsche ballingen in haar land toe; zij stond de watergeuzen toe in Engelsche havens krijgs- en rooftochten voor te bereiden en hun buit aan den man te brengen; zij maakte eerst Margareta van Parma en later ook Alva het leven lastig door handelsconflicten, die zelfs op een handelsboycot uitliepen. Zoo werkte de koningin meer indirect dan direct mede aan het slagen van den Nederlandschen opstand. Dat was trouwens geheel in de lijn der traditioneele Engelsche politiek, die natuurlijk wel Spanje wilde verzwakken, maar de Nederlanden ook weer niet al te zeer wilde versterken. Want Engeland wil geen sterke macht tegenover zich aan de Noordzee.
Veel nauwer waren de politieke betrekkingen van den prins met Frankrijk, zoo nauw zelfs, dat meer dan eens Oranje in zijn eigen tijd en later is beschuldigd van Franschgezindheid. Deze grief is zelfs geuit in zoo sterken vorm, dat men den prins ten laste legde het land aan Frankrijk te willen overleveren, na het aan Spanje te hebben ontweldigd. In dezen kring van politieke beginselen, wenschen en daden mag van een beschuldiging natuurlijk geen sprake zijn. Alleen dit kan worden geconstateerd, dat de prins, overtuigd, dat de Nederlanden den strijd tegen Spanje alleen niet zouden kunnen volhouden op den duur, aansluiting heeft gezocht bij Spanjes ouden vijand, bij Frankrijk. Die politiek was stellig verstandig, of liever zij was geboden en onvermijdelijk; zij was bovendien gebaseerd op het juiste inzicht in de belangen van Frankrijk en Nederland; tegen Spanje was een nauwe samenwerking, een verbond zelfs natuurlijk en gewenscht. Er was stellig een zeer groot bezwaar aan zoodanige samenwerking, aan zulk een alliantie
| |
| |
verbonden. Dat is opnieuw het boven aangeduide gevaar van een overheersching van den vriend en bondgenoot over het beschermde en verdedigde land. Dat gevaar hebben onze voorouders ook gezien in den persoon van den hertog van Anjou, maar zij hebben het stellig overschat. Want Anjou was niet de man om de Nederlanden voor Frankrijk te bemachtigen; evenmin was het door godsdiensttwist en burgeroorlog verdeelde en uiteen gescheurde Frankrijk de groote macht om ons land bij zijn eigen politiek stelsel in te lijven. Maar juist daardoor werd Frankrijk als bondgenoot voor ons ook weer van veel minder beteekenis. Zoo staat de prins in de laatste tien jaren van zijn leven telkens voor de vraag, of Frankrijk als bondgenoot meer te vreezen of te wenschen is. Hij meent het laatste; men kan, de verhoudingen overziende, dat met hem eens zijn.
Wij hebben wat langer bij de staatkunde van Oranje moeten stilstaan, omdat wij een achtergrond wilden plaatsen achter de buitenlandsche politiek van Oldenbarnevelt. Want vooral op dat terrein is de advocaat de onmiddellijke opvolger van den prins. Hij stond voor dezelfde verhoudingen, dezelfde vraagstukken als deze, zij het, dat zij reeds eenigszins waren veranderd, niet in karakter, maar in draagwijdte en vooral in onderlinge zwaarte. Met Duitschland had Oldenbarnevelt zoo goed als in het geheel niet meer te rekenen. In Frankrijk brak in 1585 een nieuwe, langdurige burgeroorlog uit, de befaamde guerre des trois Henri; voorloopig was er dus van een krachtige, doelbewuste buitenlandsche politiek geen sprake meer; integendeel begon Philips II zich hoe langer hoe meer in de binnenlandsche Fransche verhoudingen te steken; hij zocht samenwerking en sloot welhaast een verbond met de ligue. Het is dus volkomen begrijpelijk, dat koning Hendrik III de souvereineteit over de Nederlanden, die hem in 1585 door een plechtig gezantschap namens de Staten Generaal werd aangeboden, afsloeg; hij begreep maar al te goed, dat deze aanbieding een wanhoopsdaad was en dat men in den
| |
| |
grond geen nieuwen vorst, maar een helper, een verdediger, een redder zocht; hij wist, dat hij om werkelijk souverein van de Nederlanden te worden, ze eerst zou moeten veroveren op Spanje, ze daarna tegen hun ouden souverein met volle ontplooiing van krachten zou moeten verdedigen. De volle ontplooiing der krachten van - Hendrik III!
Geheel anders was de verhouding van Engeland tot Spanje in 1585. Elizabeth heeft haar geheele lange regeering door haar troon en haar land tegen Spanje en zijn bondgenooten en ook tegen Philips' geloofsgenooten moeten verdedigen. Door de Katholieke wereld, ook door haar eigen Katholieke onderdanen als bastaard en dus als ongerechtigd tot den troon beschouwd, heeft zij zich alleen strijdende kunnen handhaven. Haar regeering verloopt van de eene crisis in de andere; het vereischte alle energie der koningin en haar beproefde dienaren om zich te handhaven en Engeland te behouden op de invloedrijke plaats in de wereld, waarop de Tudors het hadden gesteld. De eerste regeeringsjaren van Elizabeth werden bedreigd door de groeiende macht van Maria Stuart in Schotland; minder door de behendige maatregelen van Elizabeth dan door den ziedenden hartstocht van Maria zelf is deze laatste te gronde gegaan. Elizabeth had in 1568, juist in den tijd, toen Alva in de Nederlanden overal triomfeerde, althans deze genoegdoening, dat Maria Stuart hulpeloos en hopeloos in Engeland een toevlucht, kon het zijn, hulp en bijstand moest zoeken. Voor Elizabeth stellig een groote overwinning, maar die welhaast geheel verschaald werd, zoodra het bleek, dat iedere beslissing over Maria Stuart voor Engeland de grootste bezwaren moest medebrengen; de beslissing werd des te moeilijker, daar onthouding in dit geval even bedenkelijk zou zijn als de doortastende daad. Zoo sleept twintig jaar lang de beslissing over het lot van Maria Stuart zwaar aan den koninklijken mantel van Elizabeth Tudor.
Gevaarlijk werd de toestand voor Elizabeth in den eersten tijd van Maria's interneering - meer was het
| |
| |
waarlijk niet - nog niet. Het Ridolfi complot kwam zij gemakkelijk te boven; Norfolk, die zich naast Maria reeds koning van Engeland had gedroomd, moest in 1572 het schavot beklimmen. Na dien had Elizabeth verscheiden jaren rust. Maar na 1580 kwam van alle zijden het gevaar weer opzetten. Dan begint de contra-reformatie in Duitschland kracht te zetten. Dan wordt de Katholieke ligue in Frankrijk machtig. Dan verovert Philips II Portugal. Dan begint Parma veld te winnen in de Nederlanden; de eene stad na de andere, ten slotte het machtige Antwerpen, valt in zijn handen. Dan ook beginnen de Katholieken een nieuwe beweging in Engeland; Maria Stuart en Elizabeth Tudor staan dan zoo scherp mogelijk tegenover elkander.
Wij spraken van den val van Antwerpen in 1585. Het is de verovering van deze groote koopstad, die Philips en Parma aan de eindelijke onderwerping der Nederlanden deed gelooven. Omgekeerd drong juist dat feit Elizabeth tot partij kiezen. Toen de koningin dat bericht vernam - er waren toen juist Nederlandsche gezanten aan haar hof - sloot zij zich op in haar appartementen om tot zich zelf in te keeren. Het resultaat van haar overdenking kon waarlijk niet twijfelachtig zijn. Voor haar was het als in 1568 voor den prins van Oranje: Nunc aut nunquam! Nu of nooit!
Elizabeth heeft doorgetast. Het Nederlandsche gezantschap, dat haar het souverein gezag had aangeboden, wees zij af; zij wilde geen revolutionaire kroon dragen. Maar zij sloot 20 Augustus 1585 met de Staten Generaal een traktaat, waarbij zij de Nederlanden daadwerkelijk militaire hulp beloofde onder aanvoering van een door haar aan te wijzen man van ‘qualiteit ende respecte’. Wie die man zou zijn, was van den aanvang af niet twijfelachtig. Elizabeths gunsteling Leycester zou de uitverkorene zijn. Hij zou in haar naam de redder der Nederlanden worden. Ook hun heerscher?
Zonder twijfel wilde Elizabeth dat niet; haar verontwaardiging, toen zij vernam, dat Leycester zich door de
| |
| |
Staten Generaal de algemeene landvoogdij had laten opdragen, was niet gehuicheld. Zij wilde stellig niet over de Nederlanden heerschen; zij wilde ze beschermen tegen Spanje, daarnaast ervoor zorgen, dat zij weer op zich zelf niet te machtig of te welvarend werden. Dat laatste kan men de koningin volstrekt niet euvel duiden; zij had uitsluitend met Engelands belangen rekening te houden en die eischten een zelfstandig, maar ook weer niet te machtig Nederland. Ook geen Nederland, dat door sterke militaire en politieke banden aan Engeland was vastgesnoerd. De verantwoordelijkheid voor een aan Engeland onderworpen land wilde zij om meer dan één reden niet dragen. Vandaar haar paroxysme van woede, toen zij Leycesters installatie als gouverneur generaal der Nederlanden vernam.
Maar omgekeerd kon Leycester ook weer bezwaarlijk anders handelen dan hij deed. Afgezien van zijn persoonlijke ijdelheid en machtsbegeerte, lag zijn verheffing in den loop der dingen. Engeland wilde raad geven in de Nederlanden, maar moest wel handelen. Leycester zou zijn de adviseur der regeering, maar moest wel haar hoofd worden. Wat is een raadsman zonder macht om ook het opvolgen van zijn raad door te zetten? Zulk een man is, familiaar gezegd, het vijfde rad aan den wagen; hij heeft niets van een vliegwiel, dat de geheele machinerie in beweging moet zetten. En ziehier nu het noodlot van ieder ingrijpen in de regeering van een vreemd land; ook met den vasten wil om den ander zijn vrijheid te laten, grijpt men van zelf de teugels ter hand. 20 December 1585 landde Leycester als raadsman der Nederlandsche regeering; zes weken daarna was hij gouverneur generaal. Zoo snel groeien de noodwendigheden, die de tragiek der historie zijn.
Om te helpen moet men macht hebben; om macht te hebben moet men wettig gezag kunnen uitoefenen. Wat Leycester deed, was niet anders dan natuurlijk; hij kon niet anders. Juist daarom was de vreemde hulp, die voor Nederland onontbeerlijk was, zulk een groot ge- | |
| |
vaar. Daarin ligt wederom de tragiek van ons lot: wat Nederland het vurigst moest wenschen om behouden te blijven, dat moest het om dezelfde reden ten hevigste bestrijden.
Hier moeten wij weer naar Oldenbarnevelt uitzien; hier wacht hij ons trouwens reeds. De advocaat trad ongeveer gelijktijdig met Leycester in de landsregeering op. In den winter van 1585 had Paulus Buys zijn ontslag genomen als landsadvocaat van Holland; in Maart 1586 werd Oldenbarnevelt in zijn plaats definitief benoemd. Toen had Leycester de regeering een groote maand in handen, maar reeds toen had de nieuwe advocaat de gevaren van het nieuwe regime ondertast. Men kan zeggen dat het probleem, waarvoor hij in de eerste maanden van zijn ambsvervulling reeds werd geplaatst, verder zijn geheele leven vult; het is zijn levensvraagstuk bij uitnemendheid geworden. Dat vraagstuk, boven breeder historisch opgebouwd en verklaard, is eenvoudig dit: hoe kan Nederland zijn onafhankelijkheid van Spanje bevechten zonder tevens gevaar te loopen zijn zelfstandigheid aan een der andere groote mogendheden te verliezen? Het is het groote probleem van Nederlands bestaan, dat van alle tijden is.
Toen Oldenbarnevelt in de landsregeering optrad, had het er allen schijn van, dat Engeland zoo al geen souverein gezag, dan toch een krachtig protectoraat over de Nederlanden ging uitoefenen. Een Engelsch edelman was het hoofd der regeering. In den hem toegevoegden raad van state zaten bovendien twee Engelschen. En - wat misschien nog van meer beduidenis en invloed was - Engeland bezat krachtens traktaat Den Briel en Vlissingen met Rammekens. Dat wil naar de toenmalige physische verhoudingen zeggen, dat Elizabeth de monden der groote Nederlandsche rivieren in haar hand had; door Vlissingen kon zij de Schelde, door Den Briel de Maas en den Rijn afsluiten. Nederland lag aan den Engelschen ketting.
Het is Oldenbarnevelts levensdoel geweest dezen
| |
| |
toestand door een besliste, maar voorzichtige actie te doen eindigen. Met Leycester had hij niet veel te doen. De Engelsche gouverneur generaal maakte hem den strijd gemakkelijk; na korten kamp was hij door zijn eigen fouten verslagen; juist twee jaar na zijn komst te Vlissingen vertrok Leycester in December 1587 weer naar Engeland. Het gezag der Engelsche leden van den raad van state was daardoor ook grootelijks geknot. Intusschen was hun aanwezigheid daar een der redenen om den raad van state in 1588 een zeer beperkende instructie te geven en om ook zelfs daarna aan dat lichaam zoo goed als alle bestuursmacht te onttrekken. In dat alles had Oldenbarnevelt stellig ruim de hand. In 1596 gelukte het hem bovendien bij het nieuwe alliantie-traktaat met Engeland de Engelsche raadplaatsen van twee terug te brengen op één, die telkens door den Engelschen gezant zou worden bekleed. In 1616 behaalde de advocaat zijn laatste overwinning op Engeland; toen sloot hij met koning Jakob I een traktaat, waarbij tegen betaling van 100.000 pond in eens en 150.000 in drie termijnen van zes maanden de pandsteden aan Nederland werden teruggegeven. Ook zou krachtens dat traktaat de Engelschman uit den raad van state verdwijnen, al bleef de toenmalige gezant sir Dudley Carleton ook eershalve gedurende zijn ambassade zitting houden.
Dat traktaat was een groote victorie voor den advocaat en Jakob I heeft hem die overwinning dan ook nimmer vergeven. Oldenbarnevelt heeft daarbij handig gebruik gemaakt van de chronische geldpenurie van den Britschen koning. Maar hij had nog geheel andere pijlen op zijn boog ook. Hij begreep, dat evenals de Spaansche overheersching over Nederland kon worden verhinderd door Engeland, evenzoo een Engelsch protectoraat over de republiek kon worden gebroken door Frankrijk. En tegelijkertijd zag hij in, dat een dan dreigende overheersching van Frankrijk weer met behulp van Engeland kon worden gekeerd. Het is gemakkelijk te doorzien, hoe moeilijk een dergelijke politiek moest zijn te leiden
| |
| |
en dat des te meer, daar het voor Nederland van het allerhoogste belang was zoowel met Engeland als met Frankrijk op goeden voet te blijven. En ten slotte moest tot elken prijs worden verhinderd, dat Engeland en Frankrijk het buiten de republiek om eens werden en zoo hun vereende krachten tegen haar keerden. De débacle van 1672 heeft bewezen, welke gevaren dan dreigden zoowel voor Nederland zelf als voor den leider van zijn buitenlandsche politiek.
Reeds daaruit blijkt het, hoeveel gemakkelijker het is een programma van buitenlandsche politiek neer te schrijven dan het in de branding der tijden ook uit te voeren. En nu krijgt men onmiddellijk de maat van Oldenbarnevelts geniale grootheid te zien, wanneer men constateert, dat zijn buitenlandsche politiek een zoo goed als onafgebroken succes is geweest. Hij heeft met geniale virtuositeit dat klavier bespeeld zonder dat ooit een dissonant bijna werd vernomen. Hij heeft het staatsschip der republiek gestuurd langs klippen en over zandbanken met die rustige zekerheid, die alleen den volkomen bevaren stuurman eigen is. Hij heeft de onafhankelijkheid van Nederland niet alleen tegen Spanje, maar ook tegen Engeland en Frankrijk verdedigd. Hij heeft als geen Nederlandsch staatsman vóór of na hem niet alleen stevige leiding gegeven aan de Nederlandsche, maar zelfs aan de Europeesche staatkunde van zijn dagen. En wat ten slotte het opvallendste is: de mannen, die hij meer dan eens bestreed, betuigden hem ten slotte toch hun hoogachting. Zoowel Elizabeth als Hendrik IV, wier begeerige handen hij van Nederland af moest houden, brachten hem niettemin den tol hunner waardeering. Ook in de republiek heeft men de grootheid van dezen man op dat, geheel zijn eigen gebied instinctmatig gevoeld. Met de strekking van zijn politiek mocht men het niet eens zijn, van de doelmatigheid van zijn middelen was men steeds overtuigd. Met dezen loods gevoelden ook zijn tegenstanders zich veilig. Zoo hij ten
| |
| |
slotte is gevallen, het is niet geweest om zijn buitenlandsche politiek.
Er zijn in de buitenlandsche politiek van Oldenbarnevelt twee momenten van beteekenis geweest, waarop wij den nadruk moeten leggen, omdat zij zoo karakteristiek zijn. Het eerste is de sluiting van het drievoudig verbond van de republiek met Engeland en Frankrijk in 1596. Het tweede moment is meer bekend en ook van algemeener beteekenis; wij bedoelen de sluiting van het twaalfjarig bestand in 1609. Het is gewenscht bij beide een oogenblik stil te staan; zij hebben ook symptomatische beteekenis, allicht ook nog voor onzen tijd.
Toen de Staten Generaal in 1585 met Engeland een verdrag van hulp en bijstand sloten, waren zij daartoe door den drang der tijden genoodzaakt. Nederland was in grooten nood; nauwelijks vier provinciën waren geheel vrij; de andere waren geheel of gedeeltelijk verloren gegaan aan Parma. Aan den anderen kant was Engeland in deze dagen de eenige, die kon helpen. Vandaar dat het verdrag van 20 Augustus 1585 als noodmaatregel kon worden verdedigd en gestaafd; Oldenbarnevelt zelf, lid van het gezantschap, heeft er dan ook zijn naam onder gezet. Wij weten niet, met welke gevoelens, misschien als honderd jaren later Nicolaas Witsen bij het sluiten ook van een traktaat met Engeland, ‘met bevende hand’. In ieder geval heeft de advocaat, zoodra hij de kans daartoe schoon zag, ernstige pogingen gedaan om het verdrag van 1585 opgeheven, althans verzacht te krijgen.
Wij zagen, dat hem dat ten slotte is gelukt. Oldenbarnevelt heeft daarbij gebruik gemaakt van de gunstige omstandigheid, dat Frankrijk langzamerhand zijn plaats als groote mogendheid weer was gaan innemen. In 1585 werd Frankrijk door burgeroorlogen verscheurd; in 1595 had het zijn eenheid herwonnen onder leiding van een krachtigen nationalen koning. Daartusschen ligt de groote strijd niet alleen om de kroon, maar ook en vooral om de nationale zelfstandigheid. Het is de tijd van de
| |
| |
ligue, van haar nauw verbond met Spanje, van de heldendaden van haar aanvoerder Henri de Guise, den populairen Balafré. Snel volgen elkander de gebeurtenissen op: de slag bij Coutras, de statenvergadering te Blois, de moord van Guise, het beleg van Parijs, de moord van koning Hendrik III, de proclamatie van dien nieuwen koning Hendrik IV, den Hugenoot. Dan volgt de laatste strijd om het gezag, waarin de Bearner de overwinning behaalt; de slag bij Ivry, waar zijn witte panache zijn getrouwen ter overwinning voerde, was het symbool van zijn verdere loopbaan. Frankrijk heeft Hendrik spoedig genoeg veroverd; Parijs, democratisch en clericaal, gaf zich minder spoedig; maar met een mis van den nieuwen koning was het toch ook welhaast gewonnen. Zoo is Hendrik IV in 1595 meester van zoo goed als geheel Frankrijk; hij kon toen weer een zelfbewuste buitenlandsche politiek inzetten.
Die politiek bracht hem van zelf naar Den Haag, naar het kabinet van den landsadvocaat. Beider relatiën dagteekenden van vroeger, van de dagen, toen de Bearner nog geen koning van Frankrijk, maar eenvoudig van Navarre was, toen hij nog streed om zijn rechten erkend te zien. Een nauwe samenwerking tusschen de Staten Generaal en Hendrik lag te meer voor de hand, daar immers de ligue zich hecht aan Spanje had verbonden. Een samenwerking, die niet alleen politiek, maar natuurlijk ook militair moest zijn. En nu teekent het wel de verhoudingen, dat Hendrik, vooralsnog onmachtig om Nederland te hulp te komen, zich gelukkig mocht rekenen toen de nauwelijks nog geconsolideerde republiek hem bijstand verleende in zijn strijd om de kroon. Bij het beleg van Rouen waren Nederlandsche hulptroepen in het kamp van Hendrik IV.
Oldenbarnevelt had deze hulp doorgezet om verschillende redenen. Natuurlijk was het voor de republiek van het grootste belang, dat in Frankrijk de ligue en daarmede Spanje werd overwonnen. Zelfs de strijd in Frankrijk alleen bracht ons al verruiming: Parma zag
| |
| |
zich na 1589 genoodzaakt zich veel meer met den Franschen oorlog bezig te houden dan hem lief was. Maar bovendien kon het voor de republiek van groote waarde zijn, zoo zij Hendrik IV in zijn zwaren strijd om de kroon den bijstand verleende, waartoe zij in staat was. Dankbaarheid is in den regel wel geen politieke deugd, allerminst in de zestiende eeuw; Oldenbarnevelt las ook wel in zijn bijbel, dat men op prinsen geen vertrouwen moet zetten. Maar zoo al niet menschelijke erkentelijkheid, dan zou toch de aldus duidelijk gebleken saamhoorigheid van belangen voor de republiek een nauwere samenwerking, misschien zelfs een verbond met Frankrijk ten gevolge hebben.
De uitkomst heeft bewezen, dat de advocaat juist had gezien. Hij kon daarbij aanknoopen bij de oude, traditioneele politiek van Oranje, maar stuitte daarbij natuurlijk ook weer op dezelfde bezwaren. De herinnering aan Anjou had den roep van onbetrouwbaarheid, dien de Franschen ten onzent toch reeds bezaten, nog verergerd. Maar toch was de toestand wel zeer veel bij vroeger veranderd: Hendrik IV mag dan geen engel van openhartige eerlijkheid zijn geweest, vergeleken bij de Valois was hij de betrouwbaarheid zelf. En van zelf dreef haar belang de republiek naar Frankrijk, naarmate Engeland haar enger ging omknellen. En naarmate Nederland tot Frankrijk toenaderde, was Engeland meer geneigd ons land krachtdadig te hulp te komen. Want het was voor Elizabeth even weinig te aanvaarden, dat Frankrijk dan dat Spanje in de Nederlanden meester werd. Daarvoor bestond wel eenig gevaar, dat dan ook Oldenbarnevelt scherp in het oog vatte. Want wel noemde Hendrik IV nog niet als Napoleon de Nederlanden een aanslibbing der Fransche rivieren, maar van een ‘boulevard de son royaume’ sprak hij toch wel.
Men ziet dus, hoe de zaken stonden. De republiek had tegen Spanje hulp noodig van Frankrijk of van Engeland, liefst van beide. Maar zij moest er zorgvuldig voor waken, dat deze beide niet met elkander in conflict geraakten,
| |
| |
en evenzeer, dat beide het niet samen eens werden achter onzen rug om. Het meest werkzame middel daartoe was een triple alliantie, die natuurlijk formeel kon bestaan in een verbond van Nederland met Engeland en een met Frankrijk. Het is dat middel, dat in 1662 door De Witt is aangewend, maar dat toen is mislukt, doordat Lodewijk XIV en Karel II het buiten de republiek om eens werden. Het is ook het middel geweest, dat van de Spiegel in 1788 heeft toegepast tegen Frankrijk, het bekende traktaat van garantie met Engeland en Pruisen.
Dat middel heeft Oldenbarnevelt ook toegepast en met meer succes dan De Witt en Van de Spiegel, omdat men destijds de republiek meer noodig had dan later en ook omdat nu eenmaal de advocaat een onvergelijkelijk staatsman was. Zoo kon 31 October 1596 de triple alliantie worden gesloten. De republiek vormde toen het voornaamste cement en tevens de scheidsmuur tusschen de beide om Nederland rivaliseerende mogendheden; zoo drukte de Fransche gezant Buzanval zich volkomen terecht uit. Nauw waren nu de Staten Generaal verbonden met de beide landen, die het hoogste belang hadden bij de zelfstandigheid van Nederland, zonder dat die zelfstandigheid weer door een van beide zou kunnen worden bedreigd. Een groot succes dus voor de Staten Generaal, die door het traktaat van 1596 werden erkend als een zelfstandige mogendheid, feitelijk althans, hoewel nog niet formeel. Een groote diplomatieke overwinning voor Oldenbarnevelt, die daarmede voor een niet gering deel de leiding der anti-Spaansche politiek van Europa in handen kreeg.
De advocaat heeft zich natuurlijk allerminst ontveinsd, dat met de triple alliantie van 1596 de onafhankelijkheid van Nederland nog niet definitief was gevestigd. Al dadelijk had het verbond zwakke plekken, zooals maar al te spoedig bleek. In 1596 waren zoowel Engeland als Frankrijk in oorlog met Spanje; deze oorlog was juist de grondslag van de triple alliantie geweest. Maar dat die grondslag van labiel evenwicht is geweest, moet
| |
| |
Oldenbarnevelt hebben geweten. In ieder geval heeft hij er naar gehandeld en is het aan zijn behendigheid te danken geweest, dat de republiek den onvermijdelijken schok zonder schade is te boven gekomen, ja zelfs, zonder dat velen het opmerkten, dat er iets was veranderd.
En er veranderde heel wat. Het eerst, nog geen twee jaar na de triple alliantie, sloot Hendrik IV met Spanje den vrede van Vervins. De koning had zijn oprechte verontschuldigingen aan de Staten Generaal aangeboden en deze waren ook even oprecht aanvaard; men vertrouwde terecht op de belofte van Hendrik IV, dat hij den oorlog met Spanje zou hervatten, zoodra zijn koninkrijk zich voldoende zou hebben hersteld van de slagen van den meer dan dertigjarigen burgeroorlog. Die belofte was oprecht gemeend, omdat zij strookte met het politiek belang van Frankrijk zelf; dat zij niet is gehouden, was alleen te wijten aan den dolk van Ravaillac.
Minder goed was Engeland te vertrouwen. Zeker, langer dan Frankrijk heeft het den oorlog tegen Spanje voortgezet, maar dat was in den grond meer aan bijzondere omstandigheden dan aan positieve politieke beginselen te danken. De voornaamste omstandigheid was de persoon van Elizabeth. In 1587 had Sixtus V haar plechtig tot een bastaard verklaard en haar kroon en land geschonden aan Philips II. En de Spaansche koning had deze beleening aanvaard; de armada was met deze leuze in zee gestoken. Het Engelsche volk had zich als één man geschaard om zijn vorstin, wie het brandmerk der bastaardij op het voorhoofd was gedrukt; Elizabeth was in 1588 meer de nationale koningin dan zij het ooit was geweest. Zij kon het zijn. Haar mededingster Maria Stuart was in 1587 op haar bevel, althans met haar voorkennis onthoofd, een juridische moord, maar die politiek ten slotte noodwendig was, zooals bij den aanval der armada bleek. Eerst nu kon Elizabeth de onbestreden koningin van Engeland zijn, nu de opvolging vaststond: tegen de successie van Maria's zoon, den protestantschen Jakob VI van Schotland, kon niemand bezwaar hebben, ook Eliza- | |
| |
beth zelf niet. Maar den haar door Philips II aangedanen hoon vergat zij nooit; haar leven lang heeft zij geen vrede met Spanje willen sluiten; dat liet zij over aan haar opvolger. Jakob I heeft dan ook een jaar na zijn troonsbeklimming, in 1604 den vrede van Greenwich met Spanje gesloten. De nieuwe koning was van een andere periode dan zijn voorgangster. Ook was hij een geheel ander man. Den geleerdsten gek van Europa noemde hem Hendrik IV, waarlijk niet ten onrechte. Jakob I behoorde tot dat slag van jammerlijke staatslieden, die begaafd zijn met meer kennis dan beleid, met meer geheugen dan verstand, een man als Lodewijk XVI of bij ons Willem V. Hij had zoo weinig begrip van de feitelijke verhoudingen, dat hij geen besef had van de plaats, die Engeland in de wereld nu eenmaal innam en ook moest innemen. Met dat
verstandeloos idealisme, dat in de wereld reeds zooveel kwaad heeft gedaan, beschouwde hij zich zelf als den scheidsrechter van Europa. Het feitelijke gevolg daarvan was, dat hij Frankrijk en de republiek op schoolmeesterachtige wijze bedilde en daarentegen den Keizer en vooral Spanje naar de oogen zag.
Die politiek openbaart zich ook in het tweede moment, waarop wij de staatkunde van Oldenbarnevelt aan het werk zullen zien, de sluiting van het twaalfjarig bestand. De gewone voorstelling van den gang van zaken is, dat de republiek daarbij alleen te doen had met Spanje en dat de moeilijkheden daarbij alleen kwamen van dien kant. Niets is minder waar dan dat. Bij de vredesonderhandelingen waren steeds ook de gezanten van Engeland en Frankrijk tegenwoordig als welwillende voogden van de republiek, gereed en bereid om Nederland uit de handen van Spanje over te nemen. Juist dit was de groote zwarigheid bij de onderhandelingen, niet om de onafhankelijkheid der republiek door Spanje erkend te krijgen, maar om te beletten, dat Frankrijk of Engeland of beide zich een protectoraat over Nederland zouden aanmatigen. Met zeldzaam diplomatiek talent heeft de advocaat al
| |
| |
die klippen weten te omzeilen en zoo de politieke zelfstandigheid van Nederland boven allen twijfel weten te stellen en te houden. En hij heeft dat weten te doen zonder Hendrik IV of zelfs Jakob I voor het hoofd te stooten. Integendeel. Van Hendrik IV weten wij, dat hij zeer ingenomen was met Oldenbarnevelt. Bij Jakob I was dat minder het geval; hij bleef nog lang napruilen, maar moest zich toch gewonnen geven. En in Nederland heeft een staatsman gezegd, dat men den advocaat voor het sluiten van het bestand wel een gouden standbeeld mocht oprichten.
Het stelsel, dat de advocaat bij deze vredesonderhandelingen heeft toegepast, was uiterst eenvoudig; het was de evenwichtspolitiek, die voor de republiek altijd aangewezen is geweest, als zij daartoe sterk genoeg was. Reeds toen hield Nederland, beter, hield Oldenbarnevelt de weegschaal van Europa in de stevige hand, gereed het overwicht in de schaal te werpen, waar het belang van den staat het eischte. Door zoo aan de republiek de plaats te doen innemen, die Jakob I zich zelf had toegekend, belette hij aan anderen krachtig op de Nederlandsche politiek ten eigen bate in te werken. Daardoor heeft hij bovendien kunnen verhinderen, dat Frankrijk en Engeland hun oorspronkelijk doel hebben bereikt, de voortzetting van den oorlog tusschen de republiek en Spanje. Liever dan het vuur van den krijg te blusschen, wilden zij het aanblazen, zooals een tijdgenoot zegt. Eerst toen dat niet was gelukt, toen Oldenbarnevelt zonder Engeland of Frankrijk daarin te kennen, de voorloopige traktaten met Spanje sloot, eerst toen zagen beiden, dat de republiek hun ging ontsnappen. Handig wist de advocaat beider antagonisme te gebruiken door met beide defensieve alliantiën te sluiten, met Frankrijk den 23 Januari 1608, met Engeland den 26 Juni d.a.v. Nu stond hij weer sterk tegen Spanje, dat Nederland alleen gemakkelijk had willen overwinnen. Door alle verwikkelingen heen, zoowel met de vijanden als met de bondgenooten, heeft ten slotte Oldenbarnevelt zijn
| |
| |
doel weten te bereiken; den 9 April 1609 werd het twaalfjarig bestand te Antwerpen geteekend.
Oldenbarnevelt had gezegevierd, maar het heeft hem ten slotte zijn hoofd gekost. Want de partij, die weldra den fellen godsdienststrijd tegen hem deed ontbranden, was ook de vurige oorlogspartij; haar hoofd was de kapitein-generaal zelf, die den vrede tot het laatst toe had bestreden. Wij hebben den grond van dat conflict vroeger in dit tijdschrift uiteengezet; daarnaar mogen wij dus thans verwijzen. Nu wij de buitenlandsche politiek van den advocaat samenvatten, moeten wij den nadruk leggen op de schade, die de republiek heeft geleden in haar Europeesch beleid door den binnenlandschen strijd, vooral door de catastrofe van 1618 en 1619.
Of Oldenbarnevelt het bestand voor een duurzamen vrede heeft gehouden, of hij reeds dadelijk aan een verlenging van den wapenstilstand heeft gedacht, is onzeker. Maar stellig zal hij niet lang na 1609 de zekerheid hebben gekregen, dat de Europeesche oorlog naderde en dat Nederland er onmogelijk buiten zou kunnen blijven. Nog in hetzelfde jaar 1609 stierf de hertog van Kleef, Gulik, Mark en Berg zonder rechtstreeksche erfgenamen; er was daarmede een successiekwestie ontstaan, waarbij iedereen belang had, niet het minst de republiek, aan wier grenzen de betwiste landen lagen. Is het niet als symptoom kenmerkend, dat zoowel Maurits als Spinola in vollen vrede te velde trokken en weer als vroeger in het Guliksche tegenover elkander stonden? De vrede werd wel in 1614 door het verdrag van Xanten voorloopig hersteld, maar wie hield dien vrede voor duurzaam? Oldenbarnevelt stellig niet, die te midden der stijgende spanning in de republiek met zijn scherp kennersoog Europa overzag en overal de kenteekenen waarnam van den komenden strijd. Wij zien hem dien strijd voorbereiden; naar alle zijden strekt hij zijn betrekkingen uit. Hij weet wel, dat hij niet te vast kan rekenen op Engeland en evenmin op Frankrijk. Maar hij doet wat hij kan; hij zendt gezanten naar Zweden en naar de Porte; hij sluit ver- | |
| |
dragen met Venetië en met de Hanzesteden. Hij ziet het onweer aankomen, maar hij is gereed.
Als het eindelijk losbarst, kan de republiek geen maatregelen meer nemen. De crisis is dan over haar gekomen; de man aan het roer is over boord geworpen. Als te Praag de befaamde Fenstersturz plaats heeft, is de advocaat reeds een gevangen man. Als Frederik van de Palts koning van Bohemen wordt, kan Oldenbarnevelt geen hulp meer bieden; hij is reeds veroordeeld en onthoofd. En zoo gaat het groote wereldgebeuren zijn noodlottigen gang; het verderf was op weg; in de republiek zou niemand het meer tegenhouden.
Wij hebben, den advocaat herdenkende op zijn driehonderdsten sterfdag, vooral op zijn buitenlandsche politiek den vollen nadruk willen leggen, omdat hij op dat gebied een beteekenis heeft als schier nergens elders. Ook hierom: op dat terrein is hij meester op alle wapenen. Eindelijk ook hierom: hier is hij ten volle nationaal! Regeerders zijn bijna altijd partijmannen; Oldenbarnevelt was het zeker niet minder dan onze meeste andere ministers in de laatste drie eeuwen. Maar in het bestuur van onze buitenlandsche betrekkingen is hij geheel buiten en boven alle partijverhoudingen uitgegroeid; daar is hij Nederlander, men zou haast willen zeggen, de Nederlander bij uitnemendheid.
Stellig niet in dezen zin, dat hij meeleeft met alle roerselen van zijn volk in zijn dagen. Het kost eenige moeite Oldenbarnevelt in te deelen; daarvoor is zijn maat te groot. Hij was niet ongeloovig, als men heeft gescholden; zijn confessie in den laatsten nacht van zijn leven bewijst het ten volle. Maar hij was een te zelfstandige geest om zich te voegen naar de eischen der Calvinistische dogmatiek van zijn dagen. Ook gevoelde hij zich te zeer meester van eigen lot om diep religieus te zijn; stellig had hij niet het gevoel als Abraham aan Gods hand te wandelen. Zulk een geestelijk zelfgevoel is geheel van den modernen tijd; iets middeleeuwsch had de advocaat in het geheel niet meer over zich. Juist zijn zelfstandigheid,
| |
| |
zijn zelfbewustzijn, om niet te zeggen, zijn zelfvereering plaatsen hem meer aan de zijde der humanisten. Maar om hem in die rijen zijn plaats aan te wijzen, geeft ook weer eigenaardige bezwaren. Oldenbarnevelt was volstrekt geen kunstenaar in engeren zin, al verstond hij de hoogste kunst, die van het leven. Maar iets artistieks is niet in hem; ook weten wij niet, dat hij eenige waardeering of kennis had van eenige kunst zijner dagen. Maar wel had hij van de renaissance dat trotsche gevoel van de macht der persoonlijkheid, dat ook Italiaanschen staatslieden zoo eigen is, die opwekkende en opstuwende zekerheid het lot der wereld in de sterke handen te hebben en dat waardig te zijn. Vondel heeft stellig Oldenbarnevelt niet steeds begrepen; maar eens heeft hij hem juist gekarakteriseerd, toen hij hem gaf in zijn hechte zekerheid, aldus:
Ik kan (Jupijn zij dank) 't bijzonder van 't gemeen
Voorzichtig schiften, en elk een het zijn beschaffen.
Ik handhave ieders recht, en passe op niemants blaffen.
Elx vrijheit is de mijne: ik weeg ze in eene schaal.
Wie hier uit vreeze zwicht: ik sta, gelijk een paal.
Dreigt Palamedes vrij te moorden, en te priemen:
Hij blijft dezelve man, al sneet gij hem aan riemen!
|
|