Gelijk Bismarck de leer huldigde dat Duitschland allereerst moest zorgen, steeds goede vrienden met Rusland te blijven, zoo komt de heer van Hamel, op grond van wat hem de historie, van den opbouw van onzen staat af, heeft geleerd, tot deze slotsom (grondstelling V): laat Nederland zorgen, steeds op goeden voet te blijven met Engeland.
Opvallend is het, dat de lessen, door hem uit onze historie geput, slechts voor een betrekkelijk klein deel gegrond zijn op de ervaringen der 19e eeuw, nadat Nederland als onafhankelijke staat was herboren en als koloniale mogendheid optrad. Wat wij met betrekking tot dit laatste vernemen (blz. 379-383) schijnt mij zeer oppervlakkig, en soms bepaald onjuist. Bengkoelen (blz. 381), dat eene Engelsche bezitting was, kwam tengevolge van het Londensch tractaat van 1824 in onze handen. Ik vermoed, dat de schr. Padang bedoeld heeft als hij van Bengkoelen sprak. Maar was het dan niet goed geweest, ook te vermelden waarom Raffles met de overgaaf van die plaats talmde? Men denke aan zijne vér strekkende plannen, die (gelukkig voor ons) te Calcutta geen bijval vonden, om de van ons geheel onafhankelijke binnenlanden van Sumatra onder Britsche suzereiniteit te brengen; zijn optreden in Palembang staat daarmede in verband. Ook had men van den schr. m.i. wel eenige toelichting kunnen verwachten, waarom Raffles zich meester maakte van Singapore, en in de Lampongs optrad zooals hij deed: Straat Malakka en Straat Soenda waren de toegangen tot de Indische Zeeën!
Afgescheiden hiervan, in de 19e eeuw heeft de koloniale politiek in onze verhouding tot Engeland eene belangrijke rol gespeeld. De heer E. de Waal (Onze Indische Financiën I) heeft daaromtrent veel belangrijks meegedeeld. Ik meen te mogen aannemen, dat diens beschouwingen den heer van Hamel onbekend zijn gebleven; anders had hij er, dunkt mij, zeker uit geput.
Het zou mij veel te ver voeren, indien ik, die boven een der elf grondstellingen van den heer van Hamel even aanroerde, dat ook met de tien andere wilde doen. Laat ik er mij toe bepalen, hier melding te maken van de beide laatste, die bij de overgroote meerderheid van ons volk ongetwijfeld instemming zullen vinden:
X. ‘Het staatkundig belang (brengt) mee, dat Nederland zich zooveel mogelijk kan handhaven als een centrum van neutrale integriteit, en het principe van internationale rust en stabiliteit vertegenwoordigen.
XI. ‘De positie van ons land, zoowel wat de lijnen van zijn internationale staatkunde als wat zijne innerlijke nationale levenskracht betreft, is in de sterkste mate verbonden. met de leidende plaats van het Huis van Oranje-Nassau’.
E.B.K.
Onze Koloniale Landbouw. II. Het boschbedrijf in Ned.-Indië, door Ch.S. Lugt. Tweede druk. Haarlem. H.D. Tjeenk Willink en Zoon, 1918.
Het is geen gewoonte, in Onze Eeuw herdrukken te bespreken, en ik