| |
| |
| |
Aanteekeningen op de wereldgebeurtenissen
Door Mr. J.C. van Oven.
VI.
Het spel verloren?
De politieke profeet die in Maart van dit jaar voorspeld mocht hebben dat in September in ernst de vraag gesteld zou kunnen worden of Duitschland zijn spel in dezen oorlog verloren heeft, zou ongetwijfeld zeer weinig geloof gevonden hebben. Ondanks het optimisme, waaraan de Entente-landen zoo rijk zijn, heeft men zelfs ook daar niet kunnen verwachten, dat de toestand aan het eind van den zomer zoo gunstig zou zijn als hij nu voor de verbondenen geworden is, en telkens als Lloyd George of Clemenceau geroepen werd om een woord te spreken ten einde den zinkenden moed te schragen, dan was hun prognose niet gunstiger dan deze: dit jaar uithouden en de gevaren trotseeren, om het volgende het groote opruimingswerk te beginnen. Dat hiermee reeds in dezen zomer een begin gemaakt zou worden, is misschien gehoopt, maar zeker niet verwacht.
De tegenstelling is inderdaad treffend. Juist een half jaar geleden, in de eerste aanteekening welke ik voor dit tijdschrift neerschreef, moest ik constateeren, dat de Entente
| |
| |
haar hooge spel verloren had; dat het imperialistische doel waarvoor zij den oorlog aanvaard had - d.i. het knotten van Duitschland's machts-expansie door een militaire insluiting in west, oost en zuid - gemist was sinds het uitvallen van Rusland, sinds de insluiting in het oosten verbroken was, en dat in de plaats daarvan ernstig gevaar dreigde voor een volslagen nederlaag te land, met als gevolg Duitschland's hegemonie op het Europeesche vasteland. En ziedaar dat een half jaar later voor Duitschland zelf nog grooter gevaar dreigt; dat ernstig rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat het door de Entente verloren spel, nu het hervat is met nieuwe spelers en nieuwe kaarten, binnen afzienbaren tijd met volledig succes bekroond zal worden. Voor onzen twijfelmoedigen, neutralen geest, die sinds 1914 doordrongen geweest is van de overtuiging der onmogelijkheid van een beslissing met de wapenen, rijst voor het eerst de mogelijkheid der volslagen Entente-overwinning.
Wel tragisch heeft Duitschland de grilligheid van de krijgskans ondervonden en zelden zijn zoo verpletterend plotseling de schoonste overwinningsdroomen in de somberste vooruitzichten verkeerd. Het is toch nog maar twee maanden geleden dat Hindenburg met alle macht uitviel om Frankrijk den doodelijken slag toe te brengen en heel Duitschland zich met de zoete hoop vleide dat hij ditmaal raak zou slaan! Nu denkt zelfs in Duitschland niemand meer over die mogelijkheid en vraagt men zich integendeel af of waarlijk de tijd aangebroken is waarop de ‘vuistpanden’ teruggegeven moeten worden, die in 1914 dank zij de verkrachting van België en de militaire paraatheid in bezit werden genomen.
Heeft Duitschland dan definitief zijn spel verloren? Ongetwijfeld - naar menschelijke berekening - als men daaronder wil verstaan dat het de kans om de overwinning te behalen verloor. Tweemaal heeft die kans zich voorgedaan: in den herfst van 1914 en dit voorjaar. Beide keeren werd zij verijdeld aan de Marne. Dat ten derde male de kans zou rijzen, onmogelijk is het niet, maar een wonder
| |
| |
zou er voor moeten gebeuren. Want wat ter wereld zou zulk een ommekeer kunnen te weeg brengen? Revolutie in Frankrijk? Een massale staking in Engeland of Amerika die troepenaanvoer naar Frankrijk onmogelijk maakte? Maar op iets dergelijks is zeker heel wat meer kans in Duitschland en Oostenrijk zelf dan in de Entente-landen sinds zij aan de winnende hand gekomen zijn. Dan misschien nieuwe bondgenoten voor de Centralen? Maar bijna de heele wereld staat reeds tegen hen in het vuur en de neutralen die geneigd mochten zijn om nog aan het bloedige spel deel te nemen, zullen zich vermoedelijk liever aan de overzijde scharen dan aan die der Midden-Rijken. Neen, met mogelijke wonderen als deze pleegt men in de politiek geen rekening te houden; daar wordt gewerkt met zichtbare waarschijnlijkheden, en zoo kan men op dit oogenblik niet anders zeggen dan dat voor de Centralen de kans op bereiking van hùn oorlogsdoel verkeken is.
In dezen zin is dan het spel der Centralen verloren, oneindig stelliger en zekerder dan in dit voorjaar het geval was met dat van de Entente. Duitschland's imperialistisch oorlogsdoel, waarvoor het dezen oorlog (ook als men dien als ‘Präventiv-Krieg’ opvat) aanvaard heeft, is verijdeld, zijn plan tot uitbreiding van zijn politieke en economische macht ten koste van die zijner tegenstanders heeft schipbreuk geleden. Dit blijft waar, ook al mocht bij de eindelijke afrekening een deel van de Russische randstaten aan de Centrale rijken gelaten worden - hetgeen onwaarschijnlijk is - wijl het aan zulk een gebiedsuitbreiding slechts vermeerdering van zijn continentale, niet van zijn wereldmacht ontleenen zou. Duitschland kan naar menschelijke berekening den oorlog niet meer winnen, en iedereen in Duitschland weet dit, ook al werd Kühlmann met de algemeene ongenade getroffen toen hij het schuchter waagde uit te spreken.
Daarmee evenwel, het spreekt haast vanzelf, staat de Entente-overwinning, het definitieve verlies van het Duitsche spel in anderen zin, nog niet vast. En op de beantwoording van deze vraag door de feiten wacht nu de wereld in even
| |
| |
ademlooze spanning als zij in de afgeloopen maanden heeft uitgezien naar de pogingen der Centralen om te hunnen voordeele de eind-beslissing te bevechten. Het laat zich hooren, dat in Engeland, Frankrijk en Amerika het meerendeel der bevolking aan den goeden afloop niet meer twijfelt. Daar, waar men zelfs in de dagen van den zwartsten tegenspoed den moed wakker heeft weten te houden; waar aan het ideaal der overwinning en der verplettering van het Pruisisch militairisme is vastgehouden op oogenblikken dat het nuchter gezond verstand dit voor volslagen onbereikbaar moest houden; waar gehoopt werd feitelijk tegen beter weten in, daar moet nu alle twijfel geweken zijn voor de certitude de vaincre die door al die lange jaren van ongehoord lijden en matelooze opofferingen het volharden mogelijk gemaakt heeft.
Ik wil hiermee allerminst zegggen dat in Frankrijk en Engeland het meerendeel der bevolking zou willen doorvechten, totdat die volslagen overwinning behaald is, want wel wil dit zeker een groot deel der bevolking, maar even zeker verlangt een andere machtige partij den vrede zonder de overwinning, de paix honorable; zij heeft de ontzettende offers die ongetwijfeld de overwinning zal eischen niet over voor de verwezenlijking van het imperialistische doel der Entente. Maar ook zij die in laatstbedoelden zin denken zullen na de gebeurtenissen der laatste weken vermoedelijk niet meer twijfelen, of de overwinning kàn behaald worden, nu immers in een halven zomer een verpletterend Duitsch offensief tot staan werd gebracht en de vijand werd teruggedreven tot zijn vroegere liniën, terwijl in het volgende voorjaar de overmacht aan Entente-zijde nog zooveel machtiger belooft te zijn.
Wij onzijdigen zijn uit den aard der zaak niet van diezelfde ‘certitude’ vervuld als de Entente-volkeren, maar niettemin zullen ook wij, die vier jaar lang niet aan de mogelijkheid eener beslissing met de wapenen geloofd hebben, haar niet meer willen ontkennen. Want wat wij in de laatste weken gezien hebben is verbazingwekkend geweest: dat plotselinge neerslaan van dien geweldigen
| |
| |
Duitschen aanval; het pal daarop gevolgde kloeke offensief der Franschen en Amerikanen; toen de voortdurende aanvallen die den vijand naar de Hindenburg-linie terugdreven en nu eindelijk en vooral de Duitsche nederlaag bij St. Mihiel, het verlies van de onneembaar geachte bocht in de frontlijn, muurvast sedert September 1915, met het gevolg dat de Amerikanen thans in staat zijn Metz onder vuur te nemen. Het kan niet anders of dit moet zelfs de verwachtingen van Franschen en Engelschen overtreffen en allen twijfel verjagen of het wel mogelijk zal zijn, den indringer tot over de grenzen terug te werpen. Want wel is waar lijkt het gebeurde niet op een beslissing en is er, als men de feiten heel nuchter wil bezien, niets anders gebeurd dan wat zoo vaak reeds geschiedde: een van de partijen wordt teruggedrongen op enkele plaatsen van het front nadat hij een eind weegs vooruitgeschoven is - maar iets is er toch anders dan het vroeger was, iets is er in den toestand grondig veranderd. De opmarsch der Ententetroepen is zoo gestadig voortgezet, na elken stilstand van enkele dagen volgde zoo geregeld een nieuwe sprong vooruit op een andere plaats, dat het niet anders wezen kan, of de Centrale troepen zijn belangrijk in de minderheid gekomen. Wat daarvan de reden is, wij kunnen het niet met zekerheid uitmaken: de eenheid in de leiding der geällieerden, de voortdurende toevloed van Amerikaansch levend en dood ‘materiaal’, de noodzakelijkheid voor de Duitschers om troepen in Rusland te gebruiken, ondervoeding aan Duitschen kant... Al die factoren kunnen ieder op zichzelf het gebeurde verklaren en in onderlinge samenwerking nog zooveel te beter. Maar wat ook de reden geweest mag zijn, het is niet aan te nemen dat een van de genoemde oorzaken in de toekomst weggenomen zal worden. Dat is het wat den toestand voor de Centralen zoo bij uitstek somber maakt en de stemming bij onze oostelijke naburen zoo zeer drukt.
Want de insluiting van de Centrale vesting is ondanks het uitvallen van Rusland uit de rij der Entente-staten niet opgehouden. Wel zijn de pogingen der geällieerden
| |
| |
om een nieuw front in het oosten te vormen nog niet met volledig succes bekroond, maar hun bekwame politiek heeft dan toch tot stand weten te brengen dat in Siberië, in Noord-Rusland en aan de Wolga hun troepen of die hunner helpers vechten tegen legers die anders op een of andere wijze indirect steun zouden verleenen aan Duitschland's zaak. Hun Russische staatkunde heeft de verwarring in de Sovjet-republiek dermate vermeerderd dat de Duitsche pogingen om met hulp der Bolsjewiki een rustigen toestand aan de oostelijke grens te verkrijgen, ten eenen male gefaald zijn, zoodat de vruchten die Duitschland van den vrede van Brest plukt schaarsch en schraal zijn. Daar komt de onmenschkundige, taktlooze politiek der Duitsche militairen in de Oekrajine als welkome hulp voor de Entente-plannen bij; daar werkt de Nemesis voor den veroveringsvrede van Brest tegen de Duitsche generaals die meenden dit land waarmee vrede gesloten was te kunnen uitbuiten! En aldus zijn er oorzaken te over om te zorgen dat van een openstaan der poort naar het oosten (waarmee Keizer Wilhelm dezer dagen nog zijn volk trachtte te troosten) geen sprake is, en de insluiting der Centrale vesting ondanks de verbreking in het oosten toch in den grond der zaak ongeschonden is gebleven.
Zoo zou de toestand voor de Centralen al weinig minder ongunstig zijn dan vóór de vredes in het oosten, als daar niet in het westen het groote, nieuwe, immer onderschatte gevaar was bijgekomen: het Amerikaansche leger. ‘In het oosten hebben wij overwonnen, zou God ons in het westen nu in den steek laten?’ Zoo heeft de Duitsche Keizer gesproken, en hij zou het niet gedaan hebben als hij voor die ongenade des hemels niet zeer beducht was geweest! Wij weten niet of de fantastische getallen over de honderdduizenden Amerikanen die elke maand aan het westelijk front verschijnen en hun onmetelijken voorraad materiaal juist zijn, maar wel weten wij - en dit weet men ook in Duitschland - dat dit volk van 100 millioen aan den overkant van den Oceaan dezen oorlog voert met juist dezelfde energie als Duitschland zelf het doet. Wij
| |
| |
weten dat het er ondanks duikboot-bedreiging en scheepsnood in geslaagd is - wel is waar in hoofdzaak dank zij den onvergeeflijken roof onzer handelsvloot - om in dezen zomer zooveel troepen en materiaal over te brengen dat de balans omgeslagen is, en wij zien in elk stafbericht de formidabele kracht van deze versterking der alliantie.
Zal zij groot genoeg zijn om den finalen doorslag te geven? Wij kunnen 't niet voorspellen. Niemand kan met zekerheid verklaren dat het wel zoo zal zijn, maar nog veel minder kan men zeker zijn van het tegenovergestelde. Wij hebben gezien hoe ontzagwekkend sterk Duitschland is in de verdediging en tot vóór twee maanden geloofd dat hun leger het zou kunnen volhouden tegen de grootst denkbare macht ter wereld. Maar wat de laatste weken gebeurd is wekt ernstigen twijfel. Wel kan men zich op 't oogenblik nog moeilijk voorstellen dat de Entente er in slagen zou, om zóó ver in Duitschland door te dringen, dat de vredesvoorwaarden gedicteerd konden worden, maar toch, na wat er dezen zomer gebeurd is, zal men het niet meer ondenkbaar kunnen noemen.
* * *
Wat ieder voorzien heeft en wat wij ook in onze vorige aanteekening als aanstaande aanmerkten, is inderdaad geschied: de tegenspoed op het slagveld en het vooruitzicht van zoo schrikwekkende mogelijkheden, heeft de stemming in Duitschland ten eene male doen omslaan, de Al-Duitschers tot zwijgen gebracht en de democratische stroomingen laten overheerschen. Von Hintze's benoeming is de laatste triomf der annexionisten geweest. Met elken nieuwen slag dien Foch de Duitsche legers toebracht steeg de vloed der vrijzinnigheid en op de beurt kwamen de groote legeraanvoeders en staatslieden voor den dag met hun verklaringen in den geest van Kühlman's rijksdagrede die hem het ministerieele leven kostte vòòrdat de ommekeer had plaats gegrepen. Eerst de kroonprins, toen Hindenburg en Ludendorff, de Keizer zelf, von Payer, Czernin en Burian. De vredesmotie van verleden jaar werd
| |
| |
uit de kast te voorschijn gehaald waarin zij zorgvuldig opgeborgen was toen het den Duitschen wapenen goed ging, en zelfs de Pruisische kiesrechtshervorming, die ondanks de keizerlijke boodschappen ten doode opgeschreven scheen, werd nieuw leven ingeblazen. De nood leerde bidden en Foch's successen bleken niet alleen winst te brengen aan de geällieerden maar ook aan de vooruitstrevendheid in Duitschland. En 't kon niet anders of dit proces moest uitloopen op een nieuw aanbod tot vredesonderhandelingen.
Wie zal er zich over verbazen, dat een vredesgeneigdheid die onder zulke omstandigheden geboren is, argwaan wekt aan de overzijde? Wanneer een regeering, zoodra zij de kans schoon ziet, pakt wat zij grijpen kan en veroveringsvredes sluit, onder zwak protest weliswaar van een minderheid in den lande, maar onder toejuiching van het gros des volks en zonder dat de andersdenkenden bij machte zijn om ook maar iets aan de veroveringspolitiek te veranderen, terwijl zelfs zij die eens voor vrede-doorvergelijk waren, opeens hun oude plunje over boord werpen, - dan is het inderdaad verdacht als onder den invloed van eenige weken tegenslag en onder de dreiging van toekomstige gevaren de vredesgeneigdheid plotseling zoo torenhoog stijgt en met haar ook de democratie haar intree weer doet. En dan is de waarschijnlijkheid groot, dat bij de eerste de beste gunstige gelegenheid militarisme en annexionisme het hoofd weer zullen opsteken en revanche zullen nemen. In dien geest beschouwde men noodzakelijkerwijs in de Entente-landen het nieuwe ‘vredesoffensief’ der Centralen. En de gevolgtrekking ligt eveneens voor de hand en moet wel gemaakt worden, niet alleen door de Entente-chauvinisten maar ook door de gematigden aan die zijde: het is nog niet genoeg geweest, er moeten nòg meer Amerikanen komen en de Duitschers moeten terug, niet slechts tot de Hindenburg-linie, maar tot in hun eigen land, zoodat de donkere machten in Duitschland die twee maanden geleden nog bijna oppermachtig waren, definitief onschadelijk zijn gemaakt, dus totdat de
| |
| |
Entente-successen geleid hebben tot een volslagen ommekeer in Duitschland, een volkomen herschepping van den aggressieven, feudalen jonkerstaat in een vreedzame, democratisch geregeerde natie. Met zulk een Duitschland kan vrede gesloten worden, niet met het Duitschland van thans. Ziedaar de diepere beteekenis der leuze ‘no peace with the Hohenzollerns.’
Dit standpunt is ongetwijfeld zeer verklaarbaar en wij gelooven dat velen der besten in de geällieerde landen zoo denken, zij n.l. die geen bloedige wraak op Duitschland willen nemen, niet wenschen door te vechten ‘to the knock out’, maar die wel ernstig overtuigd zijn van het goede recht der geällieerden in den oorlog en meenen dat er in Duitschland meer moet veranderen dan er reeds veranderd is, wil de eventueele vrede geen wapenstilstand zijn. Is hun standpunt juist? Is doorvechten, nieuwe ongehoorde offers brengen, weer een groot gebied aan ondergang blootstellen, onverbiddelijk noodzakelijk voor de totstand-brenging der nieuwe psyche in Duitschland, die inderdaad door elkeen hartstochtelijk gewenscht moet worden? Waarlijk, de Entente neemt een nieuwe gruwelijke verantwoordelijkheid op zich door niet te beproeven of niet ook een andere weg tot het doel leidt.
Dat zij het onderhandelingsaanbod van 1916 niet aanvaardde, toen het den tegenstander zeer goed ging en een vrede gebaseerd op de oorlogskaart nadeelig voor haar moest zijn, wij kunnen het begrijpen. Dat zij het nieuwe Oostenrijksche voorstel verwierp, omdat de Entente-staatslieden bang zijn dat onderhandelingen de oorlogsgeestdrift zouden doen verslappen, terwijl zij het noodzakelijk achten om den vijand nog zeer veel meer te benadeelen dan reeds geschiedde, - ook dit kunnen wij verklaren al wordt hiermee meteen erkend dat de strooming tegen de voortzetting van den oorlog in de geällieerde landen sterk is. Maar haar bruusk afwijzende houding tegenover elke vredesneiging aan de overzijde komt ons, ondanks alle Duitsche misdaden, nog immer onverdedigbaar voor. Al weigert men dan om te onderhandelen, zulk een weigering
| |
| |
zou toch, officieel zoowel als door de pers, dermate toegelicht kunnen worden, dat de eerlijk vredelievende partijen in de vijandelijke landen er kracht aan ontleenden in hun strijd tegen chauvinisten! De vorm en de motiveering zou zoo kunnen wezen dat de vijandelijke volkeren daaruit vertrouwen konden putten in de zoo dikwijls geuite verzekering, dat al wil men geen vrede sluiten met het militaristische, feudale, Duitschland en Oostenrijk, men het wel zou willen met hervormde Duitschers en Oostenrijkers.
Dit is de andere weg, dien wij bedoelen: door de houding te laten varen van in elk geval te zullen doorvechten tot aan de volslagen overwinning met de wapenen, zou waarschijnlijk de kracht der anti-chauvinistische stroomingen in de Midden-rijken zoodanig stijgen dat het Pan-Germanisme machteloos werd. Indien de geällieerden eens voor den dag kwamen met minder imperialistische, ietwat bescheidener vredesdoeleinden, als zij maar een weinigje tegemoet kwamen aan de Centrale vredesgeneigdheid, dan zou immers de vredesstrooming in Duitschland zoo krachtig worden dat geen Al-Duitscher meer zijn invloed behield. In plaats daarvan heeft men aan de andere zijde bijna even sterk gezondigd als aan de eene en het Fransch-Britsche chauvinisme, dat Duitschland wil uitsluiten van alle gebied in Oost-Europa en Azië en van alle Afrikaansche koloniën, bovendien de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie wil versplinteren en een einde maken aan het Turksche rijk, is sinds jaar en dag de krachtigste steun geweest voor de Al-Duitschers. Derhalve: indien het waar is dat de Entente een redelijken vrede wil sluiten met een hervormd Duitschland, welks binnenlandsche toestand waarborgen biedt tegen herleving van den wereldmachtshonger, dan is er niets tegen om er duidelijk voor uit te komen welke de voorwaarden voor zulk een vrede zouden zijn. Dan zouden de vijandelijke volkeren weten wat zij van den vijand te wachten hebben, want wel is het waar dat de Entente haar oorlogsdoeleinden sinds vier jaar weinig gewijzigd heeft en de vijand deze kent, maar bij de formuleering daarvan was toch altijd zeer veel vaags en ze zijn
| |
| |
gebaseerd op het geloof aan 't voortduren van het gevaar dat Europa dreigt van een nieuwen Duitschen overval, niet op de mogelijkheid van een samenleven met een hervormd Duitschland.
De Entente heeft ook ditmaal die houding niet willen wijzigen. Vermoedelijk voelt zij zich reeds zoo zeker van de eind-overwinning dat ze geen tijd verliezen wil met praten en vooral er tegen verlangt te waken, dat haar volkeren zouden meenen aan het eind van hun lijden te zijn. Trouwens weigering werd haar ditmaal zeer gemakkelijk gemaakt, omdat vlak vóór het Oostenrijksche voorstel de Duitsche minister von Payer zoo handig was geweest om geheel onaannemelijke vredesvoorwaarden te kennen te geven en omdat de Duitschers juist op het oogenblik dat hun bondgenooten wuifden met de vredespalm, een passagiersschip torpedeerden en Parijs met een luchtbezoek vereerden. Aanvaarding van het voorstel was derhalve bij voorbaat ondenkbaar en de bloedige weg werd verkozen boven de kans om op menschelijker wijze tot het doel te geraken, zoodat men moeilijk anders denken kan of de oorlog zal nog langen tijd voortgezet worden, vele duizenden menschenlevens kosten en opnieuw een groot deel van België en Frankrijk aan vernieling prijs geven.
Wellicht zou aanvaarding van het Oostenrijksche voorstel inderdaad al deze ellende niet afgewend hebben; wij willen het wel gelooven, maar toch kunnen wij het gevoel niet van ons afzetten dat een weinig tegemoetkomendheid bij deze gelegenheid een kansje geopend had op een spoediger, betere beëindiging van de wereldramp. Juist omdat het Oostenrijk was dat ditmaal het initiatief nam. Want het is immers gaandeweg duidelijk genoeg gebleken dat als de Pan-Germanisten hun vijanden hebben in het vijandelijke buitenland en onder de neutralen, zij er nauwelijks minder tellen onder Duitschland's bondgenooten. Graaf Czernin is wel is waar geen verantwoordelijk minister meer, maar Burian zet zijn politiek voort, en 't is dus zeker van groote beteekenis, dat de gewezen politieke leider ronduit stelling genomen heeft tegen de Al-Duitschers. Zooals hij, denkt
| |
| |
zeker de meerderheid in de Donau-monarchie en tot op zekere hoogte kunnen de geällieerden Oostenrijk als een bondgenoot beschouwen, indien het hun doel waarlijk is om den Al-Duitschen geest te bestrijden en niet het Duitsche volk. Indien het waar is, dat het Pruisische ‘Junkerisme’ de oorzaak was van den oorlog en de somberste bedreiging blijft voor den wereldvrede, dat dus in laatste instantie deze oorlog voortgezet wordt door de geallieerden met het doel een einde te maken aan dit gevaar, dan zou een welwillende behandeling van het Oostenrijksche voorstel - wij schrijven nog niet eens: aanvaarding van dat voorstel! - bijna zeker een belangrijke stap in de goede richting geweest zijn, het verzet tegen den Jonkergeest zoowel in Duitschland als in de Donau-monarchie hebben gesterkt, en aldus den vrede hebben bevorderd, niet minder krachtig dan generaal Foch's overwinningen.
Helaas, het heeft niet zoo mogen zijn en de reden daarvan zal wel wezen, dat in waarheid de Entente-staatslieden het niet alleen voorzien hebben op den Al-Duitschen of Jonker-geest en het Pruisische militarisme, doch wel degelijk ook op het Duitsche volk in zijn geheel, op Duitschland als zoodanig, welks materieele voorspoed noodzakelijk expansiezucht ten gevolge moest hebben die de materieele, economische, imperialische belangen der Entente-volkeren schaadde en na den oorlog opnieuw schaden zal. Anders gezegd: dat de geässocieerden evengoed voor de wereldheerschappij ten eigen bate vechten als Duitschland doet. Als men dit aanneemt, dan is het ook zeer verklaarbaar dat zij een weg niet willen bewandelen die wel leiden kan tot de onttroning van het Pruisische militarisme, maar niet tot de verwezenlijking hunner expansie-verlangens. Daarvoor is dan werkelijk de volslagen militaire overwinning noodig en zij zullen wel pogen dien weg te bewandelen tot het einde toe en slechts dan ophouden... als ook zij zien dat hun krachten voor dit doel tekort schieten.
Groningen, 19 September 1918. |
|