Onze Eeuw. Jaargang 18(1918)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Verzen Door Tony de Ridder. Het lied der rozen Als de boomen rozen dragen, Zingt er door mijn ziel een lied, In de lichte Juni-dagen, Als de boomen rozen dragen En men niet dan rozen ziet. Roode rozen zijn als harten, Waarin sterke liefde bloeit; Roode rozen zijn als harten; Die in trots het leven tarten, Als geluk tot leed vergroeit. Rose rozen zijn als de uren Van een leven, kalm en goed; Rose rozen zullen duren Door de zomerzonnë-uren Eer de dood hen welken doet. [pagina 78] [p. 78] Witte rozen zijn als zielen Van wie zijn verstild in leed.... Witte rozen zijn als zielen, Die in deemoed huivrend knielen Als hun het geluk ontgleed. Elke roos is een groot wonder, Buiten of in stille woon; Altijd is een roos verkonder Van 't ontroerend levenswonder, Elke roos is smartlijk schoon. [pagina 79] [p. 79] Vergankelijkheid. Ik kan niet vergeten het vlieden der dingen, Dat vreugden verwelken, en al vergaat, Dat achter de lichtste herinneringen Als donkere dreiging de Dood steeds staat. Mijn goudene vreugden en zachte gedachten, De broze gevoelens, die 'k heb gevoed, Een eender verbleeken ligt 't alles te wachten, Hoe trouw en hoe liefdevol ik ze hoed. Ik heb al zoo lang, o te lang reeds ontweken Wat toch 'k moet aanvaarden als zekerheid, Dat alles wat lief en wat schoon is, moet breken En sterven in strenge onverbidlijkheid. O, laat mij één oogenblik mogen vergeten Dat leven beklemend - verbijstrend is, Laat ook van de glanzendë uren mij weten Der zuivere blijdschaps ontvangenis. O leer mij de zeldzame vreugden bereiken Van innige levensverzekerdheid, Al kan ik ook nergens en nimmer ontwijken Dien duisteren gang door eindloosheid. [pagina 80] [p. 80] Grijze dagen. Zooals een peinzend mensch, die 't zachte droomen liefheeft, Rond zich de stilte breidt van onbewogen sfeer, Waarin het zwijgend leven enkel aandachtig voortleeft Op vlakke, breede deining van 't diepe zielemeer, Zoo schijnen zich in 't leven de dagen wel te omhullen Met een doorzichtig-ijl, oneindig-teeder grijs, En komt een vreemd geluk de tijden stil vervullen, En glijdt het leven voort naar ongeweten wijz'. Dan zwerft de ziel alleen langs verre, stille wegen, Waar elke donkerheid haar even huivren doet, Dan komt van 't vreemd verleden de ziel de schaduw tegen En weet zij weer den eigen, geringen levensmoed. Vorige Volgende