| |
| |
| |
De tolk van den tijd
(Beethoven-fantasie).
Door N.J. Swierstra.
Met hoekig gebaar treedt hij te voorschijn uit die groote wereld, bestaande voor het overgroote meerendeel uit weinig presteerende middelmatigheden, maar waarin, als geheel, zulke ontzettende krachten kunnen woeden.
En wanneer daaruit een genie zich verheft, dan is hij beide, ontvangend en weer uitstralend de aspiraties van zijn tijd.
Alle machtige stroomingen in de menschenwereld nemen rechtstreeks hun loop door de zielen der grootste tijdgenooten en doorwoelen deze tot den bodem van hun innerlijk bestaan.
En dan is dat psychisch leven zoo intens, dat ze het als een zending van hooger orde beschouwen, er van te moeten getuigen in hun denken en spreken, of wel het in zinnelijke vormen te plasticeeren in groot-gevoelde en groot-geziene verhoudingen als persoonlijke ervaringen en daar boven uit als ervaring van den diepen mensch aller tijden; het te verbeelden en te dramatiseeren in hun kunst.
Toen Beethoven als jonge man in het begin van zijn loopbaan te Weenen vertoefde, nam de Fransche Revolutie een aanvang.
Het onderdrukte Fransche volk richtte zich op uit zijn ellende en slavernij en sloeg met dreunende mokerslagen
| |
| |
ineen heel het pralend gebouw van het Ancien Regime, niet anders dan een burcht, van waaruit de pronkerige en gepruikte salongraven aan den leiband van wulpsche courtisanes het volk beheerschten en uitbuitten.
En als het dan die heele verwijfde bende uit elkaar heeft geranseld en de adellijke burchten van misdaad en ontucht tegen den grond heeft gebrand, dan keert het zich tegen omliggende landen, eendeels om eigen zelfstandigheid te kunnen handhaven, anderdeels, omdat het meende, ook in den vreemde ontvoogding des volks te moeten brengen.
Beethoven was Duitscher en een Duitscher, die zijn vaderland hartelijk lief had, maar er zat hem een fiere, ontembare vrijheidszucht in 't bloed, welke het slecht kon vinden met het stelsel van Pruisische discipline, dat in vele gevallen van den gewonen boer of burger een bruikbaar mensch maakte, doch het genie belemmerde in zijn vlucht.
Hij was, gelijk we weten, geboortig uit Bonn, maar de wieg zijner voorvaderen had gestaan in de Vlaamsche landen met hun zin voor onafhankelijkheid. In vele opzichten bleef hij een kind van Vlaanderen, naijverig bewakend zijn persoonlijke zelfstandigheid, hartstochtelijk opbruisend, waar onrecht geschiedde.
Zijn geniale natuur, met haar innerlijk veel sterker leven dan dat van gewone stervelingen, deed genoemde karaktereigenschappen uitdijen tot ongewone proporties.
En nu zat hij te Weenen in een omgeving van aristocratische graven en gravinnen. Hij verkeerde er mee op goeden, vriendschappelijken voet, als een vrij en onafhankelijk man, zonder zich ooit te verwaardigen uit de hoogte van zijn kunstenaarschap af te dalen en voor hen te buigen als een laffe vorstenvleier.
En de Weensche aristocratie, het zij tot haar eer gezegd, heeft altijd Beethoven's ongemeene geestesadel geeerbiedigd en nimmer een slaafschheid van hem gevergd; in stede daarvan deed zij moeite om met hoffelijke voorkomendheid hem in de hoekigheid van zijn gedrag en linksheid zijner manieren te gemoet te komen, en hem het leven gemakkelijk te maken.
| |
| |
Maar ook tot Weenen drong het gerommel en gegrom van Frankrijk door. De leuzen der democratie, schallend over geheel Europa, klonken ook in de straten van Weenen, tot zelfs in de salons der aanzienlijken en vonden weerklank in de ziel van Beethoven, die onder alles door ook het contact met het volk bleef behouden.
Het bewustzijn, dat groote tijden in aantocht waren, drong zich met geweld aan hem op.
De wereldhistorie was aan een keerpunt gekomen, gelijk Goethe profetisch had opgemerkt, en zij zou van toen af een nieuwen koers nemen.
Beethoven, gewend om te leven in de sferen van 't ideaal, zag in de toekomst een herleving van de republieken der oudheid, geschetst en geïdealiseerd door Plutarchus, den schrijver, in wien hij zich het liefst verdiepte. Hij hoopte in West-Europa deze oude grootheid te zien herrijzen met nieuwen luister; een herleving van burgerdeugd en het diepe besef van burgerplichten, waaraan het Germaansche begrip van burgertrouw ongeëvenaarden glans zou verleenen. Aller krachten gericht op 't staatsbelang, aller edelste gaven dienstbaar gemaakt aan 't welzijn van den staat, opdat deze zich in volle kracht harmonisch zou kunnen ontwikkelen en wederkeerig den burger de meeste vrijheid zou waarborgen onder schutse der wetten, door edel patriottisme te saamgesmeed.
Hij zag dat alles met de oogen van den mensch uit den nieuwen tijd, van een standpunt, bepaald door de werking der toenmalige maatschappelijke krachten, door nieuwe geestelijke waarden, rekening houdend met een som van menschelijke ervaring bijeengebracht door 20 eeuwen historie.
Hij zag de vreugde van zijn tijd, maar ook het noodlot; hij zag het verheven idealisme, ondanks de bloedige koppen, die rolden in 't zand en het sans-culottisme met zijn wilde orgieën van moord en menschonteerende schanddaden.
Het overrompelde zijn zieleleven, bracht alles somwijlen in troebele beroering en als hij dan weer zijn gemoed tot
| |
| |
kalmte, zijn hoofd tot heldere bezinning dwong, weerspiegelde het geestelijk en maatschappelijk gebeuren in zijn ziel met hevige tegenstellingen van stralend licht en grauwe schaduwen, welke fel-ontroerde tijden met zich medebrengen.
En dan moest hij dat uiten in zijn kunst.
Dan stormde door zijn klavier die ontzettende orkaan van haat, dat ziedend paroxisme van wanhoop en vervloeking. Dan beukte en bonsde in de snaren die alles vergruizelende botsing van menschelijke hartstochten, opgegeeseld in een massa, die in haar heete levensdriften haar redelijkheid en zelfbezinning verloren had.
Dan is hij de groote dramaticus der muziek, die grootmenschelijk samenvattend begrijpt al dat hopen, dat wenschen, al die aspiratiën, die onweerstaanbare eischen op het recht om vrijer en vreugdelijker te leven, die vlammende passie, om een wijle toomeloos zich uit te leven zonder erkenning van zedelijke normen.
Hij is de groote dramaturg, die het met zijn eigen onstuimig zieleleven doorworstelt en geheel doorvoelt.
Hij begrijpt die afschrikwekkende daden van moord en schending en al die woeste doodengezichten in de kerkers en de paleizen, in de straten en op de pleinen van Parijs.
Hij hoort hoe uit het gekrijsch van vervloeking en haat de levenskreten der bevrijding omhoog stijgen.
De orde wordt geboren uit den chaos.
De kling van Bonaparte wordt geheven en bezweert het onderling verdeelde en zich vernietigende Frankrijk tot eenheid, tot samenbinding van kracht en wet.
Een schitterende phalanx van helden reit zich naast hem.
Nu komt de groote tijd.
Uit Beethovens werken sombert een verward gekreun en geklaag op, met uitbarstingen van vloek en woede; maar ten slotte scharen de accoorden zich in breede slagorden en zij komen opdonderen uit zijn vleugel als dreunende krijgsmarschen en forsche strijdliederen en hun finale is een jubel van verlossing, een péan der overwinning.
Inderdaad, een heroïsche tijd een Eroïca waard.
| |
| |
Beethovens ziel is revolutionair.
Zijn opstandige natuur als kind, veelal miskend; het leed, dat in 't ouderlijke huis als jongeling in zoo overstelpende mate zijn deel werd door een vader, die zijn vaderlijk gezag misbruikte en zijn gezin de vreugde en daarmee de achting voor zichzelf ontstal; de doofheid, welke hem juist in den revolutietijd als een onafwendbaar noodlot langzaam maar zeker kwam besluipen en hem zijn schitterende levensuitzichten dreigde te benemen; heel zijn moeilijke levenskamp met dat onaantastbaar sterke, dat zich op hem wierp, dat zich altijd weer onberekenbaar en demonisch stelde tusschen zijn steigerende geest en zijn idealen van geluk, alles maakte hem tot een opstandeling tegen het leven.
Alles verklaart zijn medegevoel met die duizenden andere opstandelingen, die zich verzetten tegen 't leven, gelijk dit verhanseld en verkwanseld en ontluisterd werd door zedelijk onwaardigen.
O, hij begreep dat woeste verzet, dat niet redeneert, maar neerbeukt wat in den weg staat, maar zich vergeet in satanische daden; hij begreep het, al wist hij, dat niet in opstandigheid maar in ijzeren zelftucht de kracht van den man zetelt.
En dan weer, als hij het leed der aarde vergat, en zich verloor in zijn mooiste zieledroomen, als hij het leven zag, zooals hij het gaarne wenschte te zien, dan kon hij het hartstochtelijk toejubelen in een verrukking van daverende melodieën, een gouden Godlovende blijdschap, gelijk in zijn vijfde pianoconcert, levensadoratie en levensverluchting, uitsproedelend en spattend als regen van zonnevonken over een lichtbewogen zee, een tintelende luister van goudbeplaste wateren.
Revolutionair was hij in zooverre, dat hij tot aan zijn levenseinde bezat, ‘das grosse Mitleid’, die groote liefde voor de menschen, al wordt hij zelf terug gewezen in onbegrepen eenzaamheid.
Revolutionair door het alomspannend menschelijke van zijn kunst, die elk gebied des levens met gelijke liefde
| |
| |
raakt en die zich, gelijk hij wilde, moest toonen ten bate der armen en misdeelden, om in hun somber bestaan te werpen een schijnsel van vertroosting, van verzoening met de hoogere bestiering van het lot.
En eindelijk, revolutionair in engeren zin was hij ook daarin, dat hij in heerlijke tuchteloosheid, als hij dit noodig vond, de schoolsche regelen der compositieleer verwrong of vertrapte en met zijn geweldig synthetische gaven in zijn kunst zelf nieuwe regelen schiep en onvervreemdbaar recht opeischte voor den individueel menschelijken uitingsdrang, mits men iets te zeggen had.
Toen Heine de bekende gevolgtrekking maakte, dat de maatschappelijke stadia der Fransche revolutie hun geestelijke parallel vonden in 't denken der Duitsche wijsgeeren, Kant, Fichte, Schilling, Hegel, had hij er aan toe kunnen voegen, dat Beethoven alleen in een aantal zijner composities die verschillende stadia samengrijpt en muzikaal plasticeert.
Een heroïsche geest, die alles tot uiting brengt, alles samenvat, die zich uitleeft in het rijk der toonen; maar die ten slotte, hoe hij zijn gevoelens laat uitstormen, als een titan boven zijn scheppingen staat, die het eigen persoonlijke objectiveert tot het algemeen menschelijke en de bruising zijner hartstochten breidelt met den koelen, bezonnen wil van den heerscher.
Want daarin ligt ten slotte zijn grootste kracht, en het groot-menschelijke van zijn persoonlijkheid, dat, hoe zijn ziel gebeukt en geknauwd wordt, en hoe de opstandigheid tegen het lot hem innerlijk verscheurt, hij toch altijd in zijn kunst de zelfbewuste overwinnaar blijft, die magistraal en architectonisch zijn composities bouwt, waarin de immer nieuwe en frissche stroomen van thematische wendingen, elk blijk van sprankelenden humor of tintelende levenslust, elke nauw gehoorde klankarabesk haar wel overwogen plaatsen hebben in de forsche samenstelling van 't geheel.
Beethoven met zijn verscheurd zieleleven is ten slotte in zijn synthetische kracht een teeken ook voor onzen
| |
| |
modernen tijd; zijn muziek spreekt, gelijk hij zelf heeft gewenscht, tot ‘der künftigen Menschheit’.
Immers nu, honderd jaar later, hebben wij in onze innerlijke verdeeldheid en inwendige verscheurdheid juist noodig dat beheerschende, dat synthetisch samengrijpende, om tot hooger en beter levensinzicht te komen, om een levenseenheid te grijpen, waarvan het ideaal in stralende gestalte voor ons zweeft, maar dat soms zoo onbereikbaar lijkt en ver als de sterren.
Daarom is het voor den dieper levenden mensch van onzen tijd zulk een weldadig genot te luisteren naar wat deze grootmeester der toonkunst ons te zeggen heeft in een taal, die geen geleerdheid of veelweterij vooronderstelt, maar die onmiddellijk spreekt tot het menschelijk gemoed, hetzij ze haar stille droomen fluistert; hetzij ze haar diep-melancholische zangen doet resonneeren in uw ziel; hetzij ze den storm der menschelijke hartstochten vertolkt en deze bezweert in haar aangrijpende andante's en adagio's; hetzij ze - later - als de kunstenaar van de muziek der buitenwereld is afgesloten en alleen maar innerlijk hoort naar de zangen zijner ziel - zich juichend en jubelend verheft en uitbarst in een donder van vreugde gelijk in het geweldige slotkoor van de 9de symphonie, of, in de Missa Solemnis hemelveroverend en sferendoordavrend het ‘Gloria in Excelsis’ laat dreunen.
Want dit is Beethovens levensleer:
Uit de duisternissen en verwarringen der aarde de harten omhoog - sursum corda! omhoog naar de Godheid!
‘Ueber Sternen muss er wohnen!’
Boven de sterren, het rijk van 't ideaal, het rijk van den mensch! |
|