goederen voor 's lands dienst. Na dit intermezzo wil ik, met volle instemming, hier deze zinsneden (bl. 287) van Van der Kemp overnemen:
‘Eerst op het einde der regeering van Van der Capellen kwam men tot het inzicht, ‘dat het eene ongerijmdheid was om langs eene kust, van eene zoo groote uitgestrektheid als het eiland Java, slechts eene haven te hebben voor den handel met het buitenland. Maar het kwaad was gesticht; Singapore had zich gegrondvest; inlandsche en Europeesche handel, wars van de vexatiën, van de omslachtige formaliteiten, van de onredelijke boeten en andere strafbepalingen op verzuimen, zelfs op onwillekeurige!!, van het alles vernietigende slechte geldstelsel, had voor goed den rug gekeerd tegen een bestuur dat van de eischen des handels, zoowel als van het muntwezen, niet het geringste begrip bleek te hebben’.
Zoo geeft de geschiedenis tal van duur gekochte, en toch niet steeds behoorlijk ter harte genomen lessen; niet alleen op staatkundig, maar ook op staathuishoudkundig gebied.
E.B.K.
Edw. B. Koster. Verzamelde gedichten (poëzie en rhythmisch proza). Onveranderde Volksuitgaaf. G.A. Kottman. 's-Gravenhage, 1917.
Dr. Kosters poëzie, gelijk zij in dezen bundel is saamgebracht, heeft een, in den goeden zin des woords, populair karakter. Een volksuitgave daarvan te bezorgen, ligt in den aard van het werk zelf. Het is Hollandsch in verscheiden opzichten, naar de zuiverheid der taal, de duidelijkheid van de zegswijze, de voorstelbaarheid van den inhoud en de gelijkmatigheid van de dichterlijke aandoening. In bizonderen zin zijn deze gedichten Nederlandsch, doordat ze het Nederlandsche landschap en de Nederlandsche natuur telkens weer tot hun stof hebben en in beschrijvende lyriek verheerlijken. De bewondering voor land en stad in de onderscheiden streken des vaderlands en bij onderscheiden jaar- en dagtijden is de sterkst-werkende prikkel voor dezen dichter-wandelaar; zooals bij het overzien der gedichten-titels al aanstonds blijkt. Dat Dr. K. zoo gaarne beschrijft en beschrijft na waarneming; dat het observeerend element in zijn werk zoo grooten rol speelt, hangt saam met zijn dichterlijk temperament, dat, hoewel lyrisch gestemd, toch niet vooral lyrisch is. In de tegenstelling van scheppende subjektiviteit èn ontvankelijkheid voor het objekt, is de lyrische dichter het meest bedeeld met de eerste gave, terwijl de andere