Onze Eeuw. Jaargang 18(1918)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] Gedichten Van Willem de Mérode. Engelen. I. Zóo gezwind kan nooit een vogel vliegen, Als hij stort door alle heemlen heen. Maar hij voelt zijn vallen als een wiegen En de sferen rimpelen alleen. En het is in 't weerlichtsnel verschijnen Van de dingen, of hij stille stond. Even glanzen zij en zij verdwijnen, Als de glimlach om zijn zachten mond. En de werelden, die langs hem rollen, (Duizendvoude flonkering verschiet) Zijn hem, of een kind gekleurde bollen Regenboogend ving en vallen liet. En der aarde wreevele versmachten Kwelt hem nooit met schendend ongeduld, Want hij kán niet wenschen en verwachten. En zijn wezen is van God vervuld. [pagina 109] [p. 109] II. Hij is zachter dan zijn sterke broeder. O zijn oogen lachen zoo bemind Naar Maria, en hij noemt haar Móeder, Zooals vroeger 't zoete Jezuskind. Heel den dag verdroomt hij aan haar voeten, En het hoog gestemde instrument Van zijn keel zingt de verkoren zoete Pijnen, die zij vroeger heeft gekend. En ze ziet de bonte schilderijen Van haar leven, als een gobelijn Door den tijd goudkleurig, langs zich glijen, Maar haar hart blijft onberoerd en rein. En hij kweelt zijn heldre hooge noten Of hij heel zijn weeke ziel verzong, En hij voelt: ik kom als stroom gevloten Tot heur hart; en klatert frisch en jong. [pagina 110] [p. 110] Madonna. Liefde is haar nog niet genaderd. Nog vloeit er geen warm verlangen Door den stroom van haar gebed, En haar sâamgevouwen handen Duiden willige overgave, Maar geen vragen: kom tot mij. Doch Gods liefde is rondom haar. In de ijle suizelingen Aan haar slaap hoort zij zijn tred. En Gods licht rijst naar haar oogen, En zij wendt haar oogen neder Als in droom en mijmerij. En zij voelt zich als verloren, Aan zichzelven zacht onttogen, En de wereld is niet meer. Daar is slechts het stâag getijde, Bloed dat wegvloeit, bloed dat weerkeert, Van haar harte naar Gods hart. En ze voelt zich eensklaps ledig (Een oneindig wijd verwachten) En haar oogen stralen weer. En haar handen vouwen open, En ze voelt God in zich dalen, En ze glimlacht zoet verward. [pagina 111] [p. 111] O dit geluk, bij u te zijn! O, dit geluk, bij u te zijn En al het andre te vergeten! Alleen te leven van het weten: ‘En ik ben de uwe, en gij zijt mijn!’ En geen verdriet of wenschen meer; Een vrêe, waaruit men niet kan dwalen; Een rustig hoorloos ademhalen, In zuivren keer en tegenkeer. En oog ziet diep in anders oog Al werelds bonte wisselingen Vergaan in wijde lichte kringen, Zonder dat iets ter ziel bewoog. O, dit verzekerde gewin Kan nimmermeer ten einde spoeden. Het breidt zich uit gelijk de vloeden Van licht nemen de wereld in. O, dit geluk, bij u te zijn En al het andre te vergeten. Alleen te leven van het weten: ‘En ik ben de uwe, en gij zijt mijn!’ Vorige Volgende