Onze Eeuw. Jaargang 18
(1918)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |||||||||
De Gymnasiale reorganisatie
| |||||||||
[pagina 204]
| |||||||||
reeds de eerste stappen waren gedaan, en in de vergadering der Tweede Kamer van 23 Januari voegde hij daaraan toe, dat eveneens een hervorming der A-afdeeling niet langer uitgesteld mag worden. Ongetwijfeld zijn dit verblijdende toezeggingen; de bestaande regeling behoeft naar aller meening dringend en sedert lang verbetering, zoodat ieder met vreugde de beloofde herziening tegemoet ziet. Voor die herziening zijn slechts twee Koninklijke Besluiten van noode ter regeling van leerplan en eind-examenprogramma. De Minister en zijne adviseurs hebben het dus in hunne hand om in zeer korten tijd en met zeer weinig omslag de verouderde schoolregeling te moderniseeren. Waarom op het oogenblik een hervorming noodig is en welke algemeene beginselen daarbij m.i. in het oog gehouden behooren te worden, zal ik in de volgende bladzijden pogen in het licht te stellen. | |||||||||
II.Een enkele opmerking vooraf. Hoewel de in uitzicht gestelde Koninklijke Besluiten ons de verwachte hervorming kunnen en zullen brengen, mag toch de herziening van één artikel der H.O. wet niet onbesproken blijven. Terstond nadat de minister Heemskerk in 1876 er in geslaagd was zijn wet tot Regeling van het Hooger Onderwijs door de Kamers te laten aannemen, opperde daartegen de hoogleeraar G.J. Mulder vele bezwaren. Daaronder was er één, dat zonder twijfel zeer gegrond is, steeds door ieder werd toegegeven, doch nimmer uit den weg geruimd werd, namelijk dat artikel 12 der wet het programma van het z.g. staatsexamen gelijk stelt met dat van het eindexamen. Welnu, deze gelijkstelling is niet te verdedigen en wordt door niemand verdedigd. Bij het staatsexamen behooren de examinatoren er zich van te overtuigen, dat de examinandus een opleiding heeft genoten even degelijk en veelzijdig als een gymnasiast. Zij kennen den examinandus niet van vroeger; hunne | |||||||||
[pagina 205]
| |||||||||
overtuiging kan derhalve slechts berusten op het examen, dat daarom alle vakken dient te omvatten, ten aanzien van ieder vak zich met een zeker minimum dient tevreden te stellen en grondig en rustig dient te worden afgenomen. Bij het eindexamen daartegen, dat zijn karakter als schoolexamen niet mag verliezen en geen afbreuk mag doen aan de autonomie der onderwijsinrichting, behoort wel in het algemeen een zekere uniformiteit van eischen in de verschillende gedeelten des lands gehandhaafd te worden, doch er behoort voornamelijk slechts voor gewaakt te worden, dat een zeker wetenschappelijk peil op de scholen behouden blijft, dat dit peil niet hier te laag zinkt en ginds te hoog wordt opgevoerd. Zonder bezwaar kan men, rekening houdend met de schoolrapporten bij het onderzoek dezer candidaten, zich beperken tot de leerstof van het laatste jaar en tot enkele groepen van vakken om daarin wat dieper te kunnen afdalen in verband met de wijze waarop de docent zijn onderwijs heeft opgevat en zijn eigen leerlingen meent te moeten examineeren. Ik kom hier later op terug. Nu de minister in de eerstkomende maanden een ontwerp tot wijziging van de Hooger-Onderwijswet op bepaalde punten heeft toegezegd, mag met reden worden verwacht dat ook het algemeen afgekeurde en door niemand verdedigde artikel 12 daarbij zal worden verbeterd. Met de enkele vermelding, dat voor het in dit artikel bedoelde examen een afzonderlijk programma zal worden vastgesteld, zijn alle bezwaren uit den weg geruimd. Dan behoeft deze redactie-fout der H.O. wet niet langer een behoorlijke regeling van het eindexamen in den weg te staan en daardoor het leerplan en het onderwijs op de Gymnasia in een ongewenschte richting te dwingen. Van veel meer belang is evenwel de gymnasiale hervorming zelve; het schijnt niet ondienstig daaromtrent de geschiedenis der negentiende eeuw met een enkel woord te vermelden. In het begin en midden der vorige eeuw werd de klassieke propaedeusis nagenoeg zonder meer voor de aan- | |||||||||
[pagina 206]
| |||||||||
staande academie-burgers voldoende geacht. Moderne talen behoorden aanvankelijk niet tot de leervakken, de wiskunde, nieuwe aardrijkskunde en nieuwe geschiedenis moesten zich met heel weinig tevreden stellen. Het curatorium promoveerde in den regel na een vijfjarig onderricht de leerlingen naar de Universiteit, waar dezen na een éénof tweejarige voorbereiding het propaedeutisch examen aflegden om zich eerst daarna aan hunne speciale studie te kunnen wijden. Toen in 1876 de nieuwe H.O. wet werd aangenomen, was het met de Latijnsche scholen en Gymnasia veelal treurig gesteld. Er was gebrek aan behoorlijke leerkrachten, aan behoorlijk leerplan, aan voldoende contrôle en aan voldoende schifting der leerlingen. De ontevredenheid over de bestaande toestanden was groot; de vrijheid leidde tot ongebondenheid, tal van onrijpe alumni trokken op de Academie los.... om daar te mislukken. Aan dezen toestand maakten wet en Koninklijk Besluit een einde, en dat wel op een forsche wijze. Een zesjarige cursus werd verplicht gesteld, het ius promovendi werd aan de curatoria ontnomen en aan leeraren en regeeringsgecommitteerden toevertrouwd, op het leerplan der Gymnasia kregen de moderne vakken (Nederlandsch, Fransch, Hoogduitsch, Engelsch, geschiedenis en aardrijkskunde) een ruime plaats, de wiskunde werd belangrijk en afdoende uitgebreid, voor de natuurwetenschappen werden enkele uren beschikbaar gesteld. Een afschaffing van het propaedeutisch examen aan de Academie vond voor de juristen plaats en werd voor de medici in uitzicht gesteld. In de beide hoogste klassen van het voortaan zesjarig Gymnasium werd gelegenheid gegeven om van een gedeelte van het onderwijs vrijgesteld te worden. Wie het volledig onderricht volgde, kreeg in den loop der zes jaren 78 uren klassieke talen en oude geschiedenis, 63 uren moderne vakken en 39 uren wis- en natuurkundig onderricht d.i. 180 weekuren in de zes jaren te zamen of 30 uur gemiddeld per week. Daar gymnastiek spoedig als leervak ingang vond, catechesatie, teekenen en muziek | |||||||||
[pagina 207]
| |||||||||
met recht ook hunne eischen stelden, bleek dit volledig leerplan voor de meerderheid der gymnasiasten te zwaar, zoodat de vrijstellingen regel werden en de alumni der hoogere klassen gewoonlijk werden gesplitst in A- en B-leerlingen. Het volgen van het volledig onderricht werd uitzondering, geen regel. Aldus bleef de toestand van 1887 tot 1918. Daar alle uren door het Koninklijk Besluit minutieus geregeld werden en dit Koninklijk Besluit zelf meer dan dertig jaren lang gansch en al onveranderd bleef, werd ook het leerplan niet in het minste of geringste gewijzigd. Stelt men daartegenover de vrijheid, waarin de gemeentelijke Hoogerburgerscholen zich van den aanvang hunner instelling af kunnen verheugen, dan verbaast men zich nog meer over de gebondenheid van het gymnasiale leerplan.... tenzij men bedenkt dat bij het opruimen van wantoestanden een straffe hand noodzakelijk is. Op de gemeentelijke Hoogerburgerscholen bestaat algeheele lokale vrijheid om weekrooster en leerplan naar eigen inzicht telken jare vast te stellen, op de Gymnasia mag men geen uur van de tabel in het Koninklijk Besluit opgenomen afwijken. Tenminste niet op de Openbare Gymnasia. Doch toen de wet Kuyper aan de bijzondere scholen het ius promovendi toekende, bleek men niet meer zoo vurig op minutieuze, bureaucratische regeling te zijn gesteld. De bijzondere Gymnasia en Lycea moeten wel aan hunne leerlingen tijdens de geheele opleiding gedurende een zelfde aantal uren onderricht verschaffen als de openbare, doch zij mogen deze uren naar verkiezing over de verschillende klassen verdeelen, ja de vakken worden door artikel 158 der wet in twee groepen namelijk examenen niet-examenvakken gescheiden en binnen elke groep is verwisseling van uren toegestaan, terwijl zesmaal vier weekuren der examenvakken, dus 24 weekuren, voor ander onderricht mogen worden besteed. Aan de Openbare Gymnasia bleef echter elke vrijheid ontzegd en daardoor konden deze scholen zich niet in het minste of geringste voegen naar de veranderde inzichten. | |||||||||
[pagina 208]
| |||||||||
Want geheel veranderd zijn in die dertig jaren de inzichten. Algemeen is men tegenwoordig de opvatting toegedaan, dat de natuurwetenschappen niet meer zoo stiefmoederlijk met enkele uren bedeeld mogen worden, dat het geschiedenis-onderwijs niet gebrekkiger dan volgens het tegenwoordig leerplan geregeld zou kunnen worden, dat het eenurig onderwijs der nieuwe talen in de hoogste klasse niet bestendigd mag blijven, dat het leerplan van 1887 danig verouderd is. Ook tegen de combinatie van de A- en B-leerlingen bij vakken, waarin een der beide groepen slechts gedeeltelijk onderricht ontvangt en daardoor de klassikale harmonie verstoort, worden ernstige bezwaren geopperd. De klacht betreffende de natuurwetenschappen is wel de voornaamste. De A-leerlingen mogen met het oog op hunne vorming en latere maatschappelijke werkzaamheid niet verstoken blijven van eenige elementaire kennis op dit gebied; als hun in het geheel geen onderricht daarin is verstrekt, kan niet verwacht worden, dat zij bijv. van chemie zich ook maar eenigermate op de hoogte zullen stellen. De aanstaande B-leerlingen behooren van den aanvang af in elke klasse leiding te krijgen in minstens één der natuurwetenschappelijke vakken; een mogelijk tekort in taalkundigen aanleg moet eenigermate kunnen worden geneutraliseerd door goede resultaten in de natuurphilosophische richting, de school mag niet door al te eenzijdig leerplan aan leerlingen onrecht aandoen die wel in het algemeen aanleg en zin voor wetenschap bezitten, maar voor philologisch-historische opleiding eenigszins beneden het gewone peil zich bevinden. Wanneer in de zesde klasse slechts één uur onderricht in de nieuwe talen wordt gegeven, kunnen daarin moeilijk vorderingen worden gemaakt en de beperking der algemeene en vaderlandsche geschiedenis tot de drie laagste klassen met een vervolg oude geschiedenis in klasse 4 en 5 en een staartje nieuwe geschiedenis tot slot is wonderlijk en lachwekkend. De gebreken dus, die door de beloofde herziening te verhelpen zijn, kunnen op de volgende wijze worden samengevat: | |||||||||
[pagina 209]
| |||||||||
Hieraan kan nog worden toegevoegd dat de splitsing in A- en B-leerlingen algemeen is geworden en dat derhalve het behoud der facultatieve combinatie van beide afdeelingen voor leerlingen, die het volledig onderricht willen volgen, in 1887 blijkbaar zeer gewenscht geoordeeld, geen verbetering van het leerplan in den weg behoeft te staan. Na den eersten stap in 1887 gezet, namelijk gedeeltelijke splitsing der vijfde en zesde klasse met behoud van de mogelijkheid om het volledig onderricht te volgen, kan thans de tweede plaats vinden t.w. radicale bifurcatie in natuurphilosophische of philologische richting met het oog op den individueelen aanleg. | |||||||||
III.Wil het Gymnasium de opleidingsschool voor een deel der studenten van alle faculteiten blijven ook voor medici en natuurphilosophen, dan moeten naast de moderne vakken welke algemeene ontwikkeling en praktische kennis beoogen, namelijk Nederlandsch, Fransch, Hoogduitsch, Engelsch, geschiedenis en aardrijkskunde, zoowel de klassieke talen eenerzijds als de wiskunde en natuurwetenschappen anderzijds althans voor een groep der leerlingen een behoorlijk geheel opleveren, dat vormende kracht kan schenken en dat op de schoolbanken een degelijk fundament oplevert voor de latere studie aan de Universiteit. Naast de moderne vakken de volledige klassieke en de | |||||||||
[pagina 210]
| |||||||||
volledige natuurphilosophische schoolpropaedeusis met elkaar te verbinden bleek nu reeds te zwaar en wordt het zeer zeker nog meer, als de natuurwetenschappelijke vakken in overeenstemming met de tegenwoordige eischen op de Gymnasia voor alle leerlingen tot hun recht zullen komen. Het kan dus slechts mogelijk blijven aan de moderne vakken, door alle leerlingen gezamenlijk gevolgd, een minimum en een maximum van uren, van onderricht en van eischen te verbinden voor één der beide richtingen, en dat wel zoo dat de abstract-aangelegde, de taalkundige leerling een minimum der natuurwetenschappelijke en een maximum der klassieke propaedeuse ontvangtGa naar voetnoot1), de exactaangelegde, de wis- en natuurkundige leerling het tegendeel daarvan zich ziet toebedeeld. Daarbij zal het wenschelijk zijn dat de keuze voor de eene of de andere richting zoo laat mogelijk plaats vindt en de rechten die de leerlingen na het afloopen van de school verwerven dezelfde zijn, welke richting van onderwijs zij ook gekozen hebben. De wetenschappelijke vorming toch en de geestelijke habitus moet hoofddoel, de verworven kennis moet van bijkomstig belang blijven. Tenslotte behoort het leerplan vrijheid te laten voor de scholen om zich geleidelijk aan te passen aan veranderde omstandigheden en in het bijzonder dat onderricht op den voorgrond te brengen dat uit hoofde van tijdelijke omstandigheden of door de aanwezigheid van beschikbare leerkrachten of hulpmiddelen met gunstig resultaat bekroond kan worden. Wanneer wij deze beginselen als juist aannemen en de toepassing daarvan mogelijk willen maken, zullen wij een geheel anderen weg moeten inslaan dan het Koninklijk Besluit van 1887 heeft gekozen. In plaats van het toen vastgestelde maximum, de 180 uren die het tegenwoordig leerplan voor de Openbare Gymnasia precies verdeelt over de zes klassen met de vrijheid om van 14 uren vrijstelling te erlangen, schijnt het mij veel wenschelijker om een algemeen minimum vast te stellen zoowel voor Openbare | |||||||||
[pagina 211]
| |||||||||
als voor Bijzondere Gymnasia en voor Lycea, een minimum van bijv. 140 uren die vrijelijk over de verschillende klassen kunnen worden verdeeld, en wel 60 voor de moderne vakken, 50 voor de klassieke talen en 30 voor de natuurwetenschappen. Naarmate de leerling dan kiest voor de klassieke of natuurphilosophische richting, zullen boven dit minimum nog afzonderlijk voor hem 20 uren in één der beide afdeelingen verplicht moeten worden gesteld, zoodat het geheele minimum tot 160 stijgt. Het bestuur der school zal daarnaast de vrijheid moeten bezitten om boven dit minimum van 160 uren tijd beschikbaar te stellen voor versterking van die vakken, die z.i. daarvoor het meest in aanmerking komen en bovendien voor gymnastiek, teekenen en godsdienstonderwijs, doch met de beperking, dat het maximum van 180 uren in geen geval mag worden overschredenGa naar voetnoot1). Wanneer de drie genoemde vakken in het schoolonderwijs worden opgenomen - en hiervoor pleit veel - dan komt men op zijn hoogst tot een getal van 30 weekuren per klasse, dat niet overdreven groot mag heeten, houdt men ze buiten het schoolonderricht, dan kan men zich beperken tot een minimum van 27 uren, dat niet overdreven klein kan worden genoemd. Op deze wijze verzekert men aan de scholen een zekere vrijheid, men voorkomt het gevaar dat de nieuwe regeling weer tientallen van jaren verouderd moet zijn voor er tot hervorming wordt overgegaan en men sluit zich aan bij het standpunt dat de wetgever innam, toen hij het bijzonder gymnasiaal onderwijs regelde. Een beroep op het gemeentelijk middelbaar onderwijs, dat steeds over nog grooter vrijheid van beweging heeft beschikt zonder daarbij bezwaren te ondervinden, bewijst de praktische uitvoerbaarheld van dit voorstel. Vreest men dat hierdoor de scholen onderling te veel zullen gaan verschillen, dan maakt men zich naar mijne meening zonder reden bezorgd. Een algemeen leerplan, dat evenwel niet verplichtend wordt gesteld, | |||||||||
[pagina 212]
| |||||||||
kan eenigermate leiding geven en voorts doet conservatisme en traditie genoeg. Wij zijn nu eenmaal een behoudend volk en ook ondanks hunne tegenwoordige vrijheid verschillen de hervormde en gereformeerde Gymnasia niet zooveel van de openbare, dat overnemen van de leerlingen bij verhuizing gemeenlijk groote bezwaren oplevert. De voornaamste verbetering evenwel zal gelegen moeten zijn in de beperking van het eindexamen tot een gering aantal vakken, en wel tot die, welke de leerling met het oog op zijn aanleg en zijn voorliefde gekozen heeft. Wanneer het minimum van het klassieke en natuurphilosophische onderricht wordt gegeven vóór de zesde klasse, zou daarna in deze hoogste klasse de laatste hand aan de vooropleiding kunnen worden gelegd door naast de moderne vakken de leerlingen uitsluitend òf langs den weg der klassieke kultuur òf langs dien van het natuurwetenschappelijk onderricht rijp te maken voor de Universiteit. Aan de school late men de zorg over, dat de in de 5de klasse afloopende vakken niet verwaarloosd worden en het eindexamen bepale zich tot contrôle over de resultaten van het onderwijs der zesde klasse. In bijzonderheden behoef ik dit plan niet uit te werken; in het Gymnasiaal Weekblad en in de Rectoren-vereeniging heb ik met anderen het uitvoerig toegelicht en verdedigd. Het schijnt mij hier meer de plaats om op het algemeene beginsel te wijzen. In 1887 achtte men bij het verleenen van meerdere rechten en met het oog op bestaande misstanden scherpe contrôle noodwendig. Thans kan men gerust de teugels weder eenigermate vieren en met vertrouwen de scholen zich vrijer laten ontwikkelen. Tusschen 1887 en 1918 liggen dertig jaren van vooruitgang. Voor een deugdelijke ontwikkeling nu zal concentratie van belangstelling in de zesde klasse een niet gering te schatten hulpmiddel zijn. Naast de moderne vakken die alle leerlingen gelijkelijk volgen beperke zich het onderwijs voor de A's tot de klassieke kultuur, voor de B's tot wiskunde en natuurwetenschap. Daartoe moeten deze twee groepen van leerlingen bij dit onderricht volledig worden geschei- | |||||||||
[pagina 213]
| |||||||||
den. Niets drukt het onderwijs meer dan het medesleepen van een deel der klasse, dat voor het behandelde geen aanleg of geen belangstelling heeft. En de beste, de zelfstandigste, de diepste naturen hebben niet altijd een veelzijdige belangstelling; zij wijden zich vaak bij voorkeur aan één deel van het menschelijk weten en liefst zoo vrij mogelijk van schoolschen dwang. Niet aan de sponzennaturen behooren wij op het Gymnasium de beste kans te geven, maar aan de toekomstige wetenschappelijke werkers. Alleen bij beperking is degelijke arbeid voor de meerderheid mogelijk. Voorbereiding voor wetenschappelijke studie is doel van het Gymnasium. Langs welken weg men dat doel nastreeft, doet minder ter zake. Als er op dien weg maar iets bereikt, als het verstand maar gevormd, de gewoonte om met toewijding wetenschappelijk werk te verrichten maar verkregen wordt. Thans is menigmaal de wiskunde voor de A-leerlingen, het klassieke onderricht voor de B-leerlingen in de zesde klasse een taak, die slechts noode en met het oog op het eindexamen wordt verricht. Hoeveel vruchtbaarder zal die klasse voor de leerlingen worden, als zij zich rustig verder kunnen bekwamen in de richting die zij zelve hebben gekozen, die met hunne natuur het meest in overeenstemming is! Het spreekt van zelf dat natuurlijke historie, natuurkunde en scheikunde voor alle leerlingen in de lagere klassen beter tot hun recht moeten komen dan tot dusverre het geval was, (met de 30 uren minimum kan men heel wat bereiken en toevoeging van uren aan dit minimum zou geoorloofd zijn), en dat bij den overgang van het vijfde naar het zesde leerjaar degelijke maatregelen moeten worden getroffen tegen mogelijke verwaarloozing van het alsdan afloopend onderwijs. In de Rectoren-vereeniging heb ik het testimonium-systeem verdedigd en daartegen geen bezwaren vernomen; ik acht dit ook nu nog doelmatig, doch geef gaarne toe dat menig ander systeem met succes zal kunnen worden toegepast. In ieder geval echter is het streven van sommigen om het aantal eindexamenvakken uit te breiden afkeuringswaardig. Niet kennis zij het doel der | |||||||||
[pagina 214]
| |||||||||
Gymnasia, doch vorming. En voor vorming is beperking het eerst noodige, het meest noodzakelijke. De wensch om alle vakken van onderricht tot examenvakken te promoveeren is onpaedagogisch en miskent de psychische gesteldheid onzer leerlingen. Zij leven niet bij jaren, doch bij weken of bij maanden. Het ver afgelegen motief heeft op hun leeftijd nog niet zulk een invloed als bij volwassen menschen. Daarom is het wenschelijk, dat in alle vakken welke den leerling in de hoogste klasse onderwezen worden examen wordt afgelegd, doch het is allerminst noodzakelijk, dat alle onderricht tot in de zesde klasse voortgezet wordt. Na de toelating tot de hoogste klasse kiest derhalve de leerling òf voor rechts òf voor links. De combinatie van thans met hare 34 weekuren is te zwaar; de hervorming, in 1887 gedeeltelijk aangevangen, worde thans voltooid. De natuurwetenschappelijke afdeeling levert bij een radicale scheiding der beide groepen voor de B-leerlingen het groote voordeel dat rustig tijd, energie en belangstelling kan worden gewijd aan theoretisch en praktisch onderricht in de wiskunde, natuurkunde, scheikunde en natuurlijke historie. Niet alleen kunnen alle middagen voor laboratorium-arbeid worden bestemd, maar als het Grieksch en Latijn voor deze leerlingen vervalt, als door het wiskundig en natuurwetenschappelijk onderricht in de minstens 30 uren der lagere klassen reeds een grondslag is gelegd, kan de leerling bij een minimum van 20 weekuren onder doelmatige leiding heel wat in het algemeen bereiken en tevens ook vrijer eenig onderdeel dieper bestudeeren en zonder dagelijksche taak-opgaven zich vertrouwd maken met een gedeelte waarvoor zijn onverdeelde belangstelling is opgewekt. Een minimum van 50 weekuren in de natuurwetenschappelijke vakken, over het geheele Gymnasium verdeeld, schijnt voor dit doel bepaald noodzakelijk. De philologische richting is voor den meer abstractaangelegden leerling in de hoogste klasse aanbevelenswaardig, omdat hij naast de moderne vakken zich nu onverdeeld kan wijden aan de klassieke talen, een groot | |||||||||
[pagina 215]
| |||||||||
deel van bijv. Horatius, Tacitus, Cicero, Ovidius en Vergilius degelijk kan doorwerken, zijn Homerus zich tot een bezit ook voor later kan maken, eenige tragedies van Sophocles zonder te veel moeite kan bewonderen, Plato kan lezen op zulk een wijze dat èn vorm èn inhoud tot hun recht komen, om kort te gaan wijl hij de klassieke schrijvers door schoolonderricht en daarnaast vooral ook door eigen lectuur bestudeert niet alleen worstelend met de moeilijke taal, doch ook zich verdiepend in hunne gedachten en in de geheele klassieke beschaving. Om dit mogelijk te maken zijn 70 weekuren als minimum, over het geheele Gymnasium verdeeld, gebiedend noodzakelijk. Wil men dit getal aanmerkelijk besnoeien, dan berooft men het gymnasiaal onderricht voor zijne taalkundige alumni van het meest begeerlijke en het meest voldoening schenkende gedeelte. Van verschillende zijden dringt men er op aan om het Gymnasium te hervormen tot een Hoogerburgerschool met Latijn en Grieksch. Hiertegen kan niet genoeg gewaarschuwd worden. Elke school heeft haar eigen karakter, haar eigen voordeelen. De Hoogerburgerschool beschikke over een veelheid van vakken, het Gymnasium behoude zijne beperking. Van de klassieke propaedeuse kan nu eenmaal niet veel terecht komen, wanneer zij geen vrijheid van beweging behoudt, maar met tal van andere veel eischende vakken wordt gecombineerd. Een groot aantal uren en een groot deel der energie moet voor haar beschikbaar blijven. Anders is het beter dit onderricht geheel op te heffen. Hoe de Universiteit na de hervorming der Gymnasia hare examens wenscht in te richten, kan aan de toekomst worden overgelaten. Wanneer de medische studie voor oud-gymnasiasten aanmerkelijk kan worden verkort, zal dit met het oog op den leeftijd der studenten een reden tot groote vreugde kunnen worden en den bloei der Gymnasia bevorderen. Doch dit is van later zorg. Thans worde echter het Gymnasium zoo hervormd, dat met behoud van een aanbevelingswaardige klassieke | |||||||||
[pagina 216]
| |||||||||
propaedeuse der A-leerlingen de natuurwetenschappelijke opleiding van allen niet langer onvoldoende blijve, de natuurwetenschappelijke opleiding der B's geheel tot haar recht kome, het te enge keurslijf voor het onderricht worde afgeschaft en de vrijheid aan de scholen worde geschonken om zich dusdanig te ontwikkelen, dat wetenschappelijke naturen van verschillenden aanleg voorbereidend Hooger Onderwijs ontvangen dat, passend bij hun leeftijd en zijn kracht zoekend in beperking, hen geschikt en ontvankelijk maakt voor de vrije studie aan de Unversitieit. |
|