| |
| |
| |
[Tweede deel]
Schetsjes uit het vrouwenleven
Door Hélène Swarth.
I.
Zonnie.
Peinzend liet Oma De Navolging van Christus, waarin zij gelezen had, in den schoot vallen. De bleeke handen, waar de blauwe âren dik op lagen, vouwden zich over de opengeslagen bladzij, terwijl haar blik ver weg droomde naar den grijzen horizon.
Geluideloos, om Mevrouw niet te storen, ruimde Truitje het ontbijt af.
- Neen, mijmerde de oude vrouw, daarmee kan ik 't niet eens worden. Zich aan geen mensch hechten, hoe koud, hoe hard! Je kan wel zien dat een vrouw dat niet heeft geschreven.
We onthouden God toch niets als wij zijn schepselen liefhebben - integendeel, want al wat mooi en goed is verheft de ziel tot den Schepper.
En haar verbeelding vermeide zich in het blijde vooruitzicht, Gods liefste schepsel, Zonnie, haar eenig kleinkind, weldra weer te zien.
Truitje merkte den glimlach op, die Oma's teêr ge- | |
| |
zichtje verhelderde. En, terwijl zij langzaam het tafellaken netjes in de plooien opvouwde, zei de meid:
- 't Zal gezellig zijn als juffrouw Sophie weer thuis komt! De derde man brengt de spraak an.
- Je raadt mijn gedachten, zei Oma, er zal wel gauw bericht komen.
- De juffrouw heeft het zeker naar den zin in Amsterdam, ja, 't is hier buiten ook wel stil, maar voor u is 't bar ongezellig.
Oma stond op, zette het boek op zijn plaats in het rek en begon zakelijk over Zonnie's kamer, die alvast een groote beurt moest krijgen. Zij wou Truitje niet laten voortpraten over het kind. Ja, zij vond ook wel dat Zonnie lang weg bleef en weinig schreef, maar zelf klagen of aanmerkingen op haar lieveling gedogen, dat nooit! Een oude vrouw wordt zoo licht zelfzuchtig. Zij gunde het kind toch van harte de afleiding in de groote stad, in die vroolijke omgeving, waar een mooi lief meisje in éen dag - en vooral op éen avond - meer beleeft dan buiten in een maand. Dapper bestreed Oma haar verlangen, heldhaftig moedigde zij het kind aan te blijven zoolang ze er lust in had. Eéns zoo zoet na het gemis, zou het bijzijn haar lijken. Maar nu begon het haar toch wel teleur te stellen dat er nog geen belofte van wederkeer kwam.
Elken dag verzon zij een nieuwe verrassing. De vaasjes, die het kind zoo mooi vond, had zij besteld. De ingenaaide boeken, die, stuk gelezen, in het kastje stonden, had zij laten inbinden - in het blauw, Zonnie's lievelingskleur. De vanille-geurende chocolade-bonbons, waar Zonnie dol op was, wachtten, in een blauwe bonbonnière, op het snoepgrage mondje. Het zakdoekje, dat Oma voor het kind geborduurd had en waar ze, al traanden haar oude zwakke oogen van het fijne werk, toch zoo genoeglijk mee bezig was geweest, was al klaar en een fleschje odeur om het te besprenkelen wachtte op het geestig neusje met de trillende vleugeltjes.
Sophietje, om haar glanzend gouden haar en haar stralende oogen, al gauw herdoopt in Zonnie, was als baby
| |
| |
van vier jaar Oma komen troosten over het verlies van Oma's eenig kind. Sophietjes vader had zijn vrouw niet lang overleefd. Geen wonder dat Oma angstig waakte over het kind der zoo jong gestorven ouders en dat zij, toen het kleine meisje gezond en krachtig zich begon te ontwikkelen, meer van het mooie blondje ging houden dan een gewone grootmama. Zonnie werd haar de groote vergoeding voor al wat het leven haar had onthouden. En de grijzende vrouw werd weer een jonge moeder om voor Zonnie te zijn wat Zonnie voor haar was: haar alles. Maar Oma had haar schat te lief om niet aan de toekomst te denken. Natuurlijk zou Zonnie niet altijd blijven op Zonnehof - ter eere van het kind had zij haar villa zoo genoemd. Eens zou Oma haar afstaan aan een man, dat was onvermijdelijk. En zij mocht toch ook niet wenschen dat het kind zich opofferde om Oma niet eenzaam achter te laten. Maar die toekomst leek Oma nog ver, zij kon er zich niet goed indenken. Als 't voor Zonnie's levensgeluk was zou zij zeker blijmoedig berusten. Maar welke man bestond er goed genoeg voor haar zonnekind? Als Zonnie uit logeeren was kon Oma zich het gevaar niet ontveinzen. Maar met geen enkel woord zinspeelde Zonnie ooit op liefde. Zij lachte alle jongens uit en dacht aan geen trouwen, beweerde het kind en Oma was te argeloos om ooit te vermoeden dat Zonnie haar een hartsgeheim verzwijgen kon. Maar nu het kind nog maar niets over thuiskomen repte werd Oma toch wat minder gerust. Wie weet met welk verhaal van liefde Zonnie thuis zou komen? Op het haardkleed zou zij aan Oma's schoot knielen en haar het zoet geheim fluisterend vertellen. In den vroegen schemer van den grijzen Maartdag, in den rooden gloed van het haardvuur - o zoo duidelijk zag Oma het romanesk tafereeltje! - zou het kind haar blauwe hemeloogen vol tranen opheffen tot de grootmoeder, die haar opgevoed en geliefd en gekoesterd had en haar zegen vragen. En Oma's handen zouden beven, terwijl zij rustten op het goudblond hoofd van
haar lieveling. En aan haar eigen eenzaamheid zou zij niet denken, maar teeder zou zij zich verblijden in
| |
| |
het geluk van haar Zonnie, evenals zij zich had verblijd in het geluk van Zonnie's moeder, toen die haar alles kwam vertellen, nu bijna drie en twintig jaar geleên.
Het knerpen van het openkierend tuinhek en zware stappen op het grint brachten haar tot de werkelijkheid terug. 't Was de postbode met een brief. Even verkilde teleurstelling haar vreugde om zijn komst. Een briefkaart verwachtte zij, geen brief. Truitje liep den bode tegemoet, nam den brief aan, bracht hem haar mevrouw, wie zij gedienstig den bril reikte, bleef even talmen in de kamer, maar ging heen toen Oma zwijgend las.
Nieuwsgierigheid weerhield de meid, naar boven te gaan en bezorgdheid ook: Mevrouw was zoo wit om den neus geworden onder het lezen van dien brief.
Kom, zij zou maar net doen of ze iets in de kamer had vergeten. En stil kwam zij weer binnen.
Oma lag achterover in den leunstoel gezakt, doodsbleek en bewusteloos. De brief was uit haar handen in haar schoot gegleden. Truitje wreef haar polsen met eau-de-cologne, liet haar azijn ruiken. Het duurde niet lang eer Oma de oogen opensloeg, rillend of zij koorts had. Gedwee liet zij zich overhalen, naar bed te gaan. Truitje hielp haar de trap op en in bed, vroeg nu maar ronduit wat juffrouw Sophie dan toch schreef waar Mevrouw zóo van schrikte.
Oma rilde en klappertandde zóo dat zij geen antwoord kon geven.
Truitje haastte zich, voor heete kruiken te zorgen en warm drinken, telefoneerde om den dokter, die uit was. Zij had den brief wel willen lezen, maar vond toch dat het niet te pas kwam. Eindelijk kwam er ontspanning en, schreiend als een kind, vertelde Oma Truitje den inhoud van dien wreeden brief.
Zonnie wou in Amsterdam gaan wonen, het saaie leven op Zonnehof drukte haar geest, belemmerde haar ontwikkeling, was een domper op haar levenslust. Zij was jong, het rijke leven lag vóor haar, zij wou er volop van genieten - of er in ondergaan. Had zij geen geld genoeg om rond
| |
| |
te komen, dan zou zij werk zoeken. Een vriendin had al aangeboden, met haar samen te wonen, op kamers. Zij was meerderjarig en oud en wijs genoeg om op eigen wieken te drijven. Al lang had zij er naar gesnakt, al lang hadden haar kennissen in Amsterdam het haar aangeraden. Maar zij was te weekhartig geweest om er Oma over te spreken. Daarom was schrijven maar het best. Haar jeugd had recht op meer vreugde dan het eentonig triestig dorpsleven haar geven kon. Al was Oma een engel voor haar, al zou zij haar lieve oudje altijd trouw blijven, 't was en bleef toch maar vegeteeren buiten. Men ging er langzamerhand intellectuëel dood. Oma zag dat misschien niet zoo in, maar die hield - dát wist Zonnie zeker! - genoeg van haar om haar af te staan aan het Leven. Er was geen man in 't spel, daar kon Oma gerust op zijn. Maar de levensdrang stuwde haar voort zóo sterk dat zij 't niet langer uit kon houden in het stille huis, alleen met een oude vrouw, die afgerekend had met het leven en die niet begreep wat een jonge krachtige persoonlijkheid noodig had om te bloeien en blij te zijn. Zij zou die goede Oma, die haar altijd zoo schattig verwend had, natuurlijk wel opzoeken. Dan kwam zij een dagje over en had héel wat meer te vertellen dan als ze over de hei had gewandeld of boodschapjes gedaan in het dorp. En nu kon Oma nog een poosje van haar genieten, want morgen zou zij terugkomen om alles te bespreken en te regelen. En dan bleef zij nog tot 1 Mei, nog bijna zes weken, een zee van tijd! Oma zou wel met het plan verzoend raken, als zij begreep dat het voor Zonnie's bestwil niet anders kon zijn. Als zij trouwde zou ze immers ook heengaan.
Truitje schudde meewarig het hoofd. Misschien liet juffrouw Sophie zich nog wel van dat onbekookte plan afbrengen, troostte de meid. Maar de dokter, die 's middags kwam, en rust aanbeval, ried Oma er zich gelaten bij neer te leggen. 't Was nu eenmaal de geest van den tijd, de meisjes wilden vrij zijn, voelden zich gevangen in een stillen plicht. Zijn dochters bleven ook niet thuis. En er was wel veel overdrijving, maar toch ook veel goeds in dien drang
| |
| |
naar onafhankelijkheid. Een volwassen meisje wil geen gekoesterd kind meer wezen. En op eigen wieken drijven geeft den vleugels kracht.
- Maar 't is toch niet om mijzelve alleen, dokter, zei Oma, ik ben zoo angstig voor het kind.
Toen Zonnie, den volgenden middag, thuis kwam, werd ze even hartelijk ontvangen als gewoonlijk.
Verlegen stond zij, in haar kamer, te kijken naar de rij gebonden boeken op het rek, naar de blauwe bonbonnière en het geborduurde zakdoekje met het fleschje lievelings-odeur, naar de vaasjes, waar Maartsche viooltjes in geurden - Oma was toch zoo goed voor haar, verzon telkens nieuwe attenties om haar te bedanken voor haar gezelschap. En terwijl Oma haar lieve oude oogen vermoeide met dat fijn borduurwerk schreef zij, Zonnie, dien brief, die Oma zóo bezeerde.
Tranen bewaasden Zonnie's helderblauwe oogen - even maar.
Het móest, het móest, het kón niet anders. Oma zou 't wel erg eenzaam krijgen, maar zij zou er misschien wel aan gaan wennen. Wie weet of Marie niet bij Oma wou komen, die was goedig en zacht, stelde geen hooge eischen, dweepte ouderwetsch met ‘de natuur’, zou geduldig en lief voor Oma zorgen. 't Was niet hetzelfde, maar Oma zou misschien wel van Marie gaan houden. Als éen van tweëen zich moest opofferen mocht het niet anders dan de oude vrouw zijn. Kon Zonnie het helpen dat het Leven haar riep?
Even keek ze in den spiegel met den gebeeldhouwden eiken lijst, knikte haar stralend blank en rozebloeiend kopje toe, rekte de lenige armen boven het blonde hoofd en haalde diep adem, alsof zij van een zwaren druk was bevrijd. Toen ging zij neurieënd de trap af om Oma voor te lezen.
Deze laatste zes weken zou zij héel lief voor Oma zijn.
| |
| |
| |
II.
Anneken.
- Zit je te schemeren, Rie? 't Is hier om te leeren tooveren!
Marie rees op van het haardkleed, verwelkomde Martha, stak de roze-omkapte kaarsen in de tinnen kandelaars aan, schoof een stoeltje bij den haard en bood de bezoekster een kopje thee. Martha bedankte voor thee, deed haar bont los en haar mantel. Zacht speelde het kaarsenlicht op het warm goudbruin van haar fluweelen japon.
- Ja, kón ik maar leeren tooveren! verzuchtte Marie, terwijl ze een beukenblokje wierp in het kwijnend haardvuur, dat aanstonds vroolijk opvlamde.
- Is er wat bizonders gebeurd, Rie? Of zoo maar een melancholieke bui?
- Ja, er is wat gebeurd: Gerritje gaat trouwen.
- Jammer voor je, maar toch geen ramp - wel?
- Begrijp je niet wat dat beteekent voor mij?
- Was je dan zóo aan haar gehecht? Zóo lang heb je Gerritje toch nog niet. -
- En het kind, Martha! Dát moet ik dan ook missen.
Martha zag Rie's oogen vochtig glanzen.
- Ik dacht dat het kind bij je zou blijven.
- Neen - en voor Anneken is 't natuurlijk beter bij haar ouders te zijn, in haar stand te worden grootgebracht. Voor Gerritje ben ik ook blij, 't is de beste oplossing.
- Ja, dat dunkt mij ook. Hoe lang heb je het kind nu in huis?
- Meer dan een jaar al - o ik zal Anneken zóo missen.
- Heb je 't pas gehoord? Moet je nog wennen aan het vooruitzicht? En trouwt Gerritje al gauw?
- Gisteren heeft zij 't mij verteld, blozend en verlegen als een jong meisje. Drikus kon haar toch maar
| |
| |
niet vergeten, hij wou alles goedmaken en gauw trouwen. In Mei zal ik weer alleen zijn.
Marie slikte een snik weg en beet op haar onderlip om niet te schreien. Zij had wel even beklaagd willen worden, maar zij wist bij ervaring, dat zij zooiets niet moest verwachten van de koel-verstandige Martha.
- O, dan heb je Anneken nog drie maanden! een zee van tijd! troostte Martha opgewekt. Ondertusschen wen je aan het vooruitzicht en wie weet of je geen beste dienstbode vindt. Cijfer je eigen belangen nu eens weg, denk aan Gerritje: al had ze 't nog zoo goed bij je, eigen haard is goud waard en -
- Ja, ja, ik zei je toch dat ik blij ben voor die arme meid; zij heeft zoo getobd de eerste jaren en haar ouders verweten haar nog altijd dien éenen misstap.
Martha deed alsof zij den ongeduldigen toon niet hoorde en praatte voort:
- Beschouw dat jaar als een episode van troost. Anneken was een bloemetje op je pad, een zonnetje in je huis. Jij zorgde voor het kind en het kind loonde 't met haar liefde.
- Haar liefde was voor haar moeder, onderbrak Marie.
- Toch gaf het kind jou meer dan jij haar. Het hechtte je weer aan het leven.
- Ja, Martha, ik kreeg een levend wezen om voor te zorgen. En nu zal de leegte erger zijn dan eer ik haar had.
- Heb je dan nooit gedacht aan de mogelijkheid dat Gerritje den vader van haar kind kon ontmoeten en dat er toch nog een huwelijk van komen kon?
- Neen, Gerritje beweerde dat zij niets meer om Drikus gaf. En Anneken is nu al vijf jaar.
Kindervoetjes trippelden in de gang, een kinderhandje morrelde aan den knop van de kamerdeur. Maar aanstonds kwam Gerritjes stem vermanen:
- Kom jij maar bij moeder in de keuken, Mevrouw kan je binnen niet gebruiken!
- Rie, zei Martha en haar koude glacé-hand gleed
| |
| |
met een beschermend gebaar op den schouder van Marie, die op het haardkleed zat, kan dit je niet troosten?
- Wat bedoel je? vroeg Rie, die de kille aanraking voelde door de zijde van haar blouse heen.
- Wat Gerritje daar zei: Kom jij maar bij Moeder. En hoor die twee nu samen lachen!
- Dat gun ik Gerritje immers wel! Ik wou haar helpen - niet het kind alleen voor mij houden. En ik dacht dat alles zoo blijven kon.
- Ja, 't was beter dan niets, maar toch maar een surrogaat, iets halfs, dat je op den duur niet kon bevredigen.
Rie staarde in het vuur met wijd open oogen vol tranen. Zij kon niet antwoorden.
- Heb ik geen gelijk? zei Martha na een poosje.
- Ja, beaamde Rie, maar als je honger naar liefde hebt dan grijp je naar een surrogaat - en op den duur bevredigen doet niets ter wereld. Maar o mijn leven zal weer zoo leeg en zoo donker worden!
- Dat mag niet. Het leven is rijk en mooi. Leef je hier niet in een heerlijke natuur? Zijn er geen boeiende boeken te lezen? Kan je niet doen wat je hand vindt om te doen, wat naaien voor armen, zieken bezoeken - als je opziet tegen maatschappelijk werk?
- Ja, zoo vulde ik mijn dagen eer ik Anneken had. Maar nu lijkt mij alles zoo doelloos. Al zit ik op een mooi plekje in het bosch met een boek, toch voel ik mijn eenzaamheid. Toen Gerritje mij hielp, de poppen in te pakken voor den Kerstboom en 't opeens uitsnikte dat zij een kindje had, toen ik haar liet vertellen en hoorde dat zij 't verweg had uitbesteed, omdat haar ouders het arme schaap niet in de buurt verkozen te hebben, wat was ik toen blij dat ik helpen kon, twee levens rijker te maken.
- Dat was goed van je, Rie, en toen werd ook een derde leven rijker.
- Ja, het mijne, maar nu wordt het weer arm.
- En nu je het kind weer moet afstaan wordt er weer een leven rijker.
| |
| |
- Vind je dat de man, die zijn meisje verliet toen zij 't meest behoefte had aan zijn steun, die haar nog belasterde op den koop toe, die de arme moeder alleen liet zorgen voor haar kind, vijf jaar lang, vind je dat die geluk verdient?
- Ja, om zijn inkeer. En zondigden die twee niet beiden, het meisje evengoed als de man?
- De man weet wat hij doet, hij zoekt genot, het meisje geeft zich uit liefde.
- Of uit zinnelijkheid. Een boeremeisje weet toch welke gevolgen haar daad kan hebben.
Marie keek even de ongetrouwde Martha aan met den meerderheidsblik der vrouw, die geleefd heeft en geliefd.
Martha wendde even de oogen af, maar zij liet zich nooit uit het veld slaan.
- Als je eens een ander kind in huis nam? stelde zij voor, een weesje om héelemaal te bemoederen?
- Toen Nico nog leefde heb ik er over gedacht. Hij wou het niet, toen moest ik het opgeven. Nu ben ik al tien jaar ouder. Neen, het leven bracht Anneken op mijn weg, maar opzettelijk....
- Je moet niet zoo passief zijn, meende Martha, kom! laat het hoofd niet hangen, zit niet zoo bij de pakken neer! Je lijkt wel een kind, dat zit te kniezen om een verloren pop.
- Anneken is mij nooit een speelpop geweest, zei Rie geprikkeld.
- Je bent nog jong, begon Martha na even zwijgen, je ziet er nog lief uit.
Marie keek verwonderd op. Wat bedoelde Martha?
- Krijg ik nu complimentjes om mij te troosten?
- Misschien is 't niet goed voor je, zoo afgezonderd te leven. Ga eens uit logeeren bij menschen die een gezelligen kring hebben.
- Oost West, thuis best, uit logeeren zijn is goed voor jonge meisjes. En wat heeft mijn uiterlijk daarmee te maken?
- Je begrijpt mij best. Je kon nog wel eens....
- Als je begreep wat Nico voor mij was zou je 't heiligschennis vinden, te zinspelen op een nieuwe liefde.
| |
| |
- Was je zóo gelukkig met Nico? Idealiseer je het verleden niet?
- Het kind ontbrak in ons huwelijk, daarom was het niet volmaakt.
- Alleen dáarom?
Rie gaf geen antwoord. Met spijt heugde 't haar dat zij wel eens geklaagd had over teleurstelling en leegte, in die jaren, die haar nu zoo mooi leken in het goudwaas der onherroepelijkheid.
- Als er nu toch nog een man was, die van je hield!
- Om de gezelligheid hertrouwen?
- Neen, neen, dáar is hij veel te goed voor!
- Zoo, heb je er al een op het oog?
Marie deed haar best een luchtigen schertstoon aan te slaan, maar haar woorden klonken niet schertsend maar scherp. Martha knikte en stond meteen op, knoopte haar mantel vast, sloeg haar bont om, nam haar mof van de tafel.
- Ga je al heen?
- Ja, 't is laat en ik heb nog een flinken loop eer ik thuis ben. Opwekkend, dat frissche winterweer! Prettig als de sneeuw zoo kraakt onder de voeten! Blijf je nog wat mijmeren bij dat flatteuse rose licht? Laat het je gedachten dan rozig kleuren. Dag Rie - neen, ik kom er wel alleen uit.
- De kaarsen worden uitgeblazen, het nuchter gas gaat aan en ik ga heel gewoontjes - eten.
- Met Anneken?
- Neen, Anneken eet in de keuken, om Gerritje heb ik dat dadelijk zoo ingesteld.
- Ja? dát wist ik niet, dan zal de leegte toch niet zóo groot zijn, troostte Martha nog, terwijl Marie oprees om haar uit te laten.
- De etensuren blijven wat zij waren, maar...
- En zoo'n klein kind wordt al vroeg in haar bedje gestopt, 's avonds had je toch ook geen gezelligheid.
- Och! praat het niet zoo goed, verzocht Marie.
| |
| |
- Waarom ga je niet met iemand samenwonen als het kind weg is?
De voordeur was open. IJslucht woei van de besneeuwde velden naar binnen.
- Een lief jong meisje om voor te zorgen, een aanspraakje.
- De wind is koud, zei Marie huiverend.
- Opwekkend en de lucht is zoo helder, heerlijk weer voor de schaatsenrijders.
- Ja, daar weet ik alles van! Gerritje moet telkens vrijaf hebben om te rijden.
- En dan heb jij Anneken voor jou alleen, prettig! Nu adieu, ik kom wel gauw weer eens een praatje maken.
Martha wuifde met haar mof en stapte het smalle voortuintje door, den weg op. De sneeuw knarste onder haar veerkrachtige stappen.
Marie ging in huis, blies de kaarsen uit en belde. Gevolgd door Anneken kwam Gerritje binnen. Het gas plofte aan, de blinden werden gesloten, de tafel werd gedekt. Anneken joelde en gierde, nog uitgelaten van het stoeien in de keuken.
Even greep Marie het boersche kind vast, streek het over de warrige strooblonde haren, kuste het pretrood gezichtje. Toen liet zij het weer los, voelend dat Anneken haar liefkozingen meer lastig dan aangenaam vond.
- Ik heb het Anneken verteld, zei Gerritje, terwijl zij dekte.
- En wat zegt Anneken er wel van?
- Nou, of ze 't fijn vindt, samen met Moeder in een huusje.
- En met Va! juichte het kind.
Aan haar eenzaam maal was 't Marie toen alsof Martha, wier optimisme haar meestal prikkelde, nu toch gelijk had. Zij zou niet zoo heel veel verliezen aan het kind; het had zich niet aan haar gehecht, hoe lief Marie ook voor haar zorgde. Anneken vond het ‘fijn’ om uit haar huis heen te gaan. Het kind zou haar niet missen, het had haar moeder - en een pas-ontdekten vader er bij.
| |
| |
Marie bleef alleen, als te voren. Maar was zij eigenlijk niet aldóor alleen geweest? Had haar moedertje spelen over een kind dat zij nooit het hare voelde haar hart voldaan? Zij had gegeven met gulle handen, niets had ze er voor verlangd in ruil dan wat liefde. Maar het kind had haar liefde voor haar moeder bewaard. |
|