Maar hij gaat voort met zijn stelsel toe te passen. Wat zal hij anders doen?
***
O, de heerlijkheid van ‘het pathologisch geval’ in de letterkunde. Critici vallen er met lust op aan, ontwikkelen hun stelsels; van pro's en contra's davert de lucht. Rien n'est beau que le vrai! juicht de een.... Que le laid! smaalt de ander.
Is de vraag niet heel eenvoudig? Mits men niet bang zij voor een ouderwetsch woord. De ‘goede smaak’ moet den schrijver den weg wijzen, zijn werkwijze bepalen, hem grenzen stellen. De schrijnende tragiek van de ‘ziekte’, in welken vorm ook, bant hij niet uit den kring, waarbinnen hij zijn camera op het leven richt, maar als ‘man van smaak’ houdt hij maat...
Of ligt hierin geen norm? Valt er ‘de gustibus’ niet te twisten? Dan zwijge alle kritiek. Maar natuurlijk is er over schoon en onschoon wel te redeneeren. Wanneer uit het werk geen licht straalt, daarin geen hoop gloort, het niets is dan treffend-trouw beeld van troostelooze narigheid en ellende, hoe kunt ge dan anders dan het prijzen als ‘knap’, maar afwijzen als onschoon, omdat slechts in tijden van verval de mensch zich verlustigen kan in wat niet is gezond, verheffend, opbeurend, vertroostend?
Dus toch ‘tendenz-kunst’? Wees niet bang voor 'n woord. Niet: van het leelijke de leelijkheid te laten zien, maar: ook van het leelijke de schoonheid te openbaren, dat is ‘de kunst’ en Kunst. Maar daartoe behoort de - ach, waarom ouderwetsche? - ‘goede smaak’, waarvoor geen regels te stellen zijn (in zoover is alle getwist daarover toch wel ijdel), maar die altijd geheerscht heeft en heerschen zal krachtens ongeschreven wetten, ook al werden of worden die met vuile voeten vertreden.
***
Tot een ijdel man (en de hemel weet hoe ijdel mannen kunnen wezen en hoevelen er zijn!) zou men eigenlijk aldus moeten spreken: ‘Mijn waarde heer, gij zijt heusch