Onze Eeuw. Jaargang 17
(1917)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |
De duurte van het jaar 1698
| |
[pagina 251]
| |
schap - voor het geval de ‘Pontcamer’ te Danzig langer dan men vermoedt gesloten blijft - aan den Raad dier stad verlof te vragen tot uitvoer van 500 tot 600 last rogge ten behoeve van AmsterdamGa naar voetnoot1). Een dergelijk verzoek is vroeger reeds meermalen toegestaan. Bovendien wordt besloten uit de stedelijke graan-magazijnen wekelijks 60 à 70 last rogge aan verschillende bakkers te distribueeren. Dit stadsbrood mogen de bakkers echter alleen verkoopen op vertoon van lootjes, die de behoeftigen bij de buurtmeesters kunnen bekomen. De buurtmeesters geven deze lootjes slechts ‘nae naerstige genomen informatie van ieders nootdruftigheyt’. De bakkers zijn verplicht de opbrengst van den verkoop van het stadsbrood, na aftrek van hun bakloon, aan de stads-tresorieren af te dragen. In de volgende maanden is er aldus uit de stedelijke pakhuizen een groote hoeveelheid rogge afgeleverd. Daar de voorraad sterk verminderd is, wordt op 31 Aug. besloten opnieuw een hoeveelheid van ten hoogste 2000 last in te koopenGa naar voetnoot2). Dat was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Uit een resolutie van 8 December blijkt dan ook dat het besluit van 31 Aug. - wegens den hoogen prijs van het graan - nog steeds niet was uitgevoerdGa naar voetnoot3). Gedurende den winter - zoo zegt de resolutie van 8 Dec. - is geen prijsverlaging te verwachten, zoodat de inkoop eigenlijk pas in het a.s. voorjaar mogelijk zal zijn. In de stads-magazijnen is nog een voorraad van 1118 last rogge, terwijl bovendien de bescheiden hoeveelheid van 200 last rogge en tarwe is ingekocht. Bovendien heeft de stad 281900 pond rijst gekocht, zoodat men voorloopig voldoende geproviandeerd is. Men besluit dan ook den inkoop van graan tot het voorjaar uit te stellen. Tevens zijn blijkbaar pogingen gedaan om aanvoer van graan uit Zuid-Europa te bekomen. Dat blijkt uit een resolutie van Maart 1663. Het graan, dat men ten tijde van de ‘meeste schaersheyt ende dierte’ uit de Middel- | |
[pagina 252]
| |
landsche Zee heeft ontboden, is nu aangekomenGa naar voetnoot1). De stedelijke Tresorie beschikt echter niet over genoeg geld om dat te betalen. Daarom worden de burgemeesters gemachtigd om f 100.000 te leenen tegen 3½% ‘prefererende daertoe meest de penningen van de Weescamer’. In langen tijd is er dan geen bijzondere schaarschte meer geweestGa naar voetnoot2). Maar het jaar 1698 brengt weer een noodtoestand. Voor de gebeurtenissen en maatregelen van dat jaar levert het Amsterdamsche archief overvloedige gegevens. Want voor dezen tijd beschikken we niet alleen over de Resolutie-boeken der Vroedschap maar ook over de zeer uitvoerige correspondentie tusschen Burgemeesteren en de Gedeputeerden der stad in Den Haag. Prof. Kernkamp heeft er in de inleiding van zijn Bontemantel-uitgave terecht over geklaagd dat de resoluties niets over de beraadslagingen zelve meedeelen doch slechts het resultaat daarvan vermelden. De genoemde correspondentie geeft ons echter een veel levendiger beeld van de gebeurtenissen dan de onpersoonlijke en vrij dorre resoluties. Uit deze bronnen is het volgende verhaal van de gebeurtenissen der fel-bewogen dagen in den herfst van het jaar 1698 geput. | |
Verbod van uitvoer en andere maatregelen.Het is wel opmerkelijk dat - terwijl Amsterdam zich in dergelijke gevallen meestal tot het uiterste tegen een verbod van graan-uitvoer verzette - in het jaar 1698 de aandrang daartoe juist van de hoofdstad is uitgegaan. En dat nog wel op raad van eenige kooplieden, die ditmaal wel zeer onbaatzuchtig gehandeld hebben! De oorzaak der | |
[pagina 253]
| |
schaarschte blijkt uit de geraadpleegde stukken niet duidelijk. Wel dat de stad Danzig den uitvoer van graan verboden had. Vermoedelijk was dus in Polen de oogst mislukt. Den 14den October zijn enkele van de voornaamste graankoopers der stad in burgemeesterkamer gekomen en hebben ‘op een seer convenable wijze’ verklaard dat zij zich als getrouwe inwoners der stad verplicht gevoelden ‘selfs tegens haar particulier voordeel’ aan de overheid bekend te maken dat er hongersnood zou ontstaan wanneer niet ‘sonder eenig dilay’ de uitvoer van graan verboden werdGa naar voetnoot1). De burgemeester De Vries heeft toen eens bij de AdmiraliteitGa naar voetnoot2) geinformeerd en daar vernomen dat het overschot van invoer boven den uitvoer sedert begin Juni 15000 last moet bedragen. Als men het verbruik over de sinds den genoemden datum verloopen maanden op 3000 last begroot, zou de aanwezige voorraad dus nog 12000 last bedragen. Dat was een gerustellende mededeeling maar toen men dit aan de bovengenoemde kooplieden meedeelde, betoogden zij ‘met veel omstandigheden’ dat op deze berekening van de Admiraliteit absoluut geen staat te maken was. Zij hebben deze opvatting ook nog schriftelijk gemotiveerd maar dit stuk is helaas niet bewaard gebleven. Hun betoog maakte in elk geval grooten indruk op de Burgemeesters; dezen zeggen n.l. dat de argumenten der kooplieden zoo klaar en duidelijk zijn ‘dat een ygelijk, die dezelven leest, gaerne zal willen advoueren, dat op zoodanige informaties bij de Admiraliteit gehaald, gantsch geen staet te maken zij’Ga naar voetnoot3). Van den geringen voorraad, die er is, wordt veel uitgevoerd naar andere steden. Op een enkelen marktdag soms tusschen 1000 en 2000 last. De burgemeesters zijn van deze informaties blijkbaar erg geschrokken en hebben nog op dien zelfden dag direct met | |
[pagina 254]
| |
een ijlbode een brief aan de gedeputeerden der stad in Den Haag gezonden met opdracht om te bewerken dat de Staten van Holland zoo spoedig mogelijk een verbod van uitvoer zouden uitvaardigen. Zij moesten in de eerste plaats trachten ‘met alle beweeghlijke redenen’ den Raadpensionoris Heinsius gunstig te stemmen voor een dergelijk uitvoer-verbodGa naar voetnoot1). Mocht de raadpensionaris of iemand anders de zaak op de lange baan willen schuiven ‘Soo gelieven UEd. Achtb. aan hem heer Raadp. in 't particulier, en als in confidentie te verstaan te geven, dat wij hebbende in deze stad een seer talrijke menighte van menschen, en daar onder verre het grootste gedeelte, die met haar handen arbeijt de kost moeten winnen, behalven soo excessiven getal, die door de Godtshuysen moeten worden gealimenteerd, en daar en tegens te gemoet siende, in corte dagen tot groote benauwtheyt sonder voorsorge te sullen worden gebracht, amptshalven en als uyt noot niet sullen konnen onderlaeten, alhier soodanige ordre te stellen, als wij tot voorkominge van alle die onheylen, sooveel wij konnen, vertrouwen sullen dienstigh te zijn, dog waarinne wij veel liever sagen, dat bij haar Ed. Gr. Mog. unanimiter wierde voorsien.’ Zooals men ziet schrikten ook de ambtsvoorgangers van de heeren Tellegen en Wibaut er niet voor terug tegenover de Haagsche regeering een krachtigen toon aan te slaan! Het was reeds na tien uur in den avond toen deze dringende missive in handen kwam van de gedeputeerden in Den Haag. Den volgenden morgen vroeg hebben zij direct bij den raadpensionaris aangeklopt. De heer Heinsius bleek niet veel voor den gewenschten maatregel te voelen maar beloofde ten slotte toch een dergelijk voorstel in de vergadering der Staten te zullen doen op grond van een overweging, die men bij een Hollandsch regent van die dagen niet zoo spoedig zou zoeken, nl. uit vrees voor de publieke opinieGa naar voetnoot2). In hun brief van 15 Oct. schrijven de | |
[pagina 255]
| |
Gedeputeerden over dit onderhoud: ‘hoewel Zijn WelEd. daar jegens veele consideratien hadde, en zeide, dat, als hij de zaake in haar zelven aanzag, eigentlijk niet voor het voors. verbod zoude wezen, doch als nu daartoe inclineerde, omdat de gemeente van de gedagten over dit subject, gelijk als de lugt hebbende gekreegen, niet te vreede zoude werden, als men het zelve verbod zoude nalaaten; te min omdat de gemeente, geen reflexie maakende op 't verminderen van 't rendement van de middelen van de collegien ter Admiraliteit, op de diversie van negotie, of diergelijke consideratien, die Regenten op een verbod jegens den uitvoer formeeren, het zelve verbod als absolut dienstig of noodig aanziet, of overzulks zonder zodanig een verbod niet gecontenteert zonde werden’. Het voorstel vond des middags in de vergadering een gunstig onthaal. Iedereen was overtuigd van de noodzakelijkheid van een dergelijk verbod van uitvoer. Men meende echter dat dit verbod door de Staten-Generaal voor alle landen der Unie behoorde uitgevaardigd te worden. Het stond echter te vreezen dat ondertusschen de kooplieden van de gelegenheid gebruik zouden maken om nog zoo veel mogelijk graan uit te voeren, zoodat het ‘het quaet buyten remedie soude sijn’ als eindelijk het gewenschte plakkaat kwam. De Heeren van Gouda kwamen opgewonden ter vergadering met de meedeeling, dat ‘haer gisteren soo groten getal schepen, geladen met granen, sijn tegengecomen dat in die tijt sijn gepasseert meer dan duysent lasten’Ga naar voetnoot1). Daarom werd dadelijk aan de burgemeesters van alle Hollandsche steden per ijlbode een verzoek gezonden om onmiddellijk al het voor uitvoer bestemde graan aan te houden. Des avonds laat werd deze boodschap te Amsterdam ontvangen. Onmiddellijk gaven Burgemeesteren de noodige orders zoodat reeds den volgenden morgen ‘verscheide vaartuigen, die met graanen na buiten wilden schieten, aen de boomen deezer stad aangehouden zijn’Ga naar voetnoot2). Den 16den October werd ook door de Staten-Generaal | |
[pagina 256]
| |
een plakkaat tegen den uitvoer van graan uitgevaardigdGa naar voetnoot1). De overtreders werden zelfs met lijfstraf bedreigd. Den volgenden dag werd het gebruik van koren voor het maken van brandewijn, bier en azijn verbodenGa naar voetnoot2). In de vergadering van de staten van Holland maakten de afgevaardigden van Schiedam eerst wel bezwaar tegen dezen maatregel, daar in hun stad 30 brandewijn-stokerijen gevestigd waren, maar ten slotte gaven zij toe ‘met postpositie van haar particulier interest ten besten van het gemeen’Ga naar voetnoot3). De Raadpensionaris had in de vergadering der Staten van Holland de vraag opgeworpen of het niet wenschelijk zou zijn een maximum-prijs vast te stellen voor boekweit, evenals men dat in het jaar 1630 had gedaan. Immers de ‘voorkoopers’ jagen tegen elkaer de prijs der boekweit op zoodat de grutters al bij den Raadpensionaris zijn gekomen om hun beklag te doenGa naar voetnoot4). De afgevaardigden van Amsterdam vragen daarover nu het advies van hun lastgevers. In hun antwoord ontraden de burgemeesters dit voorstel ten sterksteGa naar voetnoot5). Zij voeren aan dat de boekweit in groote hoeveelheid wordt ingevoerd zoodat, indien een maximum-prijs wordt vastgesteld, er alle kans bestaat dat de boekweit naar andere landen, waar hoogere prijzen gemaakt kunnen worden, zal worden gezonden. De vergelijking met het jaar 1630 gaat niet op, daar het gebruik van boekweit tegenwoordig veel grooter is. Dit plan is dan ook niet ten uitvoer gebracht. In de vergadering der Staten van Holland van 25 November komt een voorstel ter tafel om het bakken van wittebrood te verbieden en de tarwe met gerst te doen mengenGa naar voetnoot6). Men achtte het echter beter dit aan het beleid der stadsbesturen over te laten. Enkele andere kwesties | |
[pagina 257]
| |
werden aangehouden. Dit was o.a. het geval met een voorstel tot het verbieden van het brouwen van sommige soorten bier, waartegen de heeren van Haarlem, Delft en Rotterdam bezwaar maakten. Amsterdam verzette zich hardnekkig tegen uitvaardiging van een verbod van het maken van stijfsel. De gedeputeerden schrijven naar huis dat zij in deze zaak tot ‘singulariteit’ zijn gebracht. Men achtte de argumenten van Amsterdam over 't algemeen wel van gewicht ‘maar niet in deeze tijd, daar de hooge nood alle andere consideratien van negotie, manufactuur etc. soude moeten doen cesseeren... en dat eindelijk ook, opdat de gemeente zoude zien dat men alles doet het geen de schaarsheid der graanen zoude konnen verminderen, het voors. verbod uit dien hoofde nuttig zoude zijn.’ Den volgenden dag werd niet vergaderd omdat de heeren van Dordrecht naar huis waren vertrokken ‘om de heeren hare principalen omtrent het werk van de graenen wat facielder te maeken’Ga naar voetnoot1). In de vergadering van 27 Nov. stemde Amsterdam eindelijk toe in het verbod van het vervaardigen van stijfselGa naar voetnoot2). In dezelfde vergadering werd door Schiedam, Rotterdam en Schoonhoven aangedrongen op een verbod van den invoer van koorn-brandewijn. Deze invoer werd nl. hoe langer hoe grooter. Niet alleen kwam er veel brandewijn uit Duitschland maar nu zelfs ook al uit Engeland. Nu het stoken van brandewijn hier te lande verboden was, trachtten zelfs lieden van elders hier de brandewijn-ketels en andere instrumenten tegen hooge prijzen op te koopen. Op die manier zou de brandewijn-stokerij ‘'t geen hier te lande een considerabel manufactuur is’, te niet gaan. Maar Amsterdam verzette zich zoodat het gewenschte verbod niet tot stand kwam. De Amsterdamsche heeren betoogden nl. dat in geval van | |
[pagina 258]
| |
een dergelijk verbod men in Duitschland zeker geen uitvoer van graan zou toestaan. Bovendien zou ‘veel prejuditie aan de scheepvaart werden toegebragt, door dien seer veel van de voors. koornbrandewijnen op de scheepen wert geconsumeert.’ Eveneens mislukte door den tegenstand van Amsterdam en Rotterdam een poging van Leiden om een verbod van uitvoer van wol tot stand te brengen. | |
Pogingen om nieuwen aanvoer te verkrijgen.Het groote gevaar van hongersnood bracht er de Staten van Holland reeds den 17den Oct. toe om het plan te overwegen voor rekening der provincie uit Rusland of van elders graan te laten komenGa naar voetnoot1). Aan Amsterdam werd hieromtrent voorlichting verzocht. De Vroedschap benoemde daartoe een commissie. Het resultaat van het onderzoek was echter zeer teleurstellend. Immers het bleek dat eerst tegen Augustus uit Rusland graan zou kunnen komenGa naar voetnoot2). Intusschen drong Amsterdam er in Den Haag telkens op aan dat men door bemiddeling van den Koning-Stadhouder aanvoer van graan uit Engeland zou verkrijgen. Te dien einde had de Amsterdamsche pensionaris Buys den 4den Nov. een vertrouwelijk onderhoud met den raadpensionaris. De heer Heinsius antwoordde dat hij onlangs reeds op het Loo met den Koning over deze kwestie had gesproken maar daarbij den indruk had gekregen dat Engeland daartoe niet genegen zou zijnGa naar voetnoot3). De raadpensionaris beloofde echter dat hij den Koning hierover nogmaals zou schrijven. Ook werd afgesproken dat men alle mogelijke moeite zou doen om de regeering der stad Danzig te bewegen de ‘Pontcamer’ weer open te stellen. Inderdaad hebben de Staten-Generaal den volgenden dag besloten om - gelijk Amsterdam ook reeds had gedaan - een plechtig schrijven aan Danzig te zenden met verzoek eenigen uitvoer van graan toe te staan. Toen de raadpensionaris | |
[pagina 259]
| |
dit aan Buys meedeelde, haastte deze zich het goede bericht naar Amsterdam te schrijven. In hetzelfde gesprek vertelde Heinsius dat hij zijn belofte om den Koning te schrijven reeds had vervuld en dat hij Zijn Majesteit in dien brief tevens had verzocht een schrijven te richten tot den Keurvorst van Brandenburg. De raadpensionaris vond het echter bezwaarlijk om den Koning te vragen - zooals Buys wilde - ook zijnerzijds aan Danzig te schrijven ‘meenende dat er eenige incongruiteit was, dat, als de Staat zelfs zoude schrijven, den Heer Stadhouder verzogt zoude werden het zelve mede te doen.’ Al deze brieven schijnen echter niet veel te hebben uitgewerkt. In het ‘besogne’ der Staten van Holland van 22 Nov. werd het plan geopperd om ter aanmoediging van den invoer aan de kooplieden verlof te geven de helft van het in het a.s. voorjaar in te voeren graan wederom uit te voeren. Naar aanleiding hiervan schrijven de Amsterdamsche burgemeesters aan de gedeputeerden der stad dat dit plan hun niet wenschelijk lijktGa naar voetnoot1). Want is het graan elders duurder dan hier dan zal de koopman er toch de voorkeur aan geven zijn geheele scheepslading direct daarheen te zenden. Beter zou 't zijn dat de Staten een premie van eenige goudguldens per last uitloven aan degenen, die in het a.s. voorjaar hier graan invoeren. Hoe vroeger in 't voorjaar het graan komt, des te hooger behoort ook de premie te zijn. Burgemeesters hebben getracht de kooplieden te animeeren graan uit Toscane, Genua en Sicilië te doen komen maar dezen hebben er niet veel zin in omdat 't nog zoo onzeker is hoe hoog de graanprijs in 't voorjaar zal zijn. Het beste zal dus zijn dat de Staat zelf door bemiddeling der kooplieden in die streken graan koopt. Dat moet echter spoedig beslist worden want de schepen moeten uitzeilen vóór dat de vorst invalt. Verder moet men den kooplieden direct geld ter hand stellen want zij zullen niet geneigd zijn dit uit eigen zak voor te schieten. Deze adviezen werden door de gedeputeerden aan de | |
[pagina 260]
| |
Staten medegedeeld. Het voorstel om aan de kooplui toe te staan de helft van het ingevoerde graan weer uit te voeren werd toen verworpenGa naar voetnoot1). De Gecommitteerde Raden werden gemachtigd om voor rekening der provincie in Italië of elders graan te doen koopen of om door een stelsel van premies of door het waarborgen van den afzet de kooplieden te animeeren dit voor eigen rekening te doen. Uitdrukkelijk werd vastgesteld dat de Gecommitteerde Raden hierbij steeds in overleg met Amsterdam zouden moeten handelen. Op verzoek van Gecommitteerde Raden zonden de Amsterdamsche burgemeesters hun den 10den Dec. een advies toe omtrent den aankoop van graan in Sicilië, Sardinië, Toscane, Majorca, Barbarije en elders. In dit rapport wordt er o.a. op gewezen dat men gebruik kan maken van de omstandigheid dat er nu in de Middellandsche Zee Hollandsche schepen zijn, die wegens den misoogst van rijst en krenten in die gewesten geen retourvracht hebben. Men heeft in Den Haag in deze zaak erg getalmd. Uit een brief van gedeputeerden van 22 Dec. blijkt, dat er toen nog steeds geen vast besluit genomen was. Op dien dag hebben de afgevaardigden van Amsterdam hierover een speciale conferentie gehad met den raadpensionarisGa naar voetnoot2). Tegen het systeem om de kooplieden door premies aan te moedigen waren allerlei bezwaren gerezen; de brief spreekt van de ‘bekende inconveniënten’. De Amsterdamsche afgevaardigden trachten nu den raadpensionaris te overtuigen van de noodzakelijkheid, dat de provincie zoo spoedig mogelijk aan één of twee der steden opdracht zou geven om in Moscovië, Sicilië, Italië, Barbarije of elders graan te koopen. De heer Heinsius had er wel ooren naar, maar hij was toch niet ‘resolut’; hij wees er op dat de Gecommitteerde Raden en in 't bijzonder de beide heeren, die te Amsterdam waren geweest om met burgemeesters te overleggen, ‘de zaake geheel anders begreepen’. Welk besluit | |
[pagina 261]
| |
tenslotte genomen werd, blijkt uit deze briefwisseling nietGa naar voetnoot1). | |
Maatregelen ten aanzien van den Termijnhandel.Dr. Unger heeft in zijn proefschrift de aandacht gevestigd op een memorie, die omstreeks 1557 werd opgesteld, en waaruit blijkt, dat toen reeds te Amsterdam termijnhandel in graan zeer gebruikelijk was. Graan, dat ‘noch in Oostlandt’ of elders is, wordt verkocht tegen ‘merckelic hoogeren prijs, dan 't coren gemeynlicke vercocht wordt ten daghe van den voorseyden coopen’. Deze koopers, de haussiers, strooien dan geruchten uit omtrent toekomstige schaarschte, waardoor zij kunstmatig duurte verwekkenGa naar voetnoot2). Tegen het einde der 17de eeuw was de omvang van den termijnhandel vermoedelijk nog heel wat grooter. Bij plakkaat van 17 Oct. 1698 werd door de Staten-Generaal de verkoop van graan op tijd verboden. Immers het was gebleken, dat ‘meer en meer werdt gepractiseert, dat groote quantiteyten van granen werden verkocht bij die geene, die geen granen, of geen soodanige quantiteyt als sij verkoopen, in eigendom hebben, en dat daer door de selve granen merckelijck in prijs souden konnen steygeren .......’Ga naar voetnoot3). In de vergadering der Staten van Holland werd nu op één der volgende dagen de vraag opgeworpen of het niet wenschelijk was ook den termijnhandel in hop te verbieden. Tevens werd het voorstel gedaan om de reeds vóór de uitvaardiging van het plakkaat gesloten termijncontracten te vernietigenGa naar voetnoot4). Vooral tegen het laatstgenoemde | |
[pagina 262]
| |
voorstel werden door de afgevaardigden van Amsterdam, Edam en Hoorn vele bezwaren geopperd. Zij betoogden o.a. dat het niet gebruikelijk is om aan wetten terugwerkende kracht te verleenen en dat een dergelijke maatregel aan vele kooplieden groote schade zou toe brengen. De raadpensionaris antwoordde op het eerste bezwaar, dat dit beginsel volstrekt niet altijd wordt toegepast en wat het tweede bezwaar betreft was de heer Heinsius 't wel met de Gedeputeerden van Amsterdam eens ‘dat er dese en geene particulieren daer bij souden comen te lijden ofte te verliesen maer dat het voorz. verlies wierde gecompenseert per utilitatem publicam’Ga naar voetnoot1). Hij voegde hier nog aan toe dat het verbod van termijnhandel weinig nut zou opleveren als men het alleen voor de toekomst liet gelden ‘doordien niet alleen bij diergelijcke handelingen meer granen en hop vercoft en gecoft sijn als in de Provincie werden gevonden, maar dat oock ingevalle de voorz. handelingen stand souden grijpen en dat vervolgens de vercopers tot de dadelijcke leverantie souden werden geobligeert, het koorn ende de hop noch meer in prijs sullen steygeren als deselve bevorens sijn geweest’. De gedeputeerden schreven om nadere orders naar Amsterdam. De Vroedschap benoemde toen uit haar midden een commissie om de zaak nader te onderzoeken. Reeds den volgenden dag (24 Oct.) bracht deze commissie haar rapport uitGa naar voetnoot2). De commissie verklaart te hebben vernomen dat in hop geen windhandel noch koop en verkoop daarvan op tijd tusschen kooplieden onderling gedreven wordt. Het is dus ook niet noodig een verbod daarvan uit te vaardigen. Wel is 't gebruikelijk dat de kooplieden met de boeren een vóórkoop van hop aangaan maar 't zou heel verkeerd zijn deze te verbieden aangezien door deze voorkoopen verhoed wordt dat de hop naar het buitenland gaat. De commissie erkent echter dat er in graan veel windhandel gedreven wordt. Er is zeer veel graan verkocht met de conditie om vóór ultimo December steeds te mogen en na dato te moeten | |
[pagina 263]
| |
leveren. De verkochte hoeveelheid is zelfs zóó groot dat deze op verre na niet geleverd zal kunnen worden. Door de noodzakelijkheid om toch te moeten leveren zal de prijs vermoedelijk sterk worden opgedreven. De commissie voelt daarom wel veel voor het plan om deze contracten te vernietigen maar meent aan den anderen kant dat dit toch wel veel ‘bardigheid’ meebrengt ‘ten reguarde van zodanige menschen, die op een wettige en geoorlofde manier, bij zodanige koop op tijd voordeel hebbende gedaen, en gevaer van verlies geloopen, door zodanige annullatie daervan zouden werden berooft.’ De commissie slaat daarom een ‘middelweg ofte temperament’ voor, die daarin zou bestaan dat de koopers gedwongen worden genoegen te nemen met een prijs van f 160 per last rogge. Zij hebben dan nog een redelijke winst want de meeste partijen zijn verkocht tegen f 112 à f 115. De bedoeling der commissie was dus blijkbaar dat de verkooper in plaats van werkelijke levering zou kunnen volstaan met betaling van het verschil tusschen f 160 en den afgesproken prijs per last. Uit de wijze waarop de commissie deze zaak bespreekt blijkt wel dat de zg. ‘Differenz-geschäfte’ of ‘optie-partijen’ waarbij niet werkelijke levering doch slechts uitkeering van het prijs-verschil beoogd wordt, toenmaals op de Amsterdamsche graanbeurs zeer gebruikelijk warenGa naar voetnoot1). De Vroedschap vereenigde zich met de conclusies der commissie zoodat de gedeputeerden opdracht kregen in den geest van het rapport te handelenGa naar voetnoot2). Het resultaat was ten slotte dat de Staten van Holland den 25sten Oct. een besluit namen waarbij aan ‘Burgemeesteren en Regeerderen’ der steden de vrije hand werd gelaten, om ten aanzien van de loopende termijncontracten te handelen zooals zij wenschelijk zouden achtenGa naar voetnoot3). Een pover resultaat dus! Vermoedelijk zal de Amsterdamsche | |
[pagina 264]
| |
stadsregeering wel gehandeld hebben in den geest van het rapport. Er deden zich echter allerlei moeilijkheden voor zoodat de Staten van Holland den 28sten Nov. op verzoek van Amsterdam het besluit namen ‘een vaste ende generale voet’ voor te schrijven voor het afdoen van dergelijke contracten. De verkoopers zijn niet gehouden ‘effective’ te leveren maar kunnen volstaan met betaling van de helft van de som, die het verschil uitmaakt tusschen den prijs in de contracten uitgedrukt en den graanprijs op 16 Oct. d.w.z. op den dag, waarop de uitvoer werd verboden (volgens de prijscourant van 18 Oct.). | |
De toestand te Amsterdam en de aldaar genomen maatregelen.Toen het Amsterdamsche gemeente-bestuur na het bovenvermelde bezoek der kooplieden van 14 Oct. tot het besef gekomen was dat er werklijk hongersnood dreigde, was één zijner eerste maatregelen door de kapiteinen der burgerwacht in hunne respectieve wijken een onderzoek te laten instellen naar den aanwezigen graanvoorraadGa naar voetnoot1). Den 24sten Oct. volgde toen een besluit van de Vroedschap om voor rekening van de stad een hoeveelheid graan, erwten, boonen, rijst en andere levensmiddelen aan te koopenGa naar voetnoot2). Het noodige geld zou uit de stedelijke Wisselbank geleend mogen worden. Voor den graanhandel werden den 5den Nov. strenge voorschriften uitgevaardigdGa naar voetnoot3). Om nog grootere prijsstijging te voorkomen werd bepaald dat voortaan de graanhandelaren alleen zouden mogen verkoopen aan degenen ‘die dezelve graenen tot haer neringe en eygen gebruijk van nooden hebben’ of aan degenen, die door burgemeesters zijn aangesteld ‘om het gekochte aen de bakkers en de andere neringdoende te distribueren’. De speculatieve tusschenhandel werd dus onmogelijk gemaakt. Overigens is de beteekenis dezer resolutie mij niet duidelijk. Want | |
[pagina 265]
| |
waartoe dient de aanstelling van tusschenpersonen voor de distributie wanneer tevens aan graankoopers en neringdoenden de vrijheid gelaten werd direct onderling zaken te doen? Of zou de resolutie - ondanks het woord ‘of’ - toch zóó uitgelegd moeten worden dat dit laatste verboden was? Ook de instructie der op 18 Nov. benoemde tusschenpersonen - welk stuk in het Groot-Memoriaal te vinden is - geeft daaromtrent niet voldoende opheldering. Wij vernemen daaruit dat Pieter de Haan en Jan Matthijsz. in compagnie, Adriaen Munkedam en Dirk Bet in comp., Jacob Backer, Pieter Tak en Jan Ebbenhorst in comp. aangesteld zijn tot het inkoopen van graan om dat wederom te verkoopen aan bakkers, brouwers, grutters en andere personen, die in hun bedrijf graan gebruiken. Zij mogen ook wel aan ‘buitenluiden’ verkoopen maar dit graan mag natuurlijk niet zonder verlof van burgemeesters worden uitgevoerd. Zij moeten de koopers ‘op 't civielste gerieven’ om geen duurte te veroorzaken. Zij mogen geen hoogere prijzen vragen ‘als naedat de Cours en prijse dagelijx ter Beurse onder de kooplieden zal zijn’. Wekelijks moeten zij aan Burgemeesters opgeven hoeveel zij hebben gekocht en verkocht, welke soorten en de namen der makelaars, door wier bemiddeling de koop tot stand kwamGa naar voetnoot1). Op deze instructie hebben Munkedam en Bet den eed afgelegd terwijl de anderen ‘bij ware woorden in plaats van eede’ beloofden hun verplichtingen te zullen nakomen. Men kan niet zeggen dat deze instructie veel licht verspreidt aangaande den aard der nieuwe instelling. Vermoedelijk zal hier wel bedoeld zijn zooveel mogelijk den tusschenhandel, die de prijzen immers opdrijft, uit te schakelen. Men onderscheidde nl. te Amsterdam - weliswaar volgens gegevens uit lateren tijd - drieërlei soort kooplieden: 1o de importeurs, 2o de kooplieden of ‘tweede hand’, die de ingevoerde waren dadelijk opkoopen en opslaan, 3o de com- | |
[pagina 266]
| |
missionairs, de den schakel vormden tusschen de ‘tweede hand’ en het publiekGa naar voetnoot1). Door de bovenvermelde besluiten der Staten van Holland en der Staten-Generaal was de uitvoer naar het buitenland verboden. Maar bovendien beperkte Amsterdam ten zeerste den uitvoer uit de stad naar de andere steden en dorpen der provincie en der Unie. Den 5den Nov. besloot de Vroedschap dat voor geen enkele plaats méér zou worden afgegeven dan - naar het oordeel der Amsterdamsche burgemeesters - voor levensonderhoud absoluut noodig is terwijl in Amsterdam minstens een voorraad van 7800 last zou moeten blijvenGa naar voetnoot2). Er werd blijkbaar door de kooplieden tersluiks toch wel meer graan uitgevoerd dan door burgermeesteren ter voorziening in den nood van de andere steden en dorpen der Unie werd toegestaan. Immers den 7den Nov. bleek het noodig een ernstige waarschuwing tot de kooplieden en schippers te richten tegen het uitvoeren van graan zonder het vereischte paspoortGa naar voetnoot3). Niemand mag met een schip, waarin graan geladen is, ‘tusschen de wagthuysen op deser Stede boomen gesteld’ varen zonder voorzien te zijn van een paspoort. Voorts deelen Burgemeesteren op 5 Nov. aan den Raad mede dat de broodprijs weer met eenige stuivers zal moeten worden verhoogdGa naar voetnoot4). Het staat te vreezen dat de ‘kleine gemeente’ misschien ‘tot buitensporigheden en feitelijkheden zouden kunnen vervallen, waerdoor de stad in groote confusie en disordre zoude worden gebracht.’ Burgemeesteren achten niet wenschelijk om de stads-korenmagazijnen aan te spreken ‘alzoo het zelve veel geroeps zoude veroorsaken’. Men besloot dus het vanouds beproefde middel maar weer toe te passen om nl. aan de behoeftigen door de wijkmeesters lootjes te doen uitgeven, waarvoor zij het | |
[pagina 267]
| |
roggebrood van zes pond twee stuivers beneden den gewonen prijs kunnen verkrijgen. Den 11den Nov. wordt voor de tweede maal aan de kapiteinen der Burgerwacht bevolen een onderzoek in te stellen naar de hoeveelheid koren in pakhuizen en vaartuigen alsmede in de huizen der bakkers en gruttersGa naar voetnoot1). Wie een onjuiste aangifte doet, zal gestraft worden met een boete van f 1000. Smokkelen had blijkbaar ook toenmaals voor velen groote verleiding. Zoo vernemen we uit een verordening van 14 Nov. dat ‘sommige quaadwillige en baatsuchtige menschen’ zich niet ontzien graan zonder paspoort uit te voeren ‘door verscheide sinistre en ongeoorloofde practijken’Ga naar voetnoot2). Ze verpakken het graan nl. in balen, zakken, koffers, kisten enz. en trachten 't dan ‘bedektelijk’ uit te voeren. Hoe zeer de overheid zich beijverde de gevoeligheid van het lagere volk in dezen tijd van gebrek niet te kwetsen, blijkt uit het volgende geval. Met St. Nicolaas waren de Amsterdammers blijkbaar gewoon een bijzonder soort fijn en lekker gebak te eten. Het bakken van dit soort brood wordt den 29sten Nov. verboden met de volgende motiveeringGa naar voetnoot3): ‘Nademaal de tijd aanstaende is, in dewelke men binnen deze stad Amsterdam de gewoonte heeft te bakken een soort van brood genaamd deuvekater alsmede andere formaten van gebak, onder de naam van St. Nicolaasgoed bekend, waertoe gebruijkt werd de blom van het tarwemeel, en welkers grover gedeelte dan weder vermengt werd onder het deeg van ander brood, en dat het bij de jegenwoordige schaersheid van koorn en de steigering van de prijs van dien ten | |
[pagina 268]
| |
hoogsten billijk is, dat het brood op een gelijke wijze werde gebakken, en de minvermogende met de meerder daaromtrent gelijk zij ....’ De brood-bedeeling gaf tot verschillende misbruiken aanleiding. Er waren bakkers, die twee, drie, vier en soms nog meer lootjes verlangden voor één brood. Het kwam ook voor dat er een soort handel in lootjes werd gedreven of dat deze in brandewijn werden omgezet. Voorts gaven sommigen, bij het halen van lootjes bij de wijkmeesters, hun familie grooter op dan deze inderdaad was. Tegen de bedrijvers van al deze wandaden worden bij een verordening van 10 Dec. strenge straffen bedreigdGa naar voetnoot1). De bakkers, die voor de eerste maal op dergelijk bedrog betrapt worden, verbeuren f 100 op elk lootje, dat ze te veel ontvangen en zullen zes maanden lang hun bedrijf niet mogen uitoefenen; bij recidive zal hun dat voor altijd ontzegd worden. Onder het lagere volk bestond in deze dagen blijkbaar groote ontevredenheid. Er heerschte een oproerige geest, die o.a. tot uiting kwam in een onhebbelijk optreden tegen de wijkmeesters bij de uitdeeling van lootjes. In plaats van de ‘goede voorzorge met alle bescheidenheid naar behooren te erkennen’ gedraagt men zich oneerbiedig en ‘onheusselijk’ tegenover de wijkmeesters en ontziet zich zelf niet ‘omtrent derzelver huysen en persoonen insolentien te plegen’. Daartegen wordt den 16den Dec. een enstige ‘waarschouwing’ uitgevaardigdGa naar voetnoot2). | |
Moeilijkheden tusschen Amsterdam en de andere steden.In het vertrouwelijk onderhoud, dat Buys den 4den Nov. met den raadpensionaris had, gaf de handige Amsterdamsche diplomaat ‘eerst wat duisterder en daarna klaar’ te kennen, dat Amsterdam - aangezien de graanvoorraad in de stad sterk verminderde - binnenkort wellicht verplicht zou | |
[pagina 269]
| |
zijn ‘de hand te sluiten’Ga naar voetnoot1). Heinsius antwoordde daarop dat hij in elk geval verwachtte dat - mocht het onverhoopt noodig zijn - de Amsterdamsche regeering ‘zulks liever allengskens, met het toestaan van spaarsamer uitvoer, zoude gelieven te doen, als eensklaps, gelijk men zegt’. De missive, waarin Buys verslag doet van dit onderhoud, dat vn. de mogelijkheid van graantoevoer uit Engeland betrof, werd den volgenden dag in de vergadering van de Amsterdamsche Vroedschap voorgelezen. Deze nam toen het reeds vermelde besluit om zeer spaarzaam te zijn bij de afgifte van graan voor andere plaatsen. Natuurlijk had dit besluit allerlei onaangenaamheden ten gevolge. Vooral met Rotterdam, Gouda, Dordrecht en Delft had men 't telkens aan de stok. Burgemeesteren beklagen zich in hun briefwisseling met de gedeputeerden bitter over de veeleischendheid en de ondankbaarheid der andere steden. Het is dan ook met blijkbare ingenomenheid, dat zij in hun brief van 24 Nov. melding maken van een ‘seer beleefde missive van dankbaerheyt’, ontvangen van de burgemeesters van Haarlem. De gedeputeerden krijgen daarbij tevens opdracht om ‘onder vier oogen’ aan den pensionaris van Haarlem mee te deelen dat zijn stad nog wel wat krijgen kan maar dat 't dan spoedig aangevraagd moet worden aangezien de voorraad opraaktGa naar voetnoot2). De Amsterdamsche gedeputeerden hadden zich in de Staten-vergadering telkens tegen de verwijten van de afgevaardigden der andere steden te verdedigen. Dat was blijkbaar niet altijd even makkelijk. Vandaar vragen zij in hun brief van 20 Nov. een opgave van de hoeveelheden graan, die Amsterdam sinds het verbod van uitvoer aan andere steden heeft doen toekomen ‘omme ons daermede tegens de attacques van de andere steden te cunnen veijligen’. | |
[pagina 270]
| |
Na afloop van de vergadering der Staten van Holland van 21 Nov. trad de raadpensionaris op de heeren van Amsterdam toe en gaf uiting aan zijn groote bezorgdheidGa naar voetnoot1). In vele steden - o.a. in Gorkum, Woudrichem, Asperen en Heukelom - dreigde hongersnood, zoodat Heinsius vreesde voor ‘stremming in de negotie en navigatie, binnenlandse tweespalt en verdere inconveniënten’. Hij was van oordeel dat aan de steden, die het meest gebrek leden, verzocht moest worden om precies op te geven hoeveel zij noodig hadden. Daarin zou dan moeten worden voorzien door die steden, die nog over eenigen voorraad beschikten. Voorts betoogde Heinsius dat 't noodzakelijk was om de beloofde zending van 150 last graan voor den bisschop van Luik - in Dordrecht door de regeering dier stad eigenmachtig aangehouden - te doen doorgaan daar men den bisschop vooral geen voorwendsel mocht geven om naar de Fransche zijde over te gaan. Want de koning-stadhouder had vernomen, dat de bisschop met Frankrijk onderhandelde. Toen de raadpensionaris dit ‘in secretesse confieerde’, vroegen de Amsterdamsche heeren oolijk ‘of hij die zaake par politique ook zwaarder maakte als ze inderdaad was’. Heinsius antwoordde echter dat de Koning den vorigen avond daarover zeer ernstige berichten had vernomen. Men zal wellicht vragen waarom de raadpensionaris zich over deze kwestie tot de Amsterdamsche afgevaardigden richtte, daar toch Dordrecht hierin de schuldige was. Dat komt omdat de regeering van Dordrecht zich verontschuldigde met de bewering dat Amsterdam weigerde graan voor de godshuizen van Dordrecht te laten uitvoeren. De burgemeesteren van Amsterdam zijn over dit verwijt zeer verontwaardigd. Zij kunnen ‘met de ronde waarheid’ zeggen dat zij sinds het verbod van uitvoer aan Dordrecht consent tot uitvoer van 194⅔ last hebben gegevenGa naar voetnoot2). Het is waar dat Dordrecht eenige dagen geleden 25 à 30 last heeft verzocht voor haar diaconie (niet 30 à 40 last, zooals men ter vergadering heeft beweerd!) Amsterdam heeft | |
[pagina 271]
| |
15 last toegestaan maar die zijn niet eens afgehaald! Den volgenden dag (22 Nov.) werd door de Staten van Holland een ‘besogne’ gehouden. Bij die gelegenheid betoogden de gedeputeerden van Amsterdam dat hun stad jaarlijks wel 10000 last voor eigen gebruik noodig had. In hun brief van 24 Nov. zeggen de Amsterdamsche Burgemeesters dat deze opgave hun zeer ‘behaeghlijk’ is ‘omdat wij hebben verstaan dat de andere steden haar nootdruft jaarlijks mede wat ruym hebben genomen’; in werkelijkheid heeft de stad echter zoowel voor het brouwen van bier als voor het bakken van brood niet meer dan 9000 last noodigGa naar voetnoot1)! Wat het voorstel betreft, dat de raadpensionaris in het besogne ter tafel heeft gebracht - n.l. dat iedere stad precies zou opgeven over hoeveel graan zij nog beschikt - zeggen burgemeesters te vreezen dat de opgave der steden niet altijd ‘conform de waarheijt soude wesen.’ De gedeputeerden krijgen daarom opdracht om niet te veel los te laten en eerst eens af te wachten wat de andere steden doen ‘om dien naer advenant, ook meer of min specificq te gaan.’ In elk geval mogen gedeputeerden naar waarheid zeggen dat Amsterdam niet eens meer voor een vol jaar voorzien is en - ‘hoe seer wij souden connen worden geconsidereert aan ons eygen selfs de naaste te sijn’ - ook geen plan heeft om méér vast te houden dan als provisie voor zes maanden noodig is. Sedert 16 Oct. heeft Amsterdam in totaal al voor 5000 last verlof tot uitvoer gegeven en de stad is nog steeds bereid om aan de steden en dorpen, die het ergste gebrek lijden, eenig graan af te geven. Het zal echter moeilijk gaan ook nog de andere provincies te helpen. Men moet echter uit de ‘verkeerde suppositie, als of alhier nog veel te haelen soude wesen’ geen onjuiste gevolgtrekkingen maken. Ten slotte betoogen burgemeesters in dezen uitvoerigen brief nog dat Amsterdam veel voelt voor de militie der Republiek, die in garnizoen ligt in de steden der Generali- | |
[pagina 272]
| |
teit en in de Spaansche Nederlanden maar dat 't - naar hun meening - meer op den weg van den koning ligt om het Parlement te bewegen uitvoer van koren uit Engeland ten behoeve van die garnizoenen toe te staan. Amsterdam wil echter nog wel een kleine hoeveelheid graan voor die garnizoenen afstaan. De ongelukkige stad Gorkum kan ook nog wel wat krijgen, al is het eigenlijk meer de plicht van Dordrecht om daarvoor te zorgen, aangezien die stad ‘volgens haar eijgen bekentenisse’ nog voorraad voor een heel jaar heeft. Maar het grootmoedige Amsterdam wil ‘alleen reflecterende op de redelijkheijt en verbintenisse die er tusschen ons en een mede-lid van de provincie is, liever een goed exempel aan anderen geven, als een quaat exempel van een ander opvolgen’! In de vergadering der Staten van 20 Dec. werden harde noten gekraakt over het onderhoud der troepen in de Spaansche Nederlanden, die ‘van honger souden moeten vergaan of t' eenemaal verlopen’ als zij niet van graan zouden worden voorzienGa naar voetnoot1). Voor de landsverdediging zou dat natuurlijk noodlottig zijn en bovendien zou men later ‘bij wervingh van nieuwe trouppes in plaets van de gesturve of gedeserteerde ongelooflijke oncosten hebben te supporteren’. De uitslag der beraadslaging was dat men een verzoek richtte tot Amsterdam, Rotterdam en Dordrecht, in welke steden - naar men meende - nog wel voorraad was, om 200 last voor het genoemde doel beschikbaar te stellen. De afgevaardigden der genoemde steden protesteerden levendig tegen de bewering dat in hun steden nog voldoende voorraad aanwezig zou zijn. Toch stelde Amsterdam - volgens een brief van burgemeesters van 22 Dec. - nog 100 last beschikbaarGa naar voetnoot2). In dezen brief wordt echter tevens met nadruk betoogd dat dit de laatste hoeveelheid is, die Amsterdam kan missen.
Maar toen de nood zoo hoog was gestegen, was gelukkig ook de redding nabij. Het was een zachte winter zoodat | |
[pagina 273]
| |
den 13den Jan. 1699 geconstateerd kon worden dat ‘bij dit vaerbaer en open winterweer reeds eenige granen zijn ingekomen en, onder Gods zegen, nog meerder staen te volgen’. De vroedschap haast zich dan ook de belemmerende bepalingen voor den graanhandel, op 5 Nov. uitgevaardigd, weer in te trekken ‘opdat de negotie, de zuil en 't welvaren van deze stad, des te vrijer en met minder beletsel magh werden gedreven en de kooplieden en andere te meerder aangemoedigt om hun graenen herwaerts te laten brengen’Ga naar voetnoot1). Voor uitvoer blijft echter voorloopig nog een consent noodig. Het zou trouwens spoedig blijken dat men zich had blij gemaakt met een doode musch. Want in het voorjaar was de nood wederom zeer hoog geklommen. Daarover hoop ik in een volgend artikel nog een en ander mee te deelen.
Uit de hier medegedeelde gegevens blijkt duidelijk dat de eigenaardige regeeringsvorm der Republiek ook in tijden van duurte en van dreigenden hongersnood het nemen van snelle en krachtige maatregelen belemmerde. Tevens blijkt welk een wantrouwen en welk een gebrek aan samenwerking er tusschen de steden onderling heerschten. Amsterdam had op de besluiten der Staten in deze kwesties een overwegenden invloed. De machtige stad voerde - in het besef dat zij over de grootste voorraden beschikte - zoowel tegenover den raadpensionaris als tegenover de andere steden een zeer hoogen toon. Ten slotte vestig ik er de aandacht op dat, bij het nemen der soms zeer ingrijpende maatregelen, de angst voor de publieke opinie en de vrees voor onlusten van grooten invloed zijn geweest. |
|