Onze Eeuw. Jaargang 17
(1917)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Roger de Rabutin, graaf van Bussy
| |
[pagina 198]
| |
gezegd wordt is, in zijn kortheid, geheel onjuist, en, in de meeste gevallen, klakkeloos van elders overgenomen. Men leest eenige zijner brieven, zooals ze in alle ‘recueils de lettres’ voorkomen; men kent enkele belangrijke gebeurtenissen uit zijn leven; men vindt in die brieven en die feiten een schijnbare bevestiging van het elders genoteerde ‘cliché’, en acht het overbodig zich nog verder met een dergelijke tweederangsfiguur te bemoeien. En wat het groote publiek betreft: dat kent Bussy alleen als den kwaadsprekenden neef van de beroemde Madame de Sévigné en als den geestelijken vader van wat men een ‘rabutinade’ noemt. Toch beschouwt niemand minder dan Gaston Boissier hem als: ‘un des personnages les plus curieux du XVIIe siècle’. Lanson, in zijn ‘Manuel’, karakteriseert Saint-Evremond en Bussy als: ‘des types largement représentatifs parmi les courtisans et gentilshommes dont on a des lettres’, en elders noemt hij Bussy: ‘un des plus exquis exemplaires de la société française du XVIIe siècle’. Bussy is in briefwisseling geweest met een groot aantal bekende personen van zijn tijd, en een brief van zijn hand te ontvangen was voor velen van hen een groote gebeurtenis: zijn oordeel over allerlei zaken had bij hen een autoriteit die wij tegenwoordig eenige moeite hebben ons voor te stellen. Als jong edelman heeft hij geschitterd aan het hof te Versailles op 't oogenblik waarop dit in zijn glanstijdperk was, en hij heeft gedurende die jaren geheel Europa doen spreken van zijn liefdesavonturen. Als generaal van de cavalerie heeft hij een Turenne jaloersch gemaakt. Zijn kasteel is nog tegenwoordig een tweede Chantilly, veel minder bezocht, weliswaar, maar waarvan een ‘gids’ bestaat van 150 bladzijden. En, al behoort hij dan niet tot de groote Fransche schrijvers, toch sprak een stylist als La Bruyère van ‘écrire comme Rabutin’, en heeft Sainte-Beuve hem gewaardeerd als ‘un de ceux qui ont rendu des services à la prose française entre Pascal et La Bruyère’. Zeer terecht heeft dan ook Bussy's jongste biograaf, Gérard-Gailly, de opmerking gemaakt dat hem, na de groote genieën van zijn eeuw, zeker een der eerste plaatsen toekomt onder | |
[pagina 199]
| |
de grootheden van den tweeden rang. ‘On découvre Bussy-Rabutin à tous les détours du XVIIe siècle. Il traverse le second plan de presque toutes les scènes’. Wanneer men nu nagaat hoe het komt dat Bussy, zoowel wat de feiten als wat zijn persoonlijkheid betreft, zoo algemeen verkeerd wordt beoordeeld, dan ziet men dat daarvan twee omstandigheden vooral de schuld zijn. Men heeft hem bijna steeds slechts bestudeerd òf in verband met andere personen, zooals Madame de Sévigné, Turenne, le Père Bouhours, òf van een bepaald gezichtspunt uit, b.v. als ‘libertin’, als schrijver van Mémoires, als verbannene van het hof, als krijgsoverste, als ‘homme à femmes’, als ‘critique littéraire’, als ‘un mécontent d'autrefois’ - en in geen van die gevallen kon een zoo veelzijdige figuur als hij tot zijn recht komen. Een eerste volledige, maar zeer korte schets van zijn persoonlijkheid komt voor in de Revue des Deux Mondes van 1842, van de hand van Bazin, maar dit ‘portrait historique’ dateert van vóor de volledige uitgave zijner ‘Correspondance’, die in 1850 is verschenen. Eerst voor weinige jaren is eindelijk aan Bussy de welverdiende eer te beurt gevallen van een boekGa naar voetnoot1), waarvan hij zelf de hoofdpersoon is, en is eindelijk het uur gekomen waarop hij misschien in breedere kringen op een vollediger, juister en billijker beoordeeling mag gaan rekenen. Dit opstel moge het zijne daartoe bijdragen. Te vroeg daarvoor is het zeker niet! | |
I.Roger de Rabutin, graaf van Bussy, is geboren in 1618, te Epiry in Bourgogne: hij was dus een weinig ouder | |
[pagina 200]
| |
dan Pascal, Molière, La Fontaine en zijn nicht de Sévigné, een weinig jonger dan Corneille. De Rabutins waren van zeer ouden adel: een Mayeul de Rabutin wordt genoemd in 1118; het is met dezen Mayeul dat de ‘Généalogie de sa maison’ begint die Bussy later zelf zou schrijven. Er zijn in het geslacht der Rabutins hoogst merkwaardige figuren, waaronder meer dan éen sterk sprekende trekken gemeen heeft met Roger. Daar is Anne de Rabutin, gedood, aan het einde der vijftiende eeuw, op de brug van Beauvais, ‘pimentant son intrépidité d'un esprit qui passa en proverbe’ en dien men o.a. bij Comines genoemd vindt. Daar is François, bastaardzoon van Hugues, tijdgenoot van François I, die ‘evenals Caesar’, een ‘Commentaire sur le faict des dernières guerres en la Gaule belgique’ heeft geschreven. Daar is de vriendin van Saint François de Sales, Sainte-Chantal, de grootmoeder van Madame de Sévigné, van wie Bussy, te zamen met zijn dochter de Coligny, een ‘Vie abrégée’ heeft geschreven, en wier geschiedenis soms doet huiveren. Daar is François, de grootvader van Roger, wiens devies luidde: ‘Et si omnes, ego non’. Geen enkele van de leden van dat geslacht is banaal: overal vindt men dezelfde onstuimigheid, denzelfden drang naar onafhankelijkheid, dezelfde zucht naar avonturen. En ‘les rabutinades comme incorrigible frénésie de la race!’ Bussy spreekt bijna niet over zijn moeder. Van zijn vader vertelt hij ons dat deze zeer belezen was en zeer veel wist wat een officier niet bepaald noodig heeft voor zijn vak: hij sprak o.a. vloeiend Spaansch. Roger's opvoeding werd dan ook niet verwaarloosd. Op elfjarigen leeftijd werd hij te Parijs op het Collège de Clermont gedaan, tegenwoordig Louis-le-Grand; hij leerde er waarschijnlijk Saint-Evremond kennen. Men zegt van hem dat hij gewillig, vroom en schrander was; de twee eerstgenoemde eigenschappen schijnen later min of meer verloren gegaan te zijn. In 1634, zestien jaar oud, vertrouwde zijn vader hem het bevel toe over een zijner regimenten; gedurende deze periode leerde hij, als subaltern officier, den vader van den ‘Grooten Condé’ kennen. Op twintigjarigen leeftijd, na eenige | |
[pagina 201]
| |
veldtochten meegemaakt te hebben, komt hij aan het hof, waar Richelieu hem tot ‘mestre de camp d' infanterie’ maakt, maar weldra genoodzaakt werd streng tegen den jongen edelman op te treden, toen deze in een duel zijn tegenstander gedood had. Dank zij de bescherming van Condé kwam onze jonge kemphaan er echter nog vrij genadig af. Zijn talrijke liefdesavonturen uit dien tijd ga ik stilzwijgend voorbij; zij onderscheiden zich niet van die van andere jonge edelen uit de hofkringen. Zeer bekend is vooral zijn mislukte schaking van madame de Miramion, die talrijke geschiedschrijvers ons in geuren en kleuren verteld hebben, waaronder ook de heldin zelve van het avontuurGa naar voetnoot1). Ik vermeld slechts dat een dier avonturen hem vijf maanden gevangenschap in de Bastille kostte, wat daarom interessant is te vermelden, omdat hij daar den bekenden, of, wil men liever, beruchten maréchal de Bassompierre ontmoette, oud-kolonel van de garde, vriend en vertrouweling van Hendrik den Vierde, een van die menschen wier invloed niet anders dan funest kan zijn voor een jongmensch van drie en twintig jaar. In een van hun gesprekken vertelde de oude Bassompierre aan zijn jongen vriend, die vol bewondering naar hem luisterde, dat hij bij zijn komst in de Bastille, om geen ‘legioen’ van adellijke dames te compromitteeren, zes duizend minnebrieven had verbrand! En we kunnen gerust aannemen dat Bassompierre ternauwernood heeft overdreven: daarvoor behoeft men slechts zijn Mémoires te lezen, in 1665 uitgegeven door zijn secretaris, en waarvan tien edities zijn verschenen. Bussy kan daar in de Bastille heel wat levenswijsheid opgedaan hebben! In 1643 huwde Bussy, een jaar vóor het huwelijk van zijn nicht Marie met den markies de Sévigné. Bussy's ouders hadden gaarne gezien dat de jonge Marie gravin de Bussy was geworden, maar Roger beschouwde zijn nichtje, zooals | |
[pagina 202]
| |
hij later zelf bekende, als ‘la plus jolie fille du monde pour être la femme d'un autre.’ Gelukkig is Madame de Sévigné steeds doof gebleven aan dat oor, zelfs na den dood van den markies. Maar welke verrukkelijk geestige brieven hebben wij niet te danken aan de flirt tusschen die twee van geest tintelende menschen. Wat een genot is de lectuur van die briefwisseling! ‘C'est le roman le mieux écrit que nous ayons’, zegt ergens Sainte-Beuve. In 1646 - zijn vader was juist gestorven - vertrekt Bussy naar Vlaanderen, waar de oorlog opnieuw is uitgebroken: hij bedekt er zich met roem; de Groote Condé deelt met hem de eer der overwinning en brengt hem in zijn eigen karos naar Parijs terug. Vooral bij het beleg van Mardick onderscheidt Bussy zich, niet alleen door zijn talenten als aanvoerder, maar ook door groote persoonlijke dapperheid: hij is, met den prins van Conti, de eerste geweest die in de Spaansche loopgraven binnendrong. Nauwelijks te Parijs teruggekeerd, trof hem een kort, maar zeer hevig verdriet door den dood van zijn jonge vrouw, die hem drie dochtertjes naliet, welke na den dood harer moeder bij haar grootmoeder de Toulongeon werden opgevoedGa naar voetnoot1). Bussy zelf was genoodzaakt naar het hof terug te keeren, in 't belang van een toekomst die schitterend beloofde te worden. Te Parijs teruggekeerd tracht Bussy, vol eerzucht en ijdelheid, op alle wijzen de aandacht te trekken. Met een ongeloofelijke brutaliteit valt hij alles aan wat hem mishaagt; overal en in alles laat hij den vrijen teugel aan zijn spotzieken geest, maakt zich natuurlijk tal van vijanden, en, zonder het te begrijpen, bereidt hij op deze wijze zijn latere ongenade voor. Er is nog een andere omstandigheid, die hem later niet minder noodlottig zou worden, en waaraan men m.i. niet genoeg aandacht heeft geschonken. Gedurende de tweede Fronde is Bussy aanhanger van de partij van het koningshuis en dus tegenstander van Condé. En nu is het vooral aan Bussy te danken geweest dat men Condé, | |
[pagina 203]
| |
op zijn vermomde vlucht door Frankrijk, op het spoor is gekomen en bijna gevangen had genomen. Men kan zonder aarzelen aannemen dat Condé zich dit échec zeer lang herinnerd heeft: men weet hoe rancuneus hij was! Intusschen was Bussy door Mazarin tot ‘maréchal de camp’ benoemd, maar, volgens zijn gewoonte, had de kardinaal vergeten hem het geld uit te laten betalen dat die nieuwe waardigheid eischte; en daarmee beginnen de geldzorgen, waaronder Bussy zijn geheele leven gebukt heeft gegaan. Hij komt nu onder de directe bevelen te staan van Turenne, en men weet hoe van het eerste oogenblik af de verhouding tusschen de beide mannen veel te wenschen heeft overgelaten. Eigenlijk was Turenne - en men kan hem geen ongelijk geven - doodsbang voor Bussy's spotliederen en scherpe uitvallen, en hij is het die Bussy in een rapport aan den koning genoemd heeft: ‘le meilleur officier de Votre Majesté pour faire des vers’. Men mag aannemen dat ook de slechte rapporten van Turenne het hunne hebben bijgedragen tot Bussy's ongenade en ballingschap. Later hebben beide mannen zich met elkander verzoend. Van 't jaar 1653 dateert Bussy's beroemde liaison met de mooie en geestige Madame de Montglas. Het is het oogenblik waarop Henriette d'Angleterre aan het hof komt, het oogenblik waarop Mazarin zijn nichten uithuwelijkt aan de aanzienlijkste namen van het koninkrijk, het oogenblik tenslotte waarop de jongste der edellieden, Lodewijk de Veertiende, het leven met volle teugen begon te genieten. Nooit had het moderne Europa een schitterender hof gezien dan dat van Versailles, en Bussy is er een der meest in 't oog vallende persoonlijkheden. Het jaar daarop neemt Bussy deel aan een veldtocht in Spanje, een soort militaire wandeling, onder de bevelen van zijn vriend den prins van Conti, die op dat oogenblik verliefd was op Madame de Sévigné. De beide vrienden amuseerden zich ‘comme des princes’; Bussy redigeerde al zijn militaire rapporten in versvormGa naar voetnoot1). Intusschen blijven de dreigende wolken boven | |
[pagina 204]
| |
zijn hoofd hangen. Hij had niets te verwachten van den sluwen Mazarin; nog minder van den jaloerschen Turenne; de vriendschap van Condé is in haat veranderd. Te Parijs teruggekeerd had Bussy bovendien de onvoorzichtigheid zijn betrekking te verkoopen aan Fouquet, wat Mazarin hem zeer kwalijk nam. De geldzorgen vermeerderen, en als, in 1657, een nieuwe oorlog ontbrandt, ontbreekt het Bussy aan de middelen zich daartoe uit te rusten. Madame de Sévigné trekt op 't laatste oogenblik een belofte in van geldelijken steun, en Bussy heeft het ten slotte slechts aan zijn maîtresse, Madame de Montglas, te danken dat hij eindelijk het noodige geld vindt. Hij vertrekt, onderscheidt zich weer, neemt voor den koning Dixmuiden en enkele andere versterkte plaatsen. Maar de vijandschap en de naijver van Turenne berooven hem van de vruchten van dit alles: de maarschalkstaf, waarop hij thans alle recht had, wordt hem ook dezen keer weer geweigerd. En hiermee zijn wij gekomen tot de twee gebeurtenissen die eindelijk aan Bussy's vijanden de gelegenheid hebben gegeven hem te treffen, en die de directe aanleiding zijn geweest tot zijn gevangenneming en zijn verbanning: ‘la débauche de Roissy’ en het in druk verschijnen van de ‘Histoire Amoureuse des Gaules’.
Gedurende de Paaschweek van het jaar 1658 waren eenige ‘libertins’ - Vivonne, Nevers, Grammont, de Guiche, Mancini - Parijs ontvlucht, om op hun wijze die dagen van vroomheid door te brengen op een der bezittingen van Vivonne, in de buurt van de hoofdstad. Op 't laatste oogenblik werd ook Bussy uitgenoodigd het feest bij te wonen, eigenlijk om het te leiden. En weldra liep te Parijs het gerucht dat men zich daarginds, te Roissy, schuldig had gemaakt aan zeer weinig vrome handelingen: het heette dat men er een varken had gedoopt en schuine liedjes had gezongen in den vorm van kerkelijke liederen! De verontwaardiging was algemeen, vooral tegen Bussy: hij toch zou de heilig- | |
[pagina 205]
| |
schennende liedjes gemaakt hebben. Hij was bovendien - dit mag wel niet uit het oog verloren worden - de eenige deelnemer aan het feest die niet geparenteerd was aan een of ander lid van de koninklijke familie! Tot de meest verontwaardigden behoorden de koningin-moeder en Mazarin. Bussy buigt intusschen het hoofd niet onder het onweer, dat verschrikkelijk was; hij toont integendeel een groote kalmte en opgewektheid. Maar toen, korten tijd daarna, Madame de Montglas ziek wordt, blijkt het hoe overspannen zijn zenuwen onder dit alles geraakt zijn: zijn energie schijnt gebroken; gedurende verscheiden maanden is hij gedwongen het bed te houden. Nauwelijks genezen, verneemt hij dat Madame de Montglas wederom ziek is geworden en zich te Lyon bevindt. Onmiddellijk snelt hij er heen. Hij vindt te Lyon zijn maîtresse omringd door een klein gezelschap van discrete vrienden. Men vraagt hem om eens iets te vertellen over het beruchte feest te Roissy, en Bussy doet nog eens enkele van de verhalen die daarginds zijn vrienden zoozeer vermaakt hadden. Hij vertelt geestig en gezellig. Hij teekent nog eens weer de ‘portretten’ van Madame d'Olonne en Madame de Châtillon, twee mondaines wier reputatie reeds lang niets meer te verliezen had, en hij vertelt nog eens haar zeer pikante geschiedenis. Hij doet nog eens het verhaal van zijn brouille met zijn nicht de Sévigné, en teekent opnieuw haar portret, ‘ce chien de portrait’, zooals later de markiezin zal zeggen, wanneer al deze verhalen uitgegeven zullen zijn onder den titel ‘Histoire Amoureuse des Gaules.’ Hij doet opnieuw zijn toehoorders smullen van de geschiedenis van zijn eigen liefdesavonturen, van zijn pogingen om Madame de Sévigné ontrouw aan haar man te doen worden, van zijn liaison met Madame de Montglas zelve, wier portret hij nog eens teekent, onder den naam Bélise, naast het zijne. Hij beschuldigt opnieuw Condé van moord met voorbedachten rade op zijn vrouw. Hij spaart in zijn ‘chronique scandaleuse’ noch de hertogin van Longueville, noch den hertog van Nemours, noch verscheidene andere zeer hooggeplaatste personen. In één woord: Bussy her- | |
[pagina 206]
| |
haalt te Lyon, met een onvoorzichtigheid die hem duur te staan zal komen, al de spotternijen en al den laster die zijn vrienden te Roissy zoozeer geamuseerd hadden. Maar - en zeer vele schrijvers schijnen dit niet eens opgemerkt te hebben - de naam van den koning en die van zijn maîtresse komen ternauwernood in de ‘Histoire Amoureuse des Gaules’ vóor! Ik zeide reeds dat men dikwijls over Bussy heeft gesproken zonder hem behoorlijk bestudeerd te hebben! De kleine vriendenkring had zich kostelijk vermaakt, en het schijnt vooral Madame de Montglas geweest te zijn die hem op het denkbeeld heeft gebracht al deze verhalen op te teekenen, waarvan de waarheid nooit tegengesproken is, maar die Bussy oorspronkelijk zeker nooit anders dan voor een kleinen, intiemen vriendenkring bestemd heeft. Ziehier thans onder welke omstandigheden zij, zeer tegen zijn zin, onder het groote publiek zijn gekomen. Te Parijs teruggekeerd hadden de ‘discrete’ vrienden natuurlijk hun mond niet kunnen houden, en weldra fluisterde men overal in de salons dat dezen keer Bussy er zich niet toe beperkt had op een te vrijpostige manier te spreken over den een of anderen hoveling of over de een of andere mondaine, maar dat hij, als tijdverdrijf, een boekje had geschreven, waarin verscheidene zeer hooggeplaatste of zeer bekende personen uit de hofkringen zeer weinig eerbiedig werden behandeld. Van nu af aan volgen de gebeurtenissen elkaar snel op. Bussy heeft de onvoorzichtigheid zijn manuscript te leenen aan een zekere Madame de la Baume, die in een klooster was opgesloten vanwege haar weinig stichtelijk gedrag, en toen hij, na een verblijf van eenige maanden bij ‘La Grande Demoiselle’, te Parijs terugkeert, verneemt hij dat afschriften van zijn manuscript in de salons van hand tot hand gaan. Het is een dramatisch tooneeltje geweest, dat wat afgespeeld is tusschen Madame de la Baume en hem, ten huize van Madame de Montglas! Toch moet Bussy's groote ijdelheid zich in dezen aangenaam gestreeld gevoeld hebben: gedurende verscheidene weken toch spreekt Parijs slechts over hem en zijn handschrift. Sommigen, zooals Mazarin en de koningin-moeder, zijn woedend - maar | |
[pagina 207]
| |
onder de slachtoffers zelve zijn er verscheidene, zooals de hertogin van Longueville, die volstrekt niet boos zijn: er waren zelfs hovelingen, schijnt het, die het Bussy min of meer kwalijk namen dat ze niet in zijn verhalen voorkwamen. Anderen zijn bepaald geestdriftig, vooral dames, maar ook bijvoorbeeld verscheidene leden van de Académie Française, welke hem datzelfde jaar nog onder haar leden opneemt, zonder dat hij naar die eer gedongen had. En wat den koning betreft: op 't oogenblik waarop deze Bussy's benoeming tot lid van de Académie Française bekrachtigt, had hij juist de ‘Histoire Amoureuse des Gaules’ in manuscript gelezen! Daar verschijnt plotseling het werk in druk! Onbeschrijfelijk is het schandaal in Parijs! Condé zweert Bussy te zullen laten dooden. Men beschuldigt hem ervan korten tijd geleden de koningin-moeder gecompromitteerd te hebben; men beweert dat hij de maker is van al het valsche geld dat Parijs sedert kort overstroomd heeft; men fluistert dat hij zijn koetsier heeft vermoord in een donker hoekje van een der buitenwijken; men verdenkt hem van ‘magie amoureuse’; men schuift hem alle spotliedjes die in den loop der laatste jaren verschenen zijn in de schoenen: Bussy durft op 't laatst niet meer uitgaan zonder gewapend escorte! En van nu af aan zal het hem weinig meer baten dat zoovele dames hem aanbidden en zoovele mannen hem bewonderen, onder welke verscheidene invloedrijke geestelijken: zijn vijanden begrijpen dat zij weldra gewonnen spel zullen hebben. Toch blijft, te midden van al die opwinding, éen man kalm en laat zich niet meesleepen: de koning. En deze laatste omstandigheid maakt het ons hoe langer hoe duidelijker dat, al is het in druk verschijnen van de ‘Histoire Amoureuse des Gaules’ de directe aanleiding geweest tot Bussy's gevangenneming, de ware oorzaken van zijn daarop volgende ongenade dieper liggen en van vroeger reeds dateeren: haat van Condé en van de koningin-moeder, ongunstige rapporten van Mazarin en Turenne, de vriendschap van Fouquet en, meer in 't algemeen, het gevaarlijk spotzieke en kwaadsprekende | |
[pagina 208]
| |
karakter van Bussy zelf. Zijn boek alleen kan die ongenade absoluut niet verklaren. Dat men het beweerd en telkens weer herhaald heeft is hieraan te wijten, dat men dikwijls voor een soort vervolg op het werk heeft aangezien het minderwaardige pamflet ‘La France Galante’, en men dit geschrift, kort na de ‘Histoire Amoureuse des Gaules’ gelanceerd en dat wel de liefdesavonturen van den koning verhaalt, aan Bussy toeschreef. In de moderne uitgave nog van de ‘Histoire Amoureuse’ worden beide werken tezamen gepubliceerd! Voor een vergissing als deze is nauwelijks een verontschuldiging te vinden: ‘La France Galante’ staat ver beneden de ‘Histoire Amoureuse’, en 't is een beleediging voor Bussy hem in staat te achten dat werkje geschreven te hebben, dat zoo in alle opzichten minderwaardig is. Het is een van de verdiensten van Bussy's jongsten biograaf dit punt in een helder licht geplaatst te hebben. Misschien is ook de koning een oogenblik dupe van 't geval geweest, maar zeker niet lang: daarvoor was Lodewijk veel te intelligent. Op 16 April 1665 - ‘La France Galante’ was juist verschenen - werd Bussy, op last des konings, gearresteerd door den ‘chevalier du guet’ Testu en naar de Bastille gevoerd, nadat beslag op zijn papieren was gelegd. Het was de ongenade. En nadat zijn vrouw en zijn vrienden hemel en aarde hadden bewogen om de gevangenschap niet te lang te laten duren, stond de koning hem eindelijk toe ‘d'aller prendre l'air en Bourgogne’. Het was de verbanning. Het was trouwens hoog tijd dat Bussy de Bastille verliet: hij was er ernstig ziek geworden en zou zeker niet bestand geweest zijn tegen een langer verblijf. Wat zijn toestand verergerd had was de ontrouw van Madame de Montglas, die haar minnaar in den steek had gelaten, zoodra zij de tijding van zijn gevangenneming had vernomen. Uit Bussy's korrespondentie blijkt overtuigend hoe deze ontrouw hem een diepe wonde in het hart had geslagen. 6 September 1666 vertrekt Bussy met de gravin uit Parijs. Niemand wist hoe lang de ballingschap zou duren, maar niemand ook vermoedde dat dit zeventien jaren zou zijn. | |
[pagina 209]
| |
Wat Bussy's verderen levensloop betreft, meen ik er mee te kunnen volstaan hier, in enkele woorden, de voornaamste gebeurtenissen ervan mede te deelen. Zijn ballingschap eindigde in 1683, maar, te Parijs teruggekeerd, voelde Bussy weldra zoo duidelijk dat het einde der ballingschap niet het einde was van de ongenade, dat hij zeer spoedig, thans vrijwillig, het hof weer den rug heeft toegekeerd. Het is duidelijk dat Bussy en het hof niet meer de oude waren! Zijn laatste levensjaren bracht hij op Bussy door. In 1681 sloot zijn oudste dochter, weduwe van een de Coligny, een geheim huwelijk met een zekeren de la Rivière, een soort oplichter, wiens beweerde adellijke afkomst zelfs zeer twijfelachtig is. Dit huwelijk, dat de jonge vrouw zeer ongelukkig heeft gemaakt en dat gevolgd is door een der grootste processen van de zeventiende eeuw, is voor Bussy een bron van groot verdriet geweest, èn als vader, èn als edelman. Tegen 't einde van zijn leven is Bussy, daarbij geheel in den ‘bon ton’ blijvend, vroom geworden: hij heeft zelfs godsdienstige gedichten gemaakt! Zijn letterkundige werken uit deze jaren ga ik hier stilzwijgend voorbij: zij hebben voor ons geen waarde meer. Bussy stierf 9 April 1693, vijf-en-zeventig jaar oud. Hij ligt begraven in de Notre-Damekerk te Autun.
Bussy heeft dus de jaren van zijn ballingschap en het grootste gedeelte van den tijd na het einde van zijn ongenade doorgebracht op zijn beide kasteelen, Bussy-le-Grand en Chaseu, vooral op het eerste, dat in de buurt van Autun en van het oude slagveld van Alesia staat. Nauwelijks aangekomen, laat hij uit Dijon en uit Parijs een groot aantal artisten en handwerkslieden komen: hij wil van zijn kasteel een der mooiste en aangenaamste ‘gentilhommières’ van Frankrijk maken. En gedurende zijn geheele verdere leven heeft hij niet opgehouden daaraan te werken. ‘La manière dont Bussy a décoré sa maison’, zegt Gaston Boissier in zijn werkje over Madame de Sévigné, ‘nous fait bien voir en quel état d'esprit il était alors et ce qui occupait toutes ses pensées: il se nourrissait de souvenirs et de | |
[pagina 210]
| |
regrets; il ne songeait qu'à ce monde séduisant dont il était banni; il voulait à tout prix en avoir une image devant les yeux.’ Er is te Bussy een ‘Salle des Belles Femmes’ of ‘Chambre de Sévigné’, waar de portretten geschilderd zijn van de koninklijke maîtressen, te beginnen met Agnès Sorel, naast die van Madame de Sévigné, van Madame de Bussy - door Mignard - en van Madame de Grignan, ‘la plus jolie fille de France.’ Onder elk portret was een spreuk aangebracht, sommige zeer ‘gewaagd’ van inhoud. Het portret zijner ontrouwe maîtresse bevindt er zich verscheidene malen, ook in andere zalen van het kasteel. Wat heeft Bussy veel moeten houden van die zoo mooie en zoo geestige vrouw, wier portret hij heeft geteekend in de ‘Histoire Amoureuse des Gaules’, waar hij o.a. zegt: ‘Madame de Montglas a l'esprit vif et pénétrant, comme son teint, jusqu'à l'excès; elle parle et elle écrit avec une facilité surprenante et le plus naturellement du monde; elle est souvent distraite en conversation..., tant elle est pleine de feu.’ Een andere zaal in het kasteel heet ‘Salon des 65 Capitaines’: Duguesclin, Gaston de Foix, Bayard, de Connétable de Bourbon, Montmorency, Coligny, vijftig anderen nog, en onder hen Bussy zelf. Gedurende zijn ballingschap heeft Bussy zijn gedenkschriften geschreven. ‘Pendant que j'étais à la Bastille’, schrijft hij aan zijn nicht, ‘je me mis dans la tête d'écrire mes campagnes; il y a trois ans que je trouvai ce travail assez beau pour m'obliger à l'étendre davantage et faire ce qu'on appelle des Mémoires. Le roi sait ceci, et, comme vous pouvez croire, le verra quand je serai à la cour; et c'est pourquoi, ma chère cousine, je vous demande le secret’ - (Bussy had op dat oogenblik, in 1671, nog de illusie weldra zijn ongenade te zullen zien eindigen) - ‘Peut-être que les actions de guerre, qui sont diversifées d'autres événements, et tout cela conté avec un tour assez singulier, divertiront ce grand prince: tant y a qu'en l'amusant je lui apprendrai, à n'en pouvoir douter, ce que j'ai fait pour son service, et c'est là mon principal dessein....’ Aldus zijn ‘Mémoires’ schrijvende kwam hij er ongemerkt toe ook | |
[pagina 211]
| |
het leven van zijn vader in 't kort te behandelen - ‘dont j'ai vu la fin et dont j'ai appris le commencement par ses papiers’, - daarna dat van zijn grootvader, en zoo ontstond een soort genealogie van zijn geslacht, die hij opdroeg aan zijn nicht de Sévigné in een terecht beroemden brief, waarop de markiezin o.a. antwoordde: ‘....Adieu, comte, c'est grand dommage que nos étoiles nous aient séparés. Nous étions bien propres à vivre dans une même ville: nous nous entendons, ce me semble, à demi-mot. Je ne me réjouis pas bien sans vous; et si je ris, cela ne passe pas le noeud de la gorge’. Zoo sprak de vrouw van wie Bussy het beleedigende ‘portret’ had geteekend dat het nageslacht hem zoo dikwijls verweten heeft. Madame de Sévigné zelve heeft weten te vergeven; zijn wij hier eigenlijk niet ‘plus royaliste que... la reine’? Naast zijn geschiedkundig werk - hij heeft nog een geschiedenis van Lodewijk XIV en een van den Grooten Condé ontworpen - neemt Bussy zijn klassieken weer ter hand, onder welke Caesar zijn lievelingsschrijver is, misschien wel omdat hij voelde hoeveel hij met den grooten Romein gemeen had: veldheerstalenten, succes bij de vrouwen, eerzucht, adellijken trots en, als schrijver, een soberen, korten, maar helderen en natuurlijken stijl. De rethorica van Cicero is Bussy weinig sympathiek: misschien kwam daar wel bij dat Cicero een parvenu was! Hij hervat ook weer de lectuur van Fransche schrijvers, onder welke hij den voorkeur geeft aan Marot, met wien hij zich gaarne vergelijkt. Ook van Rabelais houdt hij veel, meer dan b.v. van Racine; ik kom hierop straks nader terug. Op raad van Madame de Sévigné leert Bussy op zijn ouden dag nog Italiaansch, maar het is hem niet gelukt ooit Italiaansch te citeeren zonder fouten te maken. Gedurende den geheelen duur van zijn ballingschap heeft Bussy een groot aantal bezoeken ontvangen: hovelingen en provincialen, geestelijken en edelen, jonge meisjes en mondaines, zelfs een gekroond hoofd, Jean Casimir, gewezen koning van Polen. Ik zal bij al deze bezoeken niet stilstaan, evenmin als bij zijn drie dochters, door de bezoekers | |
[pagina 212]
| |
‘les trois grâces’ genoemd, en van wie de oudste, Louise Françoise, zijn lieveling was. Zij heeft hem getroost, zij heeft met hem gewerkt, zij heeft hem in meer dan een moeilijke omstandigheid raad gegeven. Al degenen die met haar vader in briefwisseling stonden hebben met de grootste sympathie over haar gesproken. Zou men wel willen gelooven dat de laster zelfs deze vaderliefde heeft trachten te bezoedelen? Waarlijk, aan Bussy en zijn nagedachtenis is niets bespaard gebleven! En ziehier dan eindelijk degenen met wie Bussy in briefwisseling stond. Eerst de fatsoenlijke vrouwen, van wie de beroemdste zijn Madame de Sévigné, Madame de Scudéry - de schoonzuster van de bekende romanschrijfster, een buitengewoon hoogstaande vrouw, wier warme vriendschap Bussy tot groote eer strekt -, en Marie Dupré, de vrouw van wie men gezegd heeft dat zij in de negentiende eeuw een ‘journaliste de grande verve’ zou zijn geweest, en over wie reeds heel wat geschreven is. Daarnaast de ‘mondaines’, van Madame de Montmorency en Madame de Longueville tot Madame de Montespan. Wat de mannen betreft moeten vooral genoemd worden onder degenen wier brieven het talrijkst zijn: le Père Rapin, le Père Bouhours en Corbinelli, ‘le cher confident’ van Madame de Sévigné, bij wie hij na de Fronde een toevlucht had gevonden, en die gestorven is op meer dan honderdjarigen leeftijd, nog in 't volle bezit van al zijn geestvermogens. Wat heeft deze intelligente, veelzijdig ontwikkelde, wereldwijze, ironisch-sceptische man genoten van de briefwisseling tusschen Bussy en zijn nicht! Dat is wel bij uitstek een van die menschen die ons den geest van een eeuw doen begrijpen! Men vindt verder in de ‘Correspondance’ van Bussy brieven van den koning, den hertog van Orleans, den hertog van Saint-Aignan - Bussy's beschermer aan het hof - Lauzun, Noailles, Montausier, Colbert, Louvois, Grammont, Furetière, Boileau, Turenne, Madame de Thianges, le Père La Chaise, Benserade, vele anderen nog. Condé en Grignan ontbreken, om zeer begrijpelijke redenen. Er zijn nog onbeantwoorde brieven van Bussy aan den prins van Conti, den kardinaal de Retz, | |
[pagina 213]
| |
Saint-Evremond en Madame de Maintenon. De brieven van verscheidene der bovengenoemde personen zijn als 't ware zonder inhoud: korte antwoorden, banale gelukwenschen of bedankjes. Maar de lange lijst ervan bewijst wel dat Bussy er uitstekend in geslaagd is zich niet te doen vergeten. | |
II.Wij hebben dus nu een verzameling van drie en twintig honderd brieven voor ons liggen, de helft geschreven door Bussy, de andere helft de antwoorden bevattende van meer dan honderdvijftig tijdgenooten. Wij zullen straks zien aan welke omstandigheden wij die brieven te danken hebben; eerst echter dringt zich de vraag op: welk vertrouwen mogen wij stellen in die briefwisseling? Is Bussy oprecht in het uitspreken van zijn meening over personen en feiten? En het antwoord op die vraag kan niet twijfelachtig zijn: men mag zich van die briefwisseling niet dan met groote omzichtigheid bedienen. Meer dan eenmaal vinden we er tegenstrijdigheden in, b.v. in de verschillende wijzen waarop hij over zijn ballingschap spreekt. Om die tegenstrijdigheden te verklaren moeten we aan twee dingen vooral denken: aan zijn buitengewoon nerveus temperament, en aan het feit dat er dikwijls berekening is in die brieven, zooals hij ons zelf meer dan eens bekent. Dat ziet er ernstig, en zelfs verontrustend uit. Toch blijkt, bij nadere beschouwing, het gevaar minder groot te zijn dan het eerst leek. ‘Bussy’, zegt Lanson, ‘a la précision froide de l'homme qui, à force de réflexions, supprime en lui le premier mouvement’. Volkomen juist, maar na die eerste beweging is er, als 't ware, een tweede beweging, en die weet Bussy gewoonlijk volstrekt niet te onderdrukken. Met andere woorden: zelfs daar waar hij zich weet te beheerschen, is die zelfbeheersching nooit zoo volkomen dat we niet de ware gedachte kunnen ontdekken onder het bedriegelijke scepticisme, onder de meer bittere dan lichte ironie, onder de minachting, die dikwijls niets anders is dan jaloezie. Wie Bussy eenmaal kent is dan ook van dit alles niet gemakkelijk | |
[pagina 214]
| |
dupe, geloof ik: men leert tusschen de regels door lezen. Bussy was veel te nerveus, te prikkelbaar, te ijdel, te gevoelig, te eerzuchtig om in staat te zijn zich volkomen te beheerschen, behalve dan in zijn brieven aan den koning, zooals we straks zullen zien. Ernstiger is het feit dat Bussy, vanaf het jaar 1678 ongeveer, van plan was zijn korrespondentie uit te geven, en dat degenen met wie hij in briefwisseling stond dit wisten. ‘Vos lettres’, schrijft hij aan Madame de Sévigné, den 23en Februari 1678, ‘me réjouissent fort et font un grand honneur à l'endroit où je les mets’. ‘Si la postérité’, schrijft Madame de Montmorency hem hetzelfde jaar, ‘me soupçonne de vous avoir aimé un peu trop tendrement, au moins louera-t-elle.....’. Waarop Bussy haar antwoordt: ‘Voici un endroit qui vous sauvera sur la galanterie à la postérité, et vous n'y serez, comme dans mes Mémoires, que sur l'amitié fidèle’. Men ziet het: Bussy's korrespondentie begint meer en meer, evenals zijn Mémoires, een werk te worden bestemd om door het nageslacht gelezen te worden, wat wil zeggen dat wij er op verdacht moeten zijn er niet alleen gewilde en berekende ‘poses’ in te vinden, maar misschien zelfs passages die in de definitieve uitgave veranderd of verminkt zijn. Laten wij er dadelijk bijvoegen dat die gevallen zeker zeer zeldzaam zijn, want daar waar de contrôle mogelijk is vindt men er zoo goed als geen voorbeelden van. Uit het voorafgaande volgt, onder meer, dat men, om Bussy's uitingen goed te begrijpen, moet beginnen met zich een juiste voorstelling te maken van zijn karakter. Laten we beginnen met den hoveling. Men weet aan hoeveel verwijten hij als zoodanig heeft blootgestaan van den kant van een Saint-Evremond, een Saint-Simon, een Voltaire. Het jongste nageslacht is niet veel minder hard voor hem geweest, en men kan niet anders dan toegeven dat bij den eersten indruk Bussy's byzantinisme eigenlijk weerzinwekkend is. Hij was door Lodewijk behandeld met een gestrengheid en een hardheid, die in geen verhouding stonden tot zijn fouten, hoe groot deze ook geweest waren. De koning had de groote diensten die Bussy hem als veldoverste had | |
[pagina 215]
| |
bewezen met de grootste ondankbaarheid beloond, en telkens weer opnieuw deed hij hem de beleediging aan den maarschalkstaf, dien Bussy zoo vurig begeerde en zoo volkomen verdiende, aan mannen te schenken die niet in zijn schaduw konden staan, zooals bijvoorbeeld aan Vivonne, den losbolligen broer van Madame de Montespan. Eenmaal slechts heeft Lodewijk zich verwaardigd persoonlijk te antwoorden op Bussy's talrijke brieven. En toen deze, na zeventien jaren, eindelijk weer in genade werd aangenomen, behandelde de koning hem, na een schijnbaar hartelijke ontvangst, met zooveel onverschilligheid, dat Bussy begreep dat de ballingschap was geëindigd, maar de ongenade eigenlijk nog maar half. En hij vertrok weer naar Bussy, diep gekrenkt en teleurgesteld. En wat is nu zijn houding geweest onder al die vernederingen? Ik zal u niet een van de brieven citeeren die hij aan den koning geschreven heeft: de lectuur daarvan doet al te onaangenaam aan. Slechts dit fragment uit een brief aan Fléchier - waarna ik u nog het verhaal zal voorleggen van zijn terugkomst aan het hof, zooals hij dat zelf vertelt in zijn ‘Correspondance’. Na den koning hemelhoog geprezen te hebben in bovenbedoelden brief, gaat hij aldus voort: ‘Je suis allé plus loin que je n'avais pensé, monsieur. Mais je ne me retiens pas aisément quand il s'agit de louer notre maître, et moins encore quand j'en parle à un homme qui l'aime et qui l'estime autant que vous faîtes. Je viens de faire faire un grand portrait de Sa Majesté, au-dessous duquel j'ai fait mettre cet éloge: “Louis quatorzième, roi de France, arbitre de l'Europe, fort considéré et même craint dans les autres parties du monde; aimable et terrible, enfin le plus brave et le plus galant prince de la terre.”’ Bussy wist zeer goed dat deze brief aan den koning getoond zou worden! En ziehier het verhaal van zijn ontvangst aan het hof na zijn ballingschap. ‘Comme je fus à huit heures et demie du 12 avril dans l'antichambre du roi, le duc de Saint-Aignan y entra et un moment après il me vint dire de la part de Sa Majesté qu'elle ne me voulait pas voir dans la cohue; qu'il me ferait appeler lorsque le roi serait levé et qu'il serait | |
[pagina 216]
| |
entouré d'assez de gens pour que je pusse passer sans être vu de Sa Majesté; qu' alors je m'allasse mettre à la porte de son cabinet. Tout cela se fit ainsi; et après que j'y eus été une grosse demi-heure, le roi sortant de son prie-Dieu vint à moi. Je me jetai à ses genoux comme il était auprès de la porte et je lui embrassai les jambes. - (Bussy was 65 jaar!) - Il me dit en me prenant par les épaules et en se baissant fort, car j'étais fort baissé: “Levez-vous, Bussy”. Et comme je ne le fis pas d'abord, il me redit encore d'un ton plus gracieux: “Eh, levez-vous, Bussy”. Cela m'attendrit et je me levai les larmes aux yeux. Il me dit: “Je suis bien aise de vous voir; il y a longtemps que nous ne nous sommes vus”. Je lui répondis: “Il y a dix-sept ans, Sire; mais je suis ravi aujourd'hui que mon retour et la manière dont Votre Majesté me reçoit me fassent connaître qu'elle m'a pardonné ma mauvaise conduite”. “Oui, dit-il, j'ai tout oublié; je n'ai pas toujours été content de vous, mais je le suis présentement depuis quelque temps” - “Vous l'auriez toujours été, Sire, lui répondis-je, si vous aviez toujours vu le fond de mon coeur pour vous”. Et sur cela je me rejetai à ses pieds. Le roi me serra les épaules et entra dans son cabinet. Je m'aperçus, avec le maréchal de Duras et le président de Mesmes, que le roi, en me quittant, s'était un peu attendri....’. Ik zal u verdere staaltjes besparen van een byzantinisme, dat zelfs in Frankrijk in de zeventiende eeuw zonder gelijke is bij een man van den stand en de verdiensten van Bussy. En toch: er zijn hier zeer zeker verzachtende omstandigheden aanwezig. In de eerste plaats: Bussy had kinderen, wier toekomst geheel afhankelijk was van den koning, en een dergelijke afhankelijkheid was onder Lodewijk XIV zoo volkomen, dat wij Nederlanders van de twintigste eeuw ons daarvan nauwelijks een voorstelling kunnen maken. Wij moeten bovendien niet vergeten dat kruipen voor den koning in dien tijd op zichzelf als volkomen normaal werd beschouwd. Misschien zou men dan ook moeten zeggen: Bussy deed eigenlijk niets anders dan iets goeds overdrijven, en is elke andere kijk op de zaak een | |
[pagina 217]
| |
anachronisme. Ten slotte schijnt ook het volgende mij toe een verzachtende omstandigheid te zijn. Op zekeren dag - in 1676 - drong de hertog van Saint-Aignan er bij den koning op aan Bussy, wiens Mémoires hij den vorst juist had voorgelezen, weer in genade aan te nemen. Waarop de koning hem antwoordde: ‘Je suis bien fâché, Saint-Aignan, d'avoir présentement des raisons invincibles qui m'empêchent de le pouvoir permettre’. ‘Gij begrijpt, zegt Madame de Scudéry, die de zaak aan Bussy schreef, dat onze vriend verder zweeg’. En zij voegt er bij: ‘Nous avons raisonné sur cette réponse, madame votre femme, madame de Rabutin et moi, et nous avons jugé que ce que le roi appelle des raisons invincibles pour empêcher votre retour regarde M. le Prince et M. Turenne, pour qui Sa Majesté a de grands égards’. Bussy, heel wat fijner psycholoog dan de drie dames, begreep beter hoe de vork in de steel zat. ‘Je crois bien’, antwoordt hij eenige dagen later, ‘que Sa Majesté a de grands égards pour M. le Prince et pour M. de Turenne, mais je ne pense pas qu'elle les voulût nommer des raisons invincibles; il faut que ce soit encore quelque chose de plus grand qu'eux, que les gens galants mettent au-dessus des princes et des grands capitaines, tant y a que je ne crois pas que ce refus vienne d'aversion que le roi ait pour moi...’ De beteekenis dezer woorden is duidelijk: Bussy beschuldigt hier niemand anders dan Madame de Montespan van het doen voortduren van zijn ballingschap - en het is zeer vreemd dat niemand nog deze passage heeft geciteerd. Van hoe groot belang zij is wordt vooral duidelijk, wanneer men bedenkt dat men bij Bussy tusschen de regels door moet leeren lezen om geen gevaar te loopen zijn gedachten verkeerd te begrijpen! Bussy heeft ingezien dat de koning in dezen handelde onder invloeden waarvan onze ‘docteur en amour’ al de kracht wist te waardeeren, en het is dus volstrekt niet onmogelijk dat hij oprecht is in de talrijke passages zijner brieven waarin hij zegt overtuigd te zijn dat de koning au fond rechtvaardig is, en waar hij verklaart hem nog steeds te bewonderen | |
[pagina 218]
| |
en van hem te houden. Want wij weten ook door andere gevallen dat Bussy de verdiensten en goede eigenschappen zijner tegenstanders wist te erkennen, zooals we straks nog nader zullen zien. Hoe het zij, niettegenstaande de bovengenoemde verzachtende omstandigheden begrijpen wij toch beter en voelen wij meer voor de houding van een Saint-Evremond, die weigerde aan het Fransche hof terug te keeren, toen men hem het einde van zijn ongenade berichtte. Vergeten wij daarbij echter niet dat Saint-Evremond geen kinderen had. Ik heb boven gezegd dat Bussy zeer nerveus was. Zoo heeft hij nooit een tegenslag ondervonden zonder er ziek van te worden: de buien van toorn van zijn vader, de uitingen van jalouzie van Turenne, zijn brouilles met Madame de Sévigné, de ziekte van Madame de Montglas, zijn gevangenneming, de ontrouw van zijn maîtresse, zijn gedwongen ontslagnemen als officier, alles maakt hem ziek. En men kan zich voorstellen in welk een toestand van zenuwachtigheid hij geweest is gedurende de eerste jaren van zijn ballingschap of gedurende het proces tegen zijn schoonzoon. Deze nervositeit verklaart meer dan een zijner karakteruitingen. Niemand is persoonlijker geweest in zijn woorden en daden en meer egocentrisch in zijn levensopvattingen dan Bussy in een eeuw ‘qui déclarait le moi haïssable’. Heeft men hem niet vergeleken met Jean-Jacques Rousseau en met Alfred de Musset? ‘Men opent de Mémoires van Bussy’, zegt zijn jongste biograaf, ‘met de vrees er een valsch-bescheiden zelfverdediging in te zullen vinden, een handig misleidende oprechtheid, en ziehier wat men, tot zijn groote verbazing, op de eerste bladzijde er van leest: “Je parlerai moi-même de moi et je ne ferai pas comme ceux qui, pour avoir prétexte de faire leur panégyrique de leur histoire, l'écrivent sous des noms empruntés. Je ne serai ni assez vain ni assez ridicule pour me louer sans raison, mais aussi n'aurai-je pas assez sotte honte pour ne pas dire de moi des choses avantageuses quand ce sont des vérités. Et toutes ces choses liées ensemble par des relations et par des raisonnements composeront de moi une histoire si particularisée que je la | |
[pagina 219]
| |
pourrai appeler ma confession générale, si je ne disais quelquefois du bien comme du mal de moi”.’ Een ander gevolg van zijn nervositeit is zijn overgroote gevoeligheid, waardoor hij voortdurend de behoefte gevoelt zijn bedoelingen uit te leggen of zich in een of ander opzicht van schuld vrij te pleiten. Goden, wat moet die man geleden hebben onder al den laster waarvan hij het slachtoffer geweest is, hij die zich gekwetst voelde door de kleinste onbeleefdheid, door de geringste verontachtzaming van de zijde van hen met wie hij in relatie stond, door het minste bewijs van gebrek aan eerbied! L'abbé de Choisy schreef hem eens een zeer kort briefje, dat eindigde met de woorden: ‘Ma gazette est courte, mais ce n'est pas ma faute’. Bussy antwoordt met een even kort briefje, dat hij aldus eindigde: ‘Adieu, monsieur. Quand vous aurez plus de choses à m'écrire, vos lettres et les miennes seront plus longues’. Wij kunnen om dit kleine trekje van overgevoeligheid glimlachen; ziehier echter een ander, dat heel wat erger is. De kanselier Le Tellier had hem een briefje geschreven waarin de eerste woorden van den eersten zin zich onmiddellijk achter het woord ‘Monsieur’ bevonden. Bussy publiceert dit briefje in zijn ‘Correspondance’, met deze opmerking: ‘Je connus bien par cette réponse les hauteurs qu'on faisait prendre au chancelier, car il ne me laissait pas la ligne.... Cela me fit.... résoudre d'avoir fort pen de commerce avec le chancelier le reste de ma vie’! Een derde gevolg van zijn nervositeit zijn de talrijke en dikwijls zeer krasse uitingen van een verwaandheid en zelfgenoegzaamheid, die dikwijls alle perken te buiten gaan, en voor welke slechts twee verontschuldigingen zijn te vinden: ten eerste zijn die uitingen volkomen eerlijk, en ten tweede vertelden al zijn vrienden en vriendinnen hem telkens weer als om strijd dat hij een buitengewoon man was. Het is niet ieder gegeven te midden van zooveel wierook bescheiden te blijven! Een trekje van die ijdelheid wil ik hier even aanhalen. De brieven aan Madame de Scudéry die dateeren uit de eerste jaren van zijn balling- | |
[pagina 220]
| |
schap zijn vol sarkastische opmerkingen aan 't adres van zijn ontrouwe maîtresse, Madame de Montglas, die een intieme vriendin was van Madame de Scudéry. Honderdmaal, en op allerlei manieren, tracht hij deze te overtuigen dat hij ‘l'ingrate’ niet meer bemint. Waarop zij hem telkens weer opnieuw, met allerlei fijn-ironische wendingen antwoordt wat Phénix, in Racine's ‘Andromaque’, aan Pyrrhus antwoordt: ‘Commencez donc, seigneur, à ne m'en parler plus!’ En Bussy had niet, zooals Pyrrhus, het excuus naïef te zijn! Maar hij kon de gedachte niet verdragen te beminnen zonder bemind te worden, of liever ten aanschouwe van iedereen de rol te spelen van een in den steek gelaten, ongelukkigen minnaar. Ook als militair had Bussy een buitengewoon gunstig idee van zichzelf, en ook hier komt hij er rond voor uit - een eigenschap die bijvoorbeeld Madame Du Deffand zeer in hem apprecieert. Men herinnert zich dat hij in zijn kasteel zijn eigen portret had laten aanbrengen in de ‘Salon des 65 Capitaines’. Laten wij er dadelijk bijvoegen dat hij in dezen geen ongelijk had. Niet alleen had hij in vele gevechten blijken gegeven van een zeer grooten persoonlijken moed, maar ook van een groot talent als aanvoerder. Hij is militair in zijn hart, en nergens is hij zeker oprechter dan in de talrijke passages zijner brieven waarin hij het betreurt niet meer in de gelegenheid gesteld te worden zijn koning, zijn land en, natuurlijk, zijn eigen roem in den oorlog te dienen. Hij is zonder twijfel ook oprecht daar waar hij, meer dan eenmaal, verklaart groote bewondering te hebben voor Turenne; zijn antipathie tegen den man heeft hem nooit blind gemaakt voor de verdiensten van den veldheer. ‘Je n'aime pas trop M. de Turenne, comme vous savez.’, schrijft hij aan zijn oudste dochter, ‘Cependant, comme j'aime la justice, je trouve que le roi ne saurait le rendre trop considérable’. ‘Vous avez raison’, schrijft hij ergens anders aan Madame Scudéry, ‘d'admirer M. de Turenne; il est admirable et personne n'est capable de faire tout ce qu'il fait aussi bien qu'il le fait’. En de dag | |
[pagina 221]
| |
na Turenne's dood noemt hij dezen, in een brief aan Madame de Sévigné ‘un grand homme’. Daar althans kan men hem moeilijk van berekening verdenken. Meer dan eens ook heeft Bussy als militair zijn oordeel uitgesproken over de wapenfeiten van de Fransche legers in zijn tijd, en steeds met evenveel kennis van zaken als onafhankelijkheid van geest. Toen de overtocht over den Rijn, in 1672, door het geheele rijk groote geestdrift had verwekt, durfde hij openlijk verklaren dat men schromelijk overdreef. Natuurlijk was hij dan ook matig ingenomen met de bekende ode van Boileau op dit wapenfeit, en hij ontzag zich niet de ontboezemingen van dien schrijver ‘des façons exagérées et des fables’ te noemen. En ten slotte, aan het einde van zijn geduld geraakt, lanceerde hij, als een soort refrein op het bekende laatste vers: ‘Je t'attends dans deux ans au bord de l' Hellespont’,
een spottend: ‘Tararé - Ponpon!’
Onbeschrijfelijk was het schandaal dat deze oneerbiedige spot - een echte ‘rabutinade’ - in geheel Frankrijk verwekte. Boileau was woedend en beleedigde Bussy, die daarop antwoordde op de meest hoonende en hooghartige wijze. ‘J'ai de la peine à croire’, schrijft hij aan een van zijn vrienden, ‘qu'un homme comme lui soit assez sot pour perdre le respect qu'il me doit, ou pour s'exposer aux suites d'une pareille affaire.... J'ai toujours estimé l'action de Vardes, qui, sachant qu'un homme comme Despréaux avait mal parlé de lui, lui fit couper le nez. Je suis aussi fin que Vardes, et ma disgrâce m'a rendu plus, sensible que je ne serais si j'étais à la tête de la cavalerie légère de France’. Later hebben de beide mannen zich met elkaar verzoend; Boileau noemt zelfs ergens in een brief Bussy: ‘l'homme du royaume que j'estime et que j'admire le plus’, waarop deze hem het volgende antwoord zendt: ‘Je ne puis assez dignement répondre à votre lettre, Monsieur. Elle est si pleine d'honnêtetés et de louanges que j'en suis confus. Je vous dirai seulement | |
[pagina 222]
| |
que je n'ai rien vu de votre façon que je n'ai trouvé très beau et très naturel, et que j'ai remarqué dans vos ouvrages un air d'honnête homme que j'ai encore plus estimé que tout le reste. C'est ce qui me fait souhaiter d'avoir commerce avec vous; et puisque l'occasion s'en présente aujourd'hui, je vous en demande la continuation et votre amitié en vous assurant la mienne. Pour mon estime, vous n'en pouvez pas douter, puisque vos ennemis mêmes vous l'accordent dans leur coeur, s'ils ne sont pas les plus sottes gens du monde’. Ziedaar - en het is om die reden dat ik dezen geheelen brief citeer - Bussy's stijl: sober, nuchter zelfs, maar volmaakt wat duidelijkheid en juistheid van uitdrukking betreft; kleurloos, zoo men wil, maar glashelder en correct, en waarvan het essentieele is, zooals Corbinelli ergens zegt, ‘d'être naturel, sans affectation ni inutilités, et proportionnant les expressions à leur sujet’. De zuiver klassieke stijl dus, dien men waarlijk niet in alle briefwisselingen van dien tijd aantreft! Later hebben Bussy en Boileau nog eens ruzie met elkander gehad, naar aanleiding van Boileau's bekende verzen uit de achtste satire: ‘Moi, j'irais épouser une femme coquette;
J'irais, par ma constance aux affronts endurci
Me mettre au rang des saints qu'a célébrés Bussy’,
maar deze brouille is van heel korten duur geweest. Maar wij spraken over Bussy als militair. Als zoodanig moet hij nog genoemd worden als schrijver van een ‘Traité de la Cavalerie’, naar aanleiding waarvan de markies de Revel, zelf officier, hem schreef: ‘Il ne se peut rien de plus curieux que le Traité que vous avez fait de la cavalerie. Je vous en rends mille grâces. Il n'y avait que vous capable de cet ouvrage’. Verscheidene personen houden hem geregeld op de hoogte van de gebeurtenissen te velde, en we lezen in zijn ‘Correspondance’ nog een brief, van den graaf van Limoges, met de beschrijving van een zeeslag tegen ‘Tromp, Ruiter et l'amiral de Flessingue’ (Adriaan Bankert) - een van die zeeslagen die als overwinningen staan vermeld zoowel in de Fransche als in onze schoolboek- | |
[pagina 223]
| |
jes. Het is ook curieus op te merken dat Bussy's zoon hem nooit over iets anders schijnt geschreven te hebben dan over veldtochten en veldslagen. Ik zeide het reeds: Bussy was militair in hart en nieren. En zijn ballingschap moge aan de Fransche letteren ten goede zijn gekomen, zij heeft Frankrijk zeker een roemrijken naam gekost op militair gebied. Laten wij ons intusschen troosten: ook op dat gebied komt het er voor Frankrijk op een roemrijken naam meer of minder niet aan!
Nog een enkel woord over Bussy's denkbeelden wat betreft enkele maatschappelijke en geestelijke vraagstukken. Hij is het type van een ‘libertin’, in de beteekenis die dat woord in de zeventiende eeuw had, ‘libertin’ meer à la Saint-Evremond dan à la Molière, die een burgerman was, - maar toch zeer goed in staat dezen laatste te waardeeren. Alle drie zijn vrij van elk dogmatisme, van elk apriorisme en, om deze definitie van den zeventiende-eeuwschen ‘libertin’ te voltooien, hebben geen enkele overtuiging die niet op een analyse berust. Op godsdienstig gebied behoort Bussy eigenlijk tot geen enkele partij: hij bekent ergens dat hij de ‘Lettres provinciales’ onweerlegbaar vindt, maar schrijft tegelijkertijd aan zijn nicht: ‘Sauvonsnous avec notre parent Saint François de Sales: il conduit les gens en paradis par de plus beaux chemins que ceux de Port-Royal’. Eigenlijk denkt hij over die zaken, zelfs na zijn bekeering, als Montaigne. ‘Laten we in de eerste plaats goede staatsburgers zijn, zeggen beiden, en laten we de binnenlandsche rust niet door godsdiensttwisten verstoren’. Bussy is overtuigd: ‘qu'on peut se sauver dans les deux religions’. Laat ik nog dit fragment citeeren uit een brief aan Madame de Sévigné: ‘....et surtout ne prenons point les affaires trop à coeur, car cela nuit fort à la longueur de la vie. Quand je dis les affaires, je n'entends pas seulement les affaires de ce monde-ci, je veux encore parler de celles de l'autre. C'est, à mon avis, être déjà presque damné que de craindre trop de l'être; il y a raison partout. Vivons bien, et nous réjouissons. En matière de conscience, | |
[pagina 224]
| |
toute délicatesse fait les hérésies. Je ne veux aller qu'en paradis, et pas plus haut’. Ziedaar wel de echte zeventiendeeeuwsche ‘libertin’! Op 't gebied van opvoeding is Bussy voorstander der z.g.n. klassieke, maar hij heeft een grooten afkeer van de wijze waarop men onderwijs geeft in die klassieken: ‘C'est toujours la même scolastique, fratras de préceptes embrouillés, sans art, sans ordre.... bref, des chinoiseries’. Bussy kent geen Grieksch: hij behoort meer tot de generatie van Corneille dan tot die van Racine. Latijn echter kent hij genoeg om Ovidius te kunnen vertalen. Wat de opvoeding van meisjes betreft komen zijn denkbeelden zeer dicht bij die welke Molière in zijn ‘Femmes Savantes’ ons als de zijne doet kennen, maar in eén opzicht verschillen de beide mannen: voor den edelman Bussy is het huwelijk slechts een ‘établissement matériel’. Hij erkent eigenlijk geen andere liefde dan die buiten het huwelijk en het is duidelijk merkbaar dat hij 't min of meer bespottelijk vindt dat zijn nichtje De Grignan zoo oprecht van haar man houdt. En toen hij op zekeren dag zijn ‘Maximes d'Amour’ voorlas aan den koning, in 't bijzijn van eenige hovelingen, onder welke de jonge markiezin de Montespan, bleek het, dat de opvattingen van deze laatste bijna steeds volkomen overeenstemden met die van Bussy zelf. Deze overeenstemming maakt het onnoodig er hier lang bij te blijven stilstaan: Bussy's opvattingen over de vrouw en over de liefde zijn desolant, en komen telkens weer neer op dezelfde grondbegrippen, die men gemakkelijk raadt, zonder dat het noodig is ze hier te definieeren. Ook op dit punt vertegenwoordigt hij uitnemend zijn milieu. En de dames uit zijn kring vereerden hem er dan ook niet minder om: sommigen, de mondaines, min of meer juist vanwege die zeer vrije opvattingen, de anderen, zooals Madame de Scudéry, met zeer veel toegevendheid ervoor. Want deze laatsten wisten zeer goed dat eigenlijk alle mannen in die kringen dachten als hij. Dat is inderdaad tot op zekere hoogte een verontschuldiging. En ik zie nog iets anders dat tot toegevendheid uitnoodigt: toen Bussy eenmaal den leeftijd der eerste hartstochten gepasseerd was, is hij heel | |
[pagina 225]
| |
wat minder cynisch in zijn gedragingen geweest dan het meerendeel zijner standgenooten in dien tijd. En tenslotte: Bussy heeft éen vrouw hartstochtelijk liefgehad, en is door haar wreed en schandelijk verraden: ook dat is niet iets wat een hart vatbaarder maakt voor verheven gevoelens op 't gebied van liefde! Bussy behoort ook tot zijn eeuw en tot zijn milieu door een bijna spreekwoordelijk geworden hoffelijkheid in den omgang met dames, zelfs met die welke zich het meest compromitteerden: men herinnert zich dat de koning zelf hierin het voorbeeld gaf door nooit een vrouw, van welken stand ook, aan te spreken zonder den hoed af te nemen. | |
III.Ons rest thans nog te spreken over Bussy als letterkundig criticus. Maar het zal goed zijn het er eerst over eens te worden, wat men hier onder letterkundig criticus zal hebben te verstaan. Een vriend of een vriendin vraagt Bussy naar zijn oordeel over 't een of ander pas verschenen werk, en deze geeft dat oordeel in enkele korte, maar duidelijke zinnen, waarbij hij er zich zeer goed rekenschap van geeft dat zijn antwoord in de salons van hand tot hand zal gaan. Hij weet ook dat zijn oordeel in vele opzichten toonaangevend zal zijn, en het is die laatste omstandigheid welke dat gedeelte zijner ‘Correspondance’ voor ons zoo belangwekkend maakt. Men heeft Bussy ‘le premier lundiste de France, le Sainte-Beuve du XVIIe siècle’ genoemd, een vergelijking die ten slotte alleen te aanvaarden is voorzoover het 't groote succes betreft dat beide schrijvers gehad hebben bij ‘le Tout-Paris’ van hun tijd. Laat ik, onder zeer vele, twee voorbeelden van dat groote succes citeeren. Ziehier eerst een fragment uit een brief van een zijner collega's van de Académie Française: ‘Vous tenez à toute l'Académie par des liens invisibles et qui n'en sont pas moins forts; on y parle souvent de vous, on y cite l'autorité de vos pensées et de vos paroles; et quand vous saurez tout ce qui se dit sur votre sujet, vous reconnaîtrez que vous n'êtes pas le héros du seul P. Bou- | |
[pagina 226]
| |
hours’. En een beroemdheid als Fléchier schreef aan onzen banneling op den dag zelf waarop hij, Fléchier, tot lid van de Académie was gekozen: ‘Monsieur, la grâce que M.M. de l'Académie viennent de me faire en me donnant une des places vacantes de leur compagnie, et la bonté que le Roi a eue d'approuver le choix qu'ils ont fait, m'ont touché très sensiblement: mais ma joie n'est point accomplie, et je ne me tiens ni bien choisi ni bien reçu, jusqu' à ce que vous ayez eu la bonté de confirmer mon élection et ma réception. Je sais de quel poids doit être votre suffrage; et je serai bien glorieux quand je serai mis encore de votre main dans la place qu'on m'a donnée’. En Marie Dupré verzekert hem dat, inderdaad, voor Fléchier Bussy's stem ‘aurait compté pour trente’. Ziedaar een autoriteit die men het recht heeft met die van een Sainte-Beuve te vergelijken, maar men moet de vergelijking niet te ver doorvoeren. Vooreerst is Bussy nooit meer geweest dan een dilettant, zij het dan ook niet de eerste de beste. En dan, zijn oordeel heeft voor ons als zoodanig weinig waarde meer: het belang ervan is in iets anders gelegen. ‘Bussy et ses correspondants’, zegt ergens Lanson, ‘nous aident à nous figurer les opinions de ce public du XVIIe siècle qui admirait un peu pêle-mêle Benserade, La Fontaine, Perrault, Boileau, ne voyant pas toujours très clair dans ses goûts, plus sensible aux qualités effectives des écrits qu'aux principes spéculatifs des auteurs, et qui distinguant sans doute les mérites, mais par des nuances et des degrés, non par d'infranchissables abîmes, censurait librement les grands écrivains comme des hommes vivants, sans apercevoir de caractère sacré aux oeuvres qu'ils avaient vues naître. Luimême est le type le plus parfait de l'homme du monde lettré, appliquant à l'examen des ouvrages nouveaux infiniment de bon sens, de finesse, de goût et de connaissance de la langue. Et si ses jugements et ses critiques nous étonnent parfois et nous choquent, il en faut pourtant tenir grand compte pour se mettre bien au point et se garder des anachronismes trop violents dans l'interprétation des chefs-d'oeuvres que chaque génération depuis deux cents ans | |
[pagina 227]
| |
a bourrés de ses propres et nouvelles façons de sentir’. Ik zal den indruk van deze zoo treffend juiste woorden niet bederven door er iets aan toe te voegen: luisteren wij thans naar Bussy zelf. En ziehier dan allereerst zijn oordeel over de drie voornaamste letterkundige genres waarin hij zelf iets voortgebracht heeft: poëzie, mémoires en brieven. Wat de poëzie betreft: hij zegt uitdrukkelijk, in een brief aan de gravin de la Roche, dat hij het hoogst onaangenaam zou vinden indien ‘des gens qui ne me connaissent pas par moi-même confondissent les amusements d'un homme de qualité avec les ouvrages des beaux esprits de profession’. Het is dan ook zuiver als tijdverdrijf dat hij Ovidius vertaald heeft, zeer vrij trouwens, en de talrijke boutsrimés en andere gezelschapsgedichtjes, die men in zijn brieven aantreft, hebben eveneens geen andere pretentie dan te willen bewijzen dat hij geestig kan zijn en gemakkelijk rijmt. Hij heeft trouwens over poëzie de meening van al de ‘honnêtes gens’ van zijn tijd. ‘Il me semble’, schrijft hij aan le Perè Rapin, ‘qu'un poète ne saurait avoir trop d'imagination’. ‘Maar ook’, voegt hij er onmiddellijk aan toe, ‘qu'il ne saurait avoir trop de jugement. Il faut, s'il se peut, que cela soit égal; mais, s'il y avait de la difference, je voudrais que le jugement dominât’. En wanneer dezelfde Père Rapin als zijn oordeel heeft te kennen gegeven dat ‘aucun poète français n'avait ce grand air de majesté dans ses vers qui fait le genre sublime de la poésie et qui consiste dans la noblesse’, dan vult Bussy aan: ‘et dans la justesse’. Wanneer hem gevraagd wordt hoe het komt dat een episch gedicht, in 't Fransch geschreven, nooit mooi is, antwoordt hij: ‘La cadence, les rimes et les repos de nos vers lassent à la longue; ce qui n'arrive pas dans les latins, qui plaisent par la diversité’. Na het lezen van deze laatste uitspraak zou het ons eenigszins kunnen verwonderen te zien dat Bussy Boileau's werken boven de fabels van La Fontaine stelt, indien we niet juist zijn voorkeur hadden leeren kennen voor gezond verstand en juistheid van gedachte boven dichterlijke phantasie. Men meene echter niet dat Bussy La Fontaine niet bewonderde: daarvoor had | |
[pagina 228]
| |
hij te veel smaak. Maar hij heeft toch nooit, zooals Madame de Sévigne, de fabels van zijn grooten tijdgenoot ‘divines’ genoemd. Bussy prefereerde La Fontaine's ‘contes’. Heel wat meer neemt Bussy zich au sérieux als schrijver van Mémoires, en als geschiedschrijver: men ziet overal dat hij die letterkundige genres als de aristocratische bij uitnemendheid beschouwt. Vandaar ook de minachtende toon waarop hij over Boileau en Racine spreekt als officieele geschiedschrijvers des konings. ‘....Je serai fort étonné’, schrijft hij ergens aan zijn nicht, ‘si les deux poètes ne tombent pas à la fin comme Nogent et l'Angeli’. Krasser kan het al niet. Zijn ideaal als geschiedschrijver schijnt Comines te zijn geweest: hij noemt dezen verscheidene keeren in zijn brieven en citeert hem tot tweemaal toe. Misschien heeft tot die bewondering bijgedragen het feit, dat Comines over een van Bussy's voorouders heeft geschreven als over een ridder ‘fourni de beaux et aornés mots’, en dienzelfden voorvader nog ‘le plus homme de bien’ genoemd heeft. Of neen, laten wij liever aannemen dat Bussy's voorkeur voor den beroemden geschiedschrijver van Lodewijk XI diepere gronden heeft gehad: ze is eigenlijk zoo volkomen begrijpelijk voor wie de beide mannen kent! Bussy formuleert aldus zijn meening over den zoogenaamden geschiedstijl, in een brief aan Corbinelli: ‘Je veux qu'il soit court et net, car sans cela il ennuie, quelque grands et quelque beaux que soient les événements. J'ai lu Tacite: il me parâit serré, mais il est obscur; et, comme dit un de mes amis, il entend toujours finesse à tout. Je n'ai lu ni Tite-Live ni Salluste; si leur style est partout pompeux et magnifique, je maintiens qu'il doit ennuyer’. Wat Bussy hier over den geschiedstijl zegt is volkomen in overeenstemming met wat hij elders zegt over den briefstijl: de beide genres staan dan ook, in de zeventiende eeuw, zeer dicht bij elkaar, vooral voor iemand die, zooals Bussy, brieven schreef met de bedoeling ze later uit te geven, en die ergens aan zijn nicht schrijft: ‘Il ne faut qu'un moment pour penser et il faut du temps pour écrire’. Hij besteedt dan ook buiten- | |
[pagina 229]
| |
gewoon veel zorg aan zijn brieven. ‘Je trouve vos lettres tous les jours de plus belles en plus belles’, schrijft hij aan Madame de Scudéry, ‘je vous prie seulement de m'écrire désormais par article; cela fait une plus grande netteté’. Inderdaad stelt hij ze zelf op die wijze samen. En wat den stijl betreft: ‘Ce que vous me mandez du comte de Guiche’, schrijft hij aan dezelfde Madame de Scudéry, ‘est le plus véritable et le plus agréablement dit du monde: c'est proprement un entortillement d'esprit que ses expressions, et surtout dans ses lettres. Comme il n'est pas bien persuadé qu'il faille écrire comme il faut parler, il n'est presque pas possible d'entendre ce qu'il écrit’. Voor Bussy beteekent goed schrijven dus schrijven zooals men spreekt, maar... goed spreken is ook een gave, en die men niet forceeren kan. ‘Je ne doute pas’, zegt hij in een anderen brief, ‘que l'obscurité des lettres du comte de Guiche ne vienne de l'effort qu'il fait pour bien écrire. Quand on a du génie on n'a qu'à le laisser faire et se donner bien de garde de le forcer’. En Bussy bezat die gave: hij was er zelf zeer van overtuigd, en iedereen met hem. Uit een brief aan Madame de Sévigné noteerde ik nog deze karakteristieke passage: ‘Votre manière d'écrire, libre et aisée, me plaît bien davantage que la régularité de M.M. de l'Académie; c'est le style d'une femme de qualité qui a bien de l'esprit, qui soutient les matières enjouées et qui égaye les sérieuses’. Toen Bussy dezen zin schreef, zou hij het volste recht gehad hebben aan zijn eigen stijl te denken. Wij mogen er trouwens gerust van overtuigd zijn dat hij dat gedaan heeft, al is het niet minder waar dat Bussy steeds de even verstandige als juiste overtuiging gehad heeft dat zijn nicht in dezen toch zijn meerdere was. Ziedaar dus eenige van Bussy's denkbeelden waar het betreft de genres waarin hij zelf iets gepraesteerd heeft: laten we hem nu nog eens hooren spreken in eenige andere ‘lundis’. Over de klassieke tragedie spreekt hij weinig, wat gedeeltelijk misschien is toe te schrijven aan de omstandigheid dat hij de stukken niet zag spelen. Over Corneille laat hij zich in 't geheel maar éen keer uit, in | |
[pagina 230]
| |
een van zijn laatste brieven: ‘Nous avons été ravis de nous délasser, avec Molière, des grands sentiments de Corneille; on est si fâché, en le lisant, de n'être pas Romain et d'être forcé d'admirer ce qu'on n'est plus capable de faire ni de penser, qu'on sort tout abattu de cette lecture’. Ook over Racine slechts éen enkele, dikwijls geciteerde passage, in een antwoord aan Madame Bossuet, die hem geschreven had: ‘Je suis très-fâchée de ne pouvoir vous envoyer la Bérénice de Racine; je l'attends de Paris: je suis assurée qu'elle vous plaira; mais il faut pour cela que vous soyez en goût de tendresse, je dis de la plus fine, car jamais femme n'a poussé si loin l'amour et la délicatesse qu'a fait celle-là. Mon Dieu! la jolie maîtresse, et que c'est grand dommage qu'un seul personnage ne puisse pas faire une bonne pièce; la tragédie de Racine serait parfaite’. Op dezen - hoe vrouwelijken! - brief antwoordt Bussy, een maand later: ‘Je ne fais que de recevoir votre lettre, madame, avec Bérénice; je viens de la lire. Vous m'aviez préparé à tant de tendresse que je n'en ai pas tant trouvée. Du temps que je me mêlais d'en avoir, il me souvient que j'eusse donné là-dessus le reste à Bérénice’. Daarna verwijt hij aan Titus niet energiek tot Paulin gesproken te hebben: ‘il aurait trouvé tout le monde soumis à ses volontés. Voilà comment j'en aurais usé, madame, et ainsi j'aurais accordé la gloire avec l'amour. Pour Bérénice, si j'avais été à sa place, j'aurais fait ce qu'elle fit, c'est à dire que je serais parti de Rome la rage dans le coeur contre Titus, mais sans qu' Antiochus en valût mieux. Les gens qui n'ont point passé par là croient qu'il n'est rien en pareille rencontre de si naturel et de si aisé que de chercher à se remplir le coeur de quelque autre passion. Pour moi, j'ai éprouvé que la chose n'est pas possible....’ Tot zoover Bussy. Men moet, aan den eenen kant, bekennen dat er over Racine's ‘Bérénice’ nog wel 't een en ander meer zou zijn op te merken, maar aan den anderen kant: welk een beslist oordeel, gebaseerd op een ervaring van het leven, die zijn waarde heeft wanneer men een tooneel als dat van Racine beoordeelt! | |
[pagina 231]
| |
Bussy heeft trouwens een gruwelijken hekel aan de zoogenaamde ‘tendresse’ in een treurspel. ‘Hoe komt het toch’, vroeg hem eens le Perè Rapin, ‘dat de Electra van Sophocles, de andere treurspelen van dien schijver en eenige van Euripides na twee duizend jaren nog altijd mooi zijn, en dat de werken van onze tooneelschrijvers het in Parijs nooit langer dan éen winter uithouden?’ - Deze woorden werden geschreven in 1672, nadat Racine reeds Andromaque, Britannicus, Bérénice en Bajazet had doen spelen! En Rapin was niet de eerste de beste! - Waarop Bussy hem antwoordt: ‘Il est certain que les sentiments de tendresse poussés trop loin ont je ne sais quoi de fade qui dégoûte dans les tragédies. Cet abus s'est introduit pour plaire aux dames, qui veulent de l'amour dans tout ce qu'on leur présente et qui ne sont pas satisfaites si cet amour ne va pas dans l'excès’ - Saint-Evremond, die andere ‘libertin’, zou vanuit Londen zeker niet anders geantwoord hebben! Tempora mutantur.... Wij vinden Racine's liefdesschilderingen nu niet juist ‘fade!’ - En Bussy vervolgt aldus: ‘Pour les ouvrages de Molière’ - ook daarover had le Père Rapin hem zijn meening in 't algemeen gevraagd - ‘je vous l'avoue, je les trouve incomparables: ce n'est pas que si on les avait bien examinés, on ne pût trouver quelque chose à retrancher, mais il y en a très peu. Il a copié Térence, et même il l'a surpassé; et je ne l'estime pas moins pour avoir été assez souvent un peu plus loin que la nature. Le but de la comédie doit être de plaire et de rire. - De zuiver klassieke opvatting! - Qui ne présenterait que des défauts ordinaires ne ferait pas cet effet: il faut donc quelque chose d'extraordinaire, et pourvu qu'elle soit possible, elle réjouit bien davantage que ce qui se voit tous les jours.’ Wij bezitten verscheidene oordeelen van tijdgenooten over Molière's kunst, maar wij treffen nergens een zoo juist begrip aan van het feit dat de optiek van het tooneel niet de optiek van het leven kan en mag zijn. Niemand ook heeft beter dan Bussy gezien wat het essentieele verschil is tusschen de stukken van Terentius en die van Molière: Bussy's oordeel in dezen schijnt mij nog intelli- | |
[pagina 232]
| |
genter toe dan dat van Fénelon later zal zijn. Eveneens in een brief aan le Père Rapin vinden we Bussy's herhaaldelijk geciteerd oordeel over Molière's ‘Femmes Savantes.’ ‘...Je l'ai trouvé un des plus beaux ouvrages de Molière; la première scène des deux soeurs est plaisante et naturelle; celle de Trissotin et des savantes, le dialogue de Trissotin et de Vadius, le caractère de ce mari qui n'a pas la force de résister en face aux volontés de sa femme et qui fait le méchant quand il ne la voit pas; ce personnage d'Ariste, homme de bon sens et plein d'une droite raison, tout cela est incomparable. Cependant, comme vous remarquez fort bien, il y avait d'autres ridicules à donner à ces savantes plus naturels que ceux que Molière leur a donnés. Le personnage de Bélise est une faible copie d'une des femmes de la comédie des Visionnaires; il y en a d'assez folles pour croire que tout le monde est amoureux d'elles, mais il n'y en a point qui entreprennent de le persuader à leurs amants malgré eux.’ Bussy verwijt vervolgens aan Molière dat hij Philaminte haar dienstbode doet wegjagen omdat deze niet correct spreekt. En het is, volgens hem, ook een fout van Molière dat hij aan die plat sprekende dienstbode allerlei heel correcte en zelfs lang niet alledaagsche dingen laatzeggen, bij voorbeeld wanneer deze haar meening over huishouding en huwelijk in de volgende woorden te kennen geeft: ‘L'esprit n'est point du tout ce qu'il faut en ménage;
Les livres quadrent mal avec le mariage’.
‘Het is een dwaasheid, zegt Bussy, het woord “quadrer” in den mond te leggen van een dienstbode die, hoeveel gezond verstand zij ook moge hebben, elders het onbeschaafde Fransch van haar stand spreekt’. Bussy eindigt zijn critiek met deze woorden: ‘Mais enfin, pour parler juste de cette comédie, les beautés en sont grandes et sans nombre et les défauts rares et petits’. We zagen zooeven dat Bussy's oordeel over ‘Bérénice’ steunde op levenservaring; we kunnen hier hetzelfde opmerken en er bij voegen dat Bussy de kringen welke Molière hier bespotte uitmuntend kende. Cotin, d.i. | |
[pagina 233]
| |
Trissotin, en Ménage, d.i. Vadius, kende hij persoonlijk. Zijn dochters heeft Bussy opgevoed in volkomen overeenstemming met de opvoedkundige denkbeelden die Molière in zijn ‘Femmes Savantes’ verkondigd heeft. Le Perè Rapin schrijft ergens aan Bussy, nadat deze hem een zoogenaamde ‘définition’ van een zijner dochters gezonden had: ‘Vous donnez un grand éloge à Mademoiselle de Bussy en disant qu'elle sait sans en faire de façon. C'est le plus grand éloge qu'on puisse donner à une personne de son sexe et de sa qualité. Il serait bon qu'elle vît les “Femmes Savantes” de Molière pour la confirmer dans ce caractère’. En wat de Précieuses betreft: niemand wist beter dan Bussy waartoe die uit de provincie in staat waren! Hij beschrijft ergens een bezoek dat Madame Fouquet, de weduwe van den Surintendant, op zekeren dag bracht aan den bisschop van Autun. ‘Sa belle-soeur Fouquet d'Aumont était avec elle, plus folle et plus impertinente que jamais. Quand nous fûmes arrivés à l'évêché, elle se mit en plein cercle à me louer sur mon bel esprit. Cela dura jusqu'à ce qu'on se mît à table, qu'elle recommença de plus belle, quoique chacun, embarrassé pour elle et pour moi, voulût changer de discours. Elle n'en voulut rien faire, et de la même force dit que je parlais comme un livre et que j'écrivais comme un ange. Je voulus, pour faire diversion, dire que la soupe était admirable: ce fut le “quoi qu'on die” de Trissotin. “Ah, ma cousine, dit-elle à Madame de la Boulaye, écoutez comme il dit cela”. Véritablement l'éclat de rire prit si fort à la compagnie que cette folle n'osa plus parler’. Ik geloof dat we, na dit amusante verhaal, niet al te luid meer moeten zeggen dat Molière in zijn schildering der Précieuses schromelijk heeft overdreven. En Madame Fouquet d'Aumont was niet de eerste de beste burgervrouw! - Tot zoover wat Molière betreft. Ik zal niet stilstaan bij de hypothese volgens welke Bussy Molière's model geweest zou zijn voor den rijmelenden markies in de ‘Misanthrope’. Wat een dwaasheid! Zooiets is letterkundige geschiedenis op een koopje! In 1678 verschijnt ‘La Princesse de Clèves’: ziehier | |
[pagina 234]
| |
Bussy's ‘lundi’, een brief aan Madame de Sévigné, waarin ons vooral datgene interesseert wat hij over den beroemden ‘aven’ zegt. ‘... L'aveu de Madame de Clèves à son mari est extravagant et ne se peut dire que dans une histoire véritable; mais quand on en fait une à plaisir, il est ridicule de donner à son héroïne un sentiment si extraordinaire. L'auteur, en le faisant, a plus songé à ne pas ressembler aux autres romans qu'à suivre le bon sens. Une femme dit rarement à son mari qu'on est amoureux d'elle, mais jamais qu'elle ait de l'amour pour un autre que pour lui, et d'autant moins qu'en se jetant à ses genoux, comme fait la princesse, elle peut faire croire à son mari qu'elle l'a offensé jusqu'au bout. D'ailleurs, il n'est pas vraisemblable qu'une passion d'amour soit longtemps, dans un coeur, de même force que la vertu. Depuis qu' à la cour en quinze jours, trois semaines ou un mois, une femme attaquée n'a pas pris le parti de la rigueur, elle ne songe plus qu' à disputer le terrain pour se faire valoir - Bussy sprak met kennis van zaken! - Et si, contre toute apparence et contre l'usage, ce combat de l'amour et de la vertu durait dans son coeur jusqu'à la mort de son ami, alors elle serait ravie de les pouvoir accorder ensemble en épousant un homme de sa qualité, le mieux fait et le plus joli cavalier de son temps. La première aventure des jardins de Coulommiers n'est pas vraisemblable et sent le roman....’ Ziedaar het essentieele van Bussy's ‘lundi’ over ‘La Princesse de Clèves’. Het is, na wat hij er hier over zegt, duidelijk dat hij ook over een Corneille veel minder geestdriftig moet geweest zijn dan zijn nicht de Sévigné: hij wil immers geen al te verheven gevoelens in de romans en op het tooneelGa naar voetnoot1), zooals hij ook nog eens uitdrukkelijk zegt in zijn ‘lundi’ over Segrais' ‘Zaïde’: ‘.... Les choses extraordinaires... choquent le bon sens et discréditent les vérités’. En in diezelfde ‘lundi’ komt ook weer de | |
[pagina 235]
| |
levenservaring voor den dag, die bij Bussy een der grondslagen van zijn oordeel is. ‘Du reste, j'ai trouvé dans l'histoire de Gonzalve et de Nugnabella tant de conformité avec la mienne, que je l'ai lu avec plus de plaisir que les autres. Mais je voudrais bien vous demander si mon dom Ramire était un assez joli garçon pour faire excuser l'infidélité de ma mâitresse; j'en doute un pen, car nous avons vu dans la vie de ma Nugnabella - (zij heette Madame de Montglas, zooals men zich zal herinneren) - tant de goûts bizarres, que celui-ci pourrait bien être encore de même. Nous en rirons quelques jours, madame; car quand vous seriez toujours l'amie de l'infidèle, je suis assuré que vous la méprisez et que vous aimez avec estime le pauvre abandonné’. Ik heb deze passage in zijn geheel geciteerd om te doen begrijpen hoezeer de tijd en de ballingschap een weldaad geweest zijn voor de gemoedsrust van Bussy. Alle tot hiertoe aangehaalde oordeelen toch dateeren uit de laatste jaren van zijn ballingschap, behalve dit laatste, dat uit de eerste jaren ervan dateert, toen de smart, veroorzaakt door 't verraad van zijn mâitresse, nog zeer levendig bij hem was en voelbaar is in al zijn oordeels- en gedachtenuitingen. Maar het principe volgens 't welk hij de letterkundige voortbrengselen van zijn tijd beoordeelt zal altijd hetzelfde blijven: ‘le bon sens et la vraisemblance avant tout’. Tot de tijdgenooten die Bussy hoog stelde als schrijver behoort ook La Bruyère: hij heeft ingezien dat diens werken bestemd waren bij 't nageslacht te blijven voortleven, zooals hij dat ook voorspeld heeft aan de werken van Molière, Boileau, Pascal en La Fontaine. Men herinnert zich dat La Bruyère ook van zijn kant Bussy zeer hoog heeft gesteld, vooral als stylist, en juist op dat punt was de schrijver van de ‘Caractères’ beter dan iemand tot oordeelen bevoegd. Het is pikant de vriendschappelijke verhouding te constateeren die bestaan heeft tusschen Bussy en dezen ‘domestique’ van Condé, Bussy's grootsten vijand. Men heeft er La Bruyère een verwijt van onkieschheid van gemaakt dat hij Condé prijst in een brief aan Bussy. Maar het wil mij voorkomen | |
[pagina 236]
| |
dat Sainte-Beuve in dezen volkomen gelijk heeft met de opmerking, dat deze daad eigenlijk van den kant van La Bruyère niets anders was dan ‘une sorte de politesse obligée chez un féal domestique’, en dat Bussy, edelman als hij was, dit soort beleefdheid integendeel zeer geapprecieerd zal moeten hebben. Er zou nog heel wat over Bussy te vertellen zijn. We zouden hier nog kunnen spreken over de autoriteit die deze generaal van de cavalerie had op 't gebied van grammatica en lexicologie. We zouden nog kunnen doen uitkomen hoe hij, met Saint-Evremond en de geheele ‘société polie’, partij koos voor de Modernen in de beruchte ‘Querelle des Anciens en des Modernes’. Maar aan een dergelijke volledigheid kan in een opstel als dit niet gedacht worden. Ik verwacht hier echter een ander verwijt: had ik niet langer moeten stilstaan bij de relaties die bestaan hebben tusschen Bussy en zijn nicht de Sévigné? Heb ik niet te zeer de beroemde markiezin opgeofferd aan haar minder beroemden neef? Welnu, ik heb haar inderdaad aan hem opgeofferd, en ik heb het volkomen bewust gedaan. Want wéer zou gebeurd zijn wat reeds zoo vaak het geval geweest is: Bussy zou wéer de dupe geworden zijn van de superioriteit van zijn nicht. Daarom vooral is het dat ik aan dat gedeelte van mijn onderwerp slechts ontleend heb wat mij volstrekt onontbeerlijk scheen voor de schets van mijn hoofdpersoon. In een brief aan Madame de Sévigné heeft Bussy geschreven: ‘Je dois vous ôter l'espérance que l'histoire me traite un jour mieux que n'a fait la fortune’. Hij heeft, helaas, gelijk gehad. Er is hier een ‘rechterlijke dwaling’ op letterkundig-historisch gebied te herzien! |
|