| |
| |
| |
De Philippijnsche zelfstandigheid
Door M.A. van Heekeren.
The American government will not relinquish sovereignty over the Philippine Islands as long as there is a possibility of foreign aggression. Manuel Quezon.
Toen ik eenige maanden geleden, September 1916, in dit tijdschrift eene uiteenzetting gaf van de lotgevallen der z.g. ‘Jones-bill’, was hier te lande nog slechts bekend, dat deze aangelegenheid in handen eener commissie uit beide Huizen van het Amerikaansch Congres was gesteld, nadat het Huis van vertegenwoordigers het wetsontwerp, met den door den Senaat gewijzigden aanhef - waarbij den Philippijners na minstens 2 en hoogstens 4 jaren volledige onafhankelijkheid werd toegezegd - had verworpen.
Het gepleegd overleg had intusschen medio Augustus reeds tot een compromis geleid, waarbij de aanhef vrij wel in den oorspronkelijken vorm werd hersteld en ook de zonderlinge matigheids-clausule van senator Gronna kwam te vervallen.
Toen was, na aanneming van het wetsontwerp door beide Huizen, het wachten nog slechts op de bekrachtiging door den president der Unie, welke tegelijk met die van de wetten, betreffende reorganisatie van het leger en uit- | |
| |
breiding der vloot, op den 29en Augustus j.l. plaats had.
Welk gewicht aan dit gebeuren werd toegekend, blijkt wel hieruit, dat de ministers van oorlog en marine, opperofficieren van leger en vloot, de beide resident-commissioners van de Philippijnen en vele leden van het Congres daarbij tegenwoordig waren. Onder de toejuichingen van de leden van het Congres en het ‘getik der camera's voor de filmopname’, plaatste president Wilson zijne handteekening onder de gewichtige staatsstukken. Daarna hield hij eene korte rede, waaruit, met betrekking op de ‘Philippinesbill’, het volgende zij aangehaald.
‘De Philippijnsche wet wekt eigenaardige gevoelens in mij, wijl er tijden zijn geweest dat de bewoners der eilanden twijfelden of het onze bedoeling was om op vrijgevige wijze de rechtvaardigheid tegenover hen te betrachten. Ik hoop en geloof dat deze wet voldoende is, om hen van den ernst onzer ware bedoelingen te overtuigen. Zij is een zeer bevredigende vooruitgang in onze politiek om hun werkelijk zelfbestuur en het beheer van hunne eigen aangelegenheden toe te kennen.’
Het is dus met ingang van 29 Augustus jl. geweest, dat weer een nieuw tijdperk voor de Philippijnen is ingetreden, waarin thans ‘aangezien het steeds de bedoeling van het volk der Vereenigde Staten is geweest om zijne souvereiniteit over de Philippijnen te herroepen en dezer onafhankelijkheid te erkennen zoodra een duurzaam bestuur daar zal zijn ingesteld’ de Philippijners voor de ‘spoedige bereiking van dit doel’ in het genot eener groote mate van zelfstandigheid zijn gesteld.
Dat men zich nu echter weer geen al te hoog denkbeeld moet maken van die zelfstandigheid, blijkt van zelf, na kennismaking met den tekst der ‘Philippines-bill’, waarvan men een groot gedeelte in de Financial and Commercial Chronicle van New York van 2 Sept. j.l. vond weergegeven.
Aan de Philippijnsche wetgevende macht is namelijk algemeene wetgevende bevoegdheid verleend, tenzij in de wet anders mocht zijn bepaald. Er is echter in de ‘Philippines- | |
| |
bill’ al heel veel anders bepaald, waardoor niet alleen aan die algemeene bevoegdheid tal van beperkingen zijn gesteld, maar ook ten aanzien van tal van onderwerpen eene bepaalde richtlijn is voorgeschreven. Dit laatste komt reeds dadelijk uit wanneer sprake is van de categorieën van lieden, aan wie het Philippijnsche burgerschap kan worden verleend. Aan de desbetreffende bepaling valt te ontleenen, dat van dat burgerschap zullen zijn uitgesloten, zij die niet ‘burgers van de Vereenigde Staten zouden kunnen worden onder de daar geldende wetten, indien zij daar zouden verblijven.’ Hieruit blijkt dus, dat aan de Phillipijnen in zake burgerschapsrechten de Amerikaansche Aziaten-politiek bepaaldelijk is voorgeschreven. Met betrekking op den rechtstoestand der ingezetenen is bepaald, dat geen enkele wet mag worden vastgesteld, waarbij inbreuk zou worden gemaakt: 1. op het recht voor allen op bescherming van lijf en goed en op eene gelijke rechtsbedeeling, ten aanzien van welke laatste nog verschillende bepalingen in de wet werden opgenomen, om haar in overeenstemming te brengen met de in de Vereenigde Staten gehuldigde beginselen. 2. op de individueele vrijheid, zijnde slavernij verboden en onvrijwillige dienstbaarheid alleen toegestaan, als straf voor eenige misdaad, waaraan de betrokkene op behoorlijke wijze zal zijn schuldig bevonden. 3. op de vrijheid van het woord en de drukpers en op het recht van vereeniging en petitie.
Eene andere bepaling heeft betrekking op de ‘voor altijd’ ingestelde godsdienstvrijheid, terwijl daarbij tevens nadrukkelijk de scheiding tusschen kerk en staat wordt uitgesproken. De toevoeging van het verbod voor eeuwig op polygamie of meervoudige huwelijken schijnt wel ietwat gewaagd en niet in overeenstemming met de ‘godsdienstvrijheid voor altijd,’ met het oog op de honderduizenden Mohammedaansche inwoners van het zuidelijk deel van den archipel.
Ter voorkoming o.a. dat de republikeinsche beginselen zouden kunnen worden aangetast is voorts bepaald, dat geen wet mag worden vastgesteld, waarbij een adellijke titel wordt verleend en dat niemand, die een bezoldigde be- | |
| |
trekking of post van vertrouwen in den archipel bekleedt, zonder toestemming van het Congres der Vereenigde Staten, eenig geschenk, emolument, ambt of titel, van welken aard ook, mag aannemen van eenigen koning (koningin), vorst of vreemden staat.
Aan de overdracht van alle eigendommen en rechten van de Unie op de eilanden aan de Philippijnsche regeering zijn de volgende beperkende bepalingen toegevoegd: a. dat daarvan uitgezonderd is zoodanig grondbezit en zoodanige eigendom als door den president der Vereenigde Staten ten behoeve van de Unie is of zal worden gereserveerd voor militaire of andere doeleinden; b. dat alle maatregelen strekkende tot vervreemding van domeingronden of tot het verleenen van concessiën van land-, mijn- en boschbouw achtereenvolgens aan de goedkeuring van den gouverneur-generaal en van den president der Vereenigde Staten moeten worden onderworpen alvorens in werking te kunnen treden, ten zij de beslissing van den president langer dan zes maanden mocht uitblijven, in welk geval de maatregel geacht wordt te zijn goedgekeurd.
Ook aan de mogelijkheid, dat de Philippijners van de verkregen grootere zelfstandigheid zouden gebruik maken, om zich in schulden te steken, is gedacht. De vraag is zelfs gewettigd, of de limite van 10 millioen dollars boven den last, die reeds uit hoofde van de friar-land-bonds (schatkistbiljetten uitgegeven met het voormalig bezit van vroeger op de Philippijnen aanwezige geestelijke orden als onderpand) op de eilanden rust, niet al te laag is gesteld voor eene behoorlijke ontwikkeling. Het betreft hier toch een jong land, dat zich bovendien bijna geheel in de nieuwe kleeren moet steken - men denke alleen aan het defensievraagstuk - doch, wegens de verborgenheid op dit oogenblik nog van zijne ongetwijfeld groote rijkdommen, daarvoor slechts over een klein inkomen kan beschikken. (Voor het loopende jaar bedraagt de raming der gewone inkomsten 40130000 peso's, d.i. ruim 50 millioen gld. of ca. f 6 per hoofd der bevolking).
Ook de aan het Philippijnsch bestuur verleende be- | |
| |
voegdheid om eene tariefwet vast te stellen wordt wel niet illusoir gemaakt, maar toch in hooge mate beperkt door de bepaling: a. dat de handelsbetrekkingen tusschen de Philippijnen en de Vereenigde Staten uitsluitend zullen blijven beheerscht door de Amerikaansche wetten. b. dat geen uitvoerrechten zullen mogen worden geheven. c. dat tariefwetten of wetten tot wijziging van bestaande tarieven eerst kracht van wet zullen krijgen na goedkeuring door den president der Vereenigde Staten.
De grootste beperking, die aan de algemeene wetgevende bevoegdheid der Philippijnsche wetgevende macht is opgelegd, volgt nu nog: Alle wetten, door de Philippijnsche wetgevende macht vastgesteld, zullen ter kennisse worden gebracht van het Congres der Vereenigde Staten, dat zich hierbij de macht en de bevoegdheid voorbehoudt om ze te niet te doen.
Aan het slot van mijn vorig opstel over de Philippijnsche quaestie gaf ik de meening te kennen, dat, welke oplossing daarvoor ook mocht worden gevonden, aan de Amerikaansche leiding niet slechts een schijn van macht moet worden gelaten, maar de macht moet worden gegeven, om verbeterend in te grijpen, waar de Philippijnsche wetgeving mocht falen. Het vorenstaande résumé uit de, als grondwet voor de Philippijnen aan te merken ‘Philippines-Bill’, bewijst m.i. ten duidelijkste dat het Amerikaansche Congres zich wel en deugdelijk, inzonderheid door de het laatst aangehaalde bepaling, de macht heeft willen voorbehouden, om de Amerikaansche leiding niet tot eene fictie te maken.
Of het doel bereikt zal worden moet de toekomst leeren. Van het correctief, dat het Amerikaansch Congres zich voorbehield, kan echter gezegd worden, wat ik in de Januari-aflevering van dit tijdschrift van 1914 over het veto-recht van den president der Unie, ten aanzien van de Philippijnsche wetgeving, in het midden bracht, n.l. dat het niet dan in de uiterste gevallen zal worden toegepast. Het Amerikaansch Congres zal immers niet lichtelijk het welslagen van zijn eigen experiment in gevaar brengen
| |
| |
door een herhaald conflict met de Philippijnsche wetgevende macht, terwijl het toch reeds ten aanzien van de meest belangrijke onderwerpen van wetgeving zijn wil aan den pupil - tot in details - heeft opgelegd. De vraag is nu maar of de pupil zich aan dien wil zal onderwerpen en niet vertrouwende op eene toegeeflijke gezindheid van den voogd, zal trachten zijn eigen weg te gaan.
De ‘Philippines-Bill’ heeft de wetgevende macht in handen gelegd van een parlement, dat uit een Huis van vertegenwoordigers, de oude Philippijnsche Vergadering, en een Senaat is samengesteld. De verkiezingen voor den Senaat hebben in het begin van October j.l. plaats gehad en tot de uitkomst geleid, dat dit Huis op zijn 22 gekozen leden - 2 werden door den gouverneur-generaal benoemd voor de Berg-provinciën op Luzon en de zuidelijke Moroprovincie - er slechts 2 telt, die niet behooren tot de partij der ‘nacionalistas’, welke de onmiddellijke onafhankelijkheid der Philippijnen voorstaat.
Wat de verkiezingen zelf betreft, schijnen deze over het geheel een ordelijk verloop te hebben gehad. Camarines, het 6e senatoriale district, waar zich dezelfde knoeierijen voordeden als die, welke in 1912 bij de verkiezingen van de Philippijnsche Vergadering in de provincie Capiz waren voorgekomen (zie Onze Eeuw. Jan. 1914) was de eenige uitzondering op den regel.
Den 16en October j.l. had op de Plaza Mac Kinley, vóór het Ayuntamiento, het parlements-gebouw te Manilla, de gedenkwaardige plechtige opening plaats van het eerste Philippijnsche Congres. Eene dichte menigte bezette het plein, toen gouverneur-generaal Harrison, in tegenwoordigheid van de hooge geestelijkheid, tal van ambtenaren, officieren en enkele genoodigden, het woord richtte tot de, op eene afgesloten tribune gezeten leden der beide Huizen.
Hoewel Harrison's boodschap, gelijk de Manila Times opmerkte, in hoofdzaak eene lofrede was op zijn eigen bestuur, kwam er toch o.a. een enkele wenk in voor, die ook elders behartiging verdient: ‘Uwe aandacht’, zei Harrison, ‘wordt gevraagd voor de quaestie der salarissen van gouver- | |
| |
nements-ambtenaren en beambten. Dit onderwerp heeft aan de opvolgende besturen hier steeds zorg gebaard, wijl toch een groot deel van uwe inkomsten aan salarissen moet worden uitbetaald. Het is een erkend feit, dat salarissen, die in verhouding tot de landsinkomsten, van een zuiver financieel standpunt beschouwd, veel te hoog waren, toch gerechtvaardigd waren, om reden dat de meeste hooge betrekkingen door Amerikanen werden bekleed, die hunne bezigheden in de Vereenigde Staten hadden opgegeven om herwaarts te komen en in gouvernements-dienst te treden. Nu die betrekkingen geleidelijk voor een groot deel door Philippijners worden bekleed, zoudt gij in overweging behooren te nemen om een duurzamen grondslag voor de salarissen vast te stellen, waarbij rekening wordt gehouden met de lands-inkomsten zoowel als met het feit, dat die salarissen worden ontvangen door vaste bewoners der Philippijnen en dus in overeenstemming moeten worden gebracht met de bestaande volkstoestanden. Bij de oplossing van dit vraagstuk zal zorg moeten worden gedragen om geen onbillijkheid te begaan jegens hen, die nu in dienst zijn. Maar het behoort vast te staan, dat in de toekomst de salarissen passend moeten zijn voor het ambt, niet voor de persoon’.
De wenk werd den heer Harrison blijkbaar ingegeven door het streven op de Philippijnen naar gelijke bezoldiging van Amerikanen en Philippijners, in gelijke betrekkingen. In theorie - waaraan ook wij Nederlanders wel eens wat al te zeer waarde hechten - schijnt het beginsel van gelijke rechten voor gelijke diensten niet meer dan billijk. In de werkelijkheid komt de toepassing in de koloniën neer op eene bevoorrechting van enkelen tot ernstig nadeel van de groote massa der bevolking.
Het is een voor alle koloniën ter wereld - de Britsche dominions met volledig zelfbestuur uitgezonderd - erkend noodzakelijk kwaad, dat de salarissen der ambtenaren een, naar verhouding, veel te groot deel der landsinkomsten eischen, tengevolge waarvan de bevolking dier landen niet het volle profijt kan trekken van de door haar
| |
| |
opgebrachte gelden. De ontwikkeling der koloniën behoort o.a. de geschiktmaking ten doel te hebben van de inheemsche bevolking voor tal van betrekkingen, die niet bepaaldelijk een de souvereine natie vertegenwoordigend karakter dragen en zoolang het oogenblik voor volledige zelfstandigheid nog niet is gekomen zullen moeten dragen. Toepassing nu van het beginsel der gelijkstelling, bij geleidelijke vervanging van niet-inheemsche door inheemsche krachten, kan slechts leiden tot bestendiging van genoemd kwaad, welks wegruiming een der eerste eischen behoort te zijn van ware ethiek.
Na deze korte afwijking terugkeerende tot de plechtigheid op de plaza Mac Kinley te Manilla zij nog medegedeeld, dat toen de gouverneur-generaal had uitgesproken, het lid - vermoedelijk het oudste in jaren - van het Philippijnsch Congres, Diokno, eene resolutie overhandigde, waarin verzocht werd om aan het Congres en den president der Vereenigde Staten den dank over te brengen van het Philippijnsche volk voor het in handen der Philippijners gelegde middel, waarmede zij hunne onafhankelijkheid zullen kunnen winnen.
Het hangt er nu maar van af welk gebruik de Philippijners van dat middel zullen maken.
Toen de oud-resident-commissioner voor de Philippijnen in de Vereenigde Staten, Manuel Quezon, thans president van den Philippijnschen Senaat, eind September te Manilla was teruggekeerd, zei hij in een aan de Bulletin van Manilla verleend onderhoud o.a. ‘Wat de voorbereiding der eilanden hetzij voor de onafhankelijkheid, hetzij voor de autonomie betreft, zal ongetwijfeld aan de Vereenigde Staten moeten worden aangetoond dat wij gereed zijn om een duurzaam bewind te handhaven onder alle omstandigheden, die het nationaal bestaan van een land kunnen aantasten, en de voorbereiding moet er eene zijn, zoowel op financieel en economisch als op politiek gebied.’
In deze woorden ligt een geheel program opgesloten, dat de ernstige, onverdeelde aandacht van het jonge Philippijnsche Congres vraagt. Zal het die aandacht daar- | |
| |
aan schenken, werkelijk ernstig en onverdeeld, als eerste voorwaarde voor eene behoorlijke uitvoering?
Het bestaan van het Philippijnsch Congres was nog te kort van duur om een bepaald oordeel over zijn optreden te kunnen vellen. Hun, die vreesden dat de Philippijners, naar 't voorbeeld van andere Aziatische volkeren van de hun verleende grootere zelfstandigheid gebruik zouden maken, om eene anti-vreemdelingenpolitiek te voeren, zal het woord van Sergio Osmena eene geruststelling zijn geweest. Deze invloedrijke man, die van den aanvang president der Philippijnsche Vergadering was en nu weder voorzitter van het Huis van vertegenwoordigers is, zeide kort vóór de opening van het Philippijnsch Congres, dat ‘kapitaal en buitenlandsche belangen even hartelijk welkom zullen zijn als in het verleden.’
Tot de onderwerpen, waaraan het Congres het eerst zijne aandacht schonk, behoorden de quaestie der nationale verdediging en de ontginning van steenkolen- en petroleumvelden, welker aanwezigheid in den archipel kort te voren door het Bureau of Science was aangetoond, onderwerpen welke den indruk maken van zakelijkheid.
Maar, wat er van te zeggen, dat het eerste voorstel, hetwelk in het Huis van vertegenwoordigers werd ingediend, de opheffing beoogde van het verbod betreffende de Katipoenan-vlag, de vlag van het verbond, dat den opstand tegen Spanje organiseerde en ook den Amerikanen zijn invloed deed gevoelen, gedurenden den tijd dien zij in de eerste jaren van hun bestuur voor de vestiging van hun gezag hadden te voeren?
De Philippijnsche Senaat nam den 4en November jl. zelfs met groote meerderheid het besluit, om uit den aanhef van wetten of wetsvoorstellen de woorden ‘By authority of the United States’ (Ingevolge machtiging van de Vereenigde Staten) te laten vervallen, zoodat de aanhef slechts zal luiden: ‘Be it enacted by the Senate and the House of Representatives of the Philippines in Legislature assembled.’ Eene vormquaestie, maar eene met dieperen grond, waaraan een der senatoren dan ook het motief ontleende
| |
| |
om het voorstel krachtig te bestrijden, hetgeen echter niet wegnam dat dezelfde volksvertegenwoordiger toen hem uit de stemming bleek dat de Senaat eene ‘vooruitstrevende’ politiek wilde volgen, nu ook maar dadelijk in den Senaat het voorstel deed tot opheffing van het vlag-verbod. ‘Wie weet’ zei hij tot een medewerker van de Manila Times, ‘of niet reeds morgen het voorstel wordt gedaan, om de onmiddellijke onafhankelijkheid der eilanden te vragen.’
Werkt in den jeugdigen Senaat nog de roes na van de verkiezingen met hare leuze van ‘onmiddellijke onafhankelijkheid’, waardoor de groote massa der kiezers - meerendeels analphabeten nog - moest worden gelokt? En zullen, wanneer de bezinning komt, gezondere denkbeelden post vatten? Of moet in het voorgevallene slechts 't begin worden gezien van eene op de Vereenigde Staten aanhoudend uit te oefenen pressie, om den wensch naar onafhankelijkheid der Philippijnsche politici in vervulling te doen gaan? Zullen de Vereenigde Staten dan, terwijl de rol van koloniale mogendheid daar toch reeds verre van onverdeelde instemming vindt, toch niet ontijdig en voorbarig toegeven aan zulken aandrang?
Toen in het begin van October j.l. in de Vereenigde Staten het bericht van Quezon's verkiezing tot senator was ontvangen, schreef de New-York Sun, dat men eerlang nader van Manuel Quezon zou hooren. De Washington Star teekende toen daarbij het volgende aan: ‘Hoe spoedig Washington iets en wàt het zal hooren, hangt grootendeels af van den uitslag der verkiezingen. Behaalt Wilson de overwinning en wordt weêr een democratisch Congres gekozen, dan zullen we al heel spoedig wat kunnen hooren. Senator Clarke is dood, maar de geest van zijn amendement leeft nog voort in de democratische partij en het wegloopen zal wel weêr worden voorgesteld. Senator Quezon heeft, gelijk te voren reeds werd vastgesteld, het oog gericht op het presidentschap van eene onafhankelijke Philippijnsche republiek. Zijn de gelegenheden hem gunstig, dan zal hij als lid van den Philippijnschen Senaat alles naar zijne
| |
| |
hand kunnen zetten. Hij is een vaardig man, een spreker naar Oosterschen trant, en heeft, wat iedere politicus moet hebben die wat wil bereiken, van zich zelven een hoogen dunk’.
Nu is niet alleen president Wilson herkozen, maar ook een democratisch Congres, zij 't ook met een aanmerkelijk gereduceerde meerderheid gekozen, en Manuel Quezon is niet alleen lid, maar zelfs president van den Philippijnschen Senaat. De omstandigheden zijn dus wel gunstig voor den aanstaanden president der Philippijnsche republiek.
Het komt mij echter niet wel denkbaar voor dat Quezon's droom zoo spoedig in vervulling zal gaan, als wellicht door hem en zijne aanhangers wordt gewenscht. 't Is toch niet wel aan te nemen, dat het Amerikaansch Congres op het in Augustus van het vorige jaar genomen besluit, dat de Philippijners hunne geschiktheid voor zelfbestuur moeten bewijzen, zal terugkomen, voordat een spoor ten minste van het verlangde bewijs zal zijn geleverd.
Er is echter nog meer.
Hierboven werd reeds eene aanhaling gegeven uit een onderhoud, dat Manuel Quezon met een medewerker van de Bulletin had. Hier zij nu nog het volgende daaraan ontleend: ‘De Amerikaansche regeering zal de souvereiniteit over de Philippijnsche eilanden niet loslaten, zoolang er mogelijkheid bestaat van aanvallen van buiten en ik mag hier zeggen, dat in het onlangs gesloten Russisch-Japansch verdrag een gevaar voor de toekomst der Philippijnen ligt opgesloten. Ik zeg dit, omdat ik kan weten, welke de gedachten van de regeering der Vereenigde Staten met betrekking op deze eilanden zijn, en ik kan herhalen dat zoolang er eene mogelijkheid is, dat een vreemd land de souvereiniteit over de eilanden begeert, de Vereenigde Staten hunne macht niet zullen loslaten.’
Deze verklaring zegt m.i. genoeg.
Maar wel kan nog gezegd worden, dat meer dan tot dusver het geval bleek te zijn de ernst der bedoelingen van de Amerikaansche regeering tot het Philippijnsche Congres zal moeten doordringen, om van dit lichaam eene
| |
| |
zakelijke op de verdere ontwikkeling van het land gerichte politiek te mogen verwachten.
De tegenwoordige gouverneur-generaal, Harrison, die gedurende zijn bestuur meer heeft bijgedragen tot aanmoediging van de onafhankelijks-idee bij de Philippijners, dan tot de vestiging van het besef hunner onrijpheid voor een zelfstandig bestuur, schijnt wel niet de aangewezen persoon om den wil der Amerikaansche regeering den Philippijners duidelijk voor oogen te houden. De heer Harrison zou in Maart j.l. aftreden, doch de intusschen gevolgde deelneming der Vereenigde Staten aan den wereldoorlog heeft tot zijn aanblijven geleid. Voorloopig tenminste. Er wordt echter toch reeds naar een opvolger uitgezien; voor een goeden gang van zaken op de Philippijnen zal veel afhangen van de keuze van dien opvolger. |
|