stadiger de zeelucht in en bemerkt men dat het geritsel van de schuchtere zilveren peppelblaadjes heftiger wordt, de in kracht groeiende, schoon nog zeer zwakke zeemelodie wekt reeds onbedwingbaar verlangen naar het eindelooze paerlige spel der met schuim beladen baren. Eerst in de nabijheid van het dorpje Retranchement, waar de Cadzanderweg naar het Westen buigt en geheel boomloos wordt, krijgen de gave geuren en de roepende stemmen van de zee de bovenhand over de vervloeiende geuren en de wankele stilten van het land.
Retranchement, een buitengewoon klein dorp, ligt als een festoen van huisjes - groengeluikt en de gevels ingevreten door de vochtig zoute lucht - langs een bocht van den weg geslingerd en men ziet er reeds, ofschoon ons nog een groote wijdheid van bouw- en weilanden van de duinen scheidt, hoe langs de woningen in den wegelboog het duinzand zich opgehoopt heeft. Een jonge boer, die op een zwaar ongetuigd paard onstuimig tegelijk met ons, onvoorzichtige fietsers, den hoek omrent, drijft er zijn beest met kracht in, zóó dat het zand ons voor de wielen stuift.
Cadzand ligt niet ver van den duinvoet, in loover verscholen, tusschen de welige zeekleiwei- en bietenlanden verloren. De welvarendheid is zelfs kenbaar aan de geringste huisjes, die alle pas geverfd schijnen. Er heerscht eene helderheid die ons aan de Noordhollandsche boerderijen doet denken. Voor ons is dit Cadzand echter het wàre Cadzand niet, dat toch vangt eerst aan daar boven op de duinen, waar het zéér kleine, zéér primitieve, herberghotelletje ‘het Badhuis’ ligt, en waar verder niets is dan zand, helm, strand en de onverwacht rijzende onbegrensde zee.
De duinen zijn er niet breed maar zeer hoog, zoodat men oostwaarts over het vlakke welige land een eindloos uitzicht heeft, dorpen en gehuchten ziet men er als verloren vlekjes liggen op het dauwigbewaasde gras, waardoor zich de wittige wegen slingeren; het kanaal naar Sluis schijnt als een materielooze leegheid te schitteren tusschen