Onze Eeuw. Jaargang 17(1917)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] Verzen Door Martin Permys. Avondgebed. Mijn zon, mijn zon, vertoon mij weeldevelden Op 't grauwe land en in mijn lauwe ziel. Blusch met uw gloed de heet're traan, die welde Uit wanhoop op, toen doode winter viel Zwaar in mijn hart, zwaar op de zwakke velden. Geluk! o zon! ik kàn niet aan u wennen! Immer ondraaglijk nieuw, en telkens meer! Voor 't eerst wil nù mijn ziel u leeren kennen, En morgen weer voor 't eerst, en daarna weer Voor 't eerst!... Ik kàn, mijn lief, niet aan u wennen! O God, o God, dien ik niet kan aanbidden! O lief, o lief, dat ik niet kussen mag! Was het wel ooit voor 't eerst, dat 'k u te midden Van eigen gulden hulden lachen zag?.... O, leer mij, God, hoe kan ik u aanbidden?... - Nu daalt gij, liefdemoe, en in uw rusten Droomt gij u nieuwen gloed en goedheid in. O hoogste lief, dat nooit mijn lippen kusten! O eindloos-grootste God! Begin, begin Morgen voor 't eerst!... - Laat ons nu beiden rusten. - [pagina 148] [p. 148] Nacht. 'k Beken het... Nacht is niet van mij. Niet, als in dag, ben ik erin. Niet, als de dag, is nacht in mij: Errond ben ik, rond mij is nacht, Zacht, loomig zwachtelbont om mij; Als ik, half wakend, half in droom; Met mijn halfweten zacht bevriend. Ik weet niet wat ik voel of weet. Ik ben te moe om op te zien, Te moe te luistren; en ik hoor, En weet en voel niet, wàt het is. Waarvan is heel die kamer vol? - Met stille leêgte volgepropt. Als ik de deur nu opendoe, Vloeit dan de leêgte erin of uit? Ik weet niet wat ik voel of weet, En om te weten ben ik moe, En om te willen weten, ben Te moe; - en om te zijn, te zwak... Ik voel mij in den nacht zoo vreemd, En weet den nacht zoo vreemd om mij, En meer niet,... meer niet... donker... vreemd... Vorige Volgende