Onze Eeuw. Jaargang 17(1917)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 447] [p. 447] Verzen Door Jan van Nijlen. Als de schepen fluiten... Soms, als de schepen schor en angstig fluiten, Stem die mijn droomen spottend tegenlacht, Druk ik mijn hoofd tegen de kille ruiten: Daar slaapt de stad in stillen, blauwen nacht. Duurbaar geluid, ik kende u reeds als kind, Toen uwe klanken daalden, zwelden, stegen In 't avonduur, bij 't rijzen van den wind En moeder zegde: morgen komt er regen... 'k Hoorde in verbeelding 't krijschen van het anker En 't bruisend gonzen van de krachtge schroef Der groote schepen, terwijl blank en slanker Een zeilschip weggleed, statig, schoon en droef. En later kwam uw klank mijn hartstocht wekken, Waar hij geboeid lag aan een aardschen band, Als gij mij meldet: weer gaan er vertrekken Naar nieuwe landen of een zonnig strand. [pagina 448] [p. 448] Soms huilde bij stormig of mistig weer Het fluiten als onophoudelijk klagen; Soms, in de lente, steeg het fijn en teer, Als kreet van liefde bij 't verwachte dagen. Maar iedermaal dat 'k in uw toon vernam Het noodgeschrei van wie in diepten slaven, Laaide in mij op der liefde sterke vlam Voor de arme schoonheid van de rijke haven, Waar ik zoo dikwijls, leunend aan de brug, Over den stroom de vlucht naging der meeuwen, En dacht mij in de kinderjaren terug Zoo ver, als waren enkle jaren eeuwen. En nu nog, schoon mij 't leven heeft gehard, Voel 'k uw bekoring, en een niet te stuiten Vloed van verlangens overstroomt mijn hart Als in den nacht de verre schepen fluiten. [pagina 449] [p. 449] Vreugd en vrede. De vreugde is 't gevoel van den nakenden morgen En tooit elken stond met haar innigen lach, Evenals de vrede, na werken en zorgen Den weemoed versiert van den kwijnenden dag. Wie vreugde nooit eenzaam des morgens liet marren, Hem zijn alle wondren begrijplijk en klaar; De stilte der aarde, de schoonheid der starren Maakt vrede des nachts aan ons hart openbaar. O vreugde, kom 's morgens al dansend getreden, En wek mij met zangen, dat steeds aan mijn zij Uw lach moge klinken! Maar gij, zachte vrede, O ga, als het schemert, mijn huis niet voorbij! Vorige Volgende