te lijden, om desnoods den beker des lijdens tot den bodem te ledigen. Daar is geen twijfel aan.
Wat is dus het resultaat van Wilson's edel pogen? Oorlog opnieuw, en nu tot het uiterste? Wij gelooven het niet, want er is een grondslag van onderhandeling, n.l. die van ‘herstel, vergoeding, waarborgen’, ook door Duitschland en de zijnen aangeboden. En de Entente staat er militair, economisch en politiek ook niet zóó voor, dat zij alle vergelijk zou kunnen afwijzen of liever iedere poging om tot een vergelijk te komen. Groote woorden, brallende leuzen van beide kanten worden gehoord, maar die beteekenen weinig, want wij weten allen, dat aan beide kanten de uitputting zwaar drukt, zij het dan niet overal in dezelfde mate of op dezelfde wijze. En reeds gaf Wilson een verklaring vol hoop op een aanstaande staking der vijandelijkheden, op een toekomstige wereldjustitie, op de vrije zee....
Het is echter waarschijnlijk, dat wij in dit voorjaar nog eenmaal de uiterste krachten zullen zien inspannen, misschien onder nog niet beleefde verschrikkingen, waartoe de ‘furor Teutonicus’ zoowel als de ‘furor Anglicus’ in staat zijn en waarmede zij dreigen. Gelukt het niet beslissende voordeelen voor de eene of andere partij te behalen, dan zal eindelijk op den gevonden grondslag de misschien nu reeds ondergronds begonnen bespreking of tusschenspreking worden voortgezet. Dat is de hoop, die ons rest. Wij wachten, de wereld siddert en wacht. Van de Centralen weten wij, dat hunne volkeren snakken naar vrede: zij zeiden het duidelijk genoeg. En wij mogen het ook vermoeden van den anderen kant, uit de huiveringwekkende stilte in Frankrijk, uit de uitingen of het stilzwijgen van de beste Italiaansche, de Piemonteesche en Lombardijsche bladen, uit de onmiskenbare onrust in Rusland, uit enkele teekenen zelfs in het onverzoenbare Engeland. Laat ons hopen, dat onze indrukken juist zijn.
Van de oorlogsterreinen weinig nieuws na de verovering van geheel Walachije en de geheele Dobroedsja door de Centralen, die nu hopen binnen een paar weken de grondige verwoesting der Roemeensche petroleumbronnen door de Engelschen zoo niet ongedaan te maken dan toch door nieuwe boringen te neutraliseeren. Bij Galatz wordt bitter gestreden om het lot van Moldavïë en Bessarabië, waardoor zelfs Odessa zou bedreigd worden. Aan de Duna, in het Westen, aan den Karst afwisselende strijd om loopgraven en posities te midden van sneeuw en ijs. Maar wèl gaat de duikbootenoorlog onophoudelijk voort en verdwijnen de Engel-