Onze Eeuw. Jaargang 17
(1917)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
Amerikaansche humor
| |
[pagina 283]
| |
heel anders trouwens dan de genoemde - nauwelijks de aandacht trokken en terwijl van de duizenden werken, die de Amerikaansche letterkunde oplevert, zoo weinige tot een wereld-reputatie als dezer deel was, het weten te brengen? Mij komt het voor, dat die bijzondere bekoring is gelegen in den zeldzaam-frischen humor van Jean Webster, waarmee zij het aandoenlijke in haar verhalen overgiet; zij wint onze sympathie voor haar ‘heldinnen’ door den fijnen geest, waarmee dezen haar gevoelens, haar gewaarwordingen, haar lotgevallen, haar leven beschrijven. Judy in Daddy-Long-Legs en Sallie Mc. Bride gaan reeds bij de eerste kennismaking, bij de lezing van haar eerste brieven, dadelijk voor ons leven als beminnelijke, fijn-besnaarde, in-beschaafde jonge meisjes, die over haar groote zorgen, haar ernstig streven, over alles wat ze vervult en waaraan ze met heel haar ziel hangen, schrijven - naar wij ons voorstellen - met een lachje om den mond, een ‘twinkle’ in de oogen, altijd geneigd, neen, altijd er op uit den grappigen kant van de dingen te zien, met wat spot zich heen te zetten over de groote en kleine verdrietelijkheden. En zoo komen die twee figuren voor ons te staan als heel-sympathieke vrouwen, blijmoedig door alles heen, sterk van karakter, bezield met een hooge opvatting van wat eer en plicht haar voorschrijven, onafhankelijke, frissche naturen, veerkrachtig, in staat om een zware taak stevig aan te pakken, daaraan al haar krachten te wijden, overtuigd dat zij daarin slagen zullen. Stevige figuren beide, sterk door haar blijmoedige levensbeschouwing, frisch en oorspronkelijk, echt jong en jeugdig. Dàt is het weldadige van deze twee boeken, dat wij daarin deze karakters ontmoeten, - niet gecompliceerd, maar eenvoudig, waar, goed. Niets decadenterigs, maar heerlijk-‘groen.’ En daarom is de lezing van deze boeken zoo'n ware verkwikking, geeft zij rust en verademing na het ‘genieten’ van allerlei romans uit de Europeesche letterkunde. Verkwikking, rust en verademing ook voor wie meent zich toch wel even op schuldelooze wijze te mogen verpoozen van de dagelijksche oorlogsberichten, de | |
[pagina 284]
| |
eindelooze relazen van stormenderhand genomen loopgraven, afgeslagen aanvallen, neergeschoten vliegtuigen, gezonken schepen, economische uitputting en... vredesgeruchten. Het ‘geschiedenisje’ van Daddy-Long-Legs is in weinig woorden na te vertellen. Jerusha Abbott is de naam, die lukraak gegeven is aan een vondelingetje in het groote John Grier Home, waar meer dan honderd kinders worden verpleegd. Judy, zooals zij later genoemd wordt, heeft van de wereld en van het leven niets gezien dan wat daarvan te zien was in het gesticht en in de school, die zij na haar veertiende jaar, twee jaar lang, als gestichtsverpleegde bezocht heeft, the ‘village high school’. Oòk daar is zij nu volleerd; het ‘asylum’ kan haar niet nog langer houden. Heeft zij niet reeds twee jaar extra gehad? Maar nu wordt haar door Mrs. Lippett, de directrice, meegedeeld, dat een der ‘trustees’ van het Home zich haar lot wil aantrekken: Jerusha had op school aardige opstellen gemaakt en de (onbekende) trustee wil haar naar een ‘college’ zenden; zij kan dan schrijfster worden. De kosten zullen rechtstreeks vanwege den weldoener aan het college worden gezonden; persoonlijk zal zij gedurende de vier collegejaren $ 35. - per maand krijgen, zoodat zij ‘on the same standing as the other students’ zal kunnen leven. Dat geld zal haar door des trustee's secretaris worden gestuurd; maandelijks moet zij de ontvangst daarvan erkennen in een brief, waarin zij den vooruitgang in haar studies en de bijzonderheden van haar leven beschrijft. De brieven moeten gericht worden tot Mr. John Smith, achter welken naam de trustee wil schuil gaan; hij wil niet bekend zijn. ‘To you’ - zegt de directrice tot Jerusha - ‘he will never be anything but John Smith. His reason in requiring the letters is that he thinks nothing so fosters facility in literary expression as letter-writing. Since you have no family with whom to correspond, he desires you to write in this way; also, he wishes to keep track of your progress. He will never answer your letters, nor in the slightest particular take any notice of them. He detests letter-writing and does not wish you to become a burden.’ | |
[pagina 285]
| |
Moet er noodwendig een antwoord volgen, dan zal de secretaris daarvoor zorgen. - In deze mededeelingen kan Jerusha de maatstaf vinden voor de warmte der persoonlijke belangstelling van den trustee in haar lot. Wie is hij? Toen zij bij de directrice werd geroepen, na afloop der trustees-vergadering, had zij in den gang nog een der heeren zien vertrekken; de hall was slecht verlicht; de trustee wenkte zijn chauffeur om voor te rijden; het felle schijnsel der auto-lantaarns wierp een caricaturale schaduw van den heer op de muur: ‘it looked, for all the world, like a huge, wavering daddy-long-legs’ (het soort hoog-op-de-pooten-wandelende spin, dat wij in Nederland een ‘hooiwagen’ noemen). Jerusha heeft het gevonden: haar trustee heet voortaan Daddy-Long-Legs. En haar eersten brief, met den aanhef: ‘Dear Kind-Trustee-Who-Sends-Orphans-to-College’, adresseert zij dan ook parmantig en vrijmoedig: ‘To Mr. Daddy-Long-Legs-Smith’Ga naar voetnoot1). Het zijn deze brieven, die het boek vullen. De arme ‘sans famille’ stort haar hart aan den onbekenden meneer uit; zij vertelt hem alles van haar leven in het ‘college’, ook - plichtmatig - nu en dan wat van haar werk, vooral als examens naderen. Zij verhaalt hem van de twee eerstejaars-meisjes, met wie zij een studeerkamer deelt: Sallie Mc Bride, van wie zij dadelijk veel houdt, en de minder genaakbare Julia Rutledge Pendleton, die zij haat. Ook: van haar ontmoeting met Julia's (nog jongen) oom Jervis, die haar heel sympathiek is, en met Sallie's broer Willie, een goeden ‘boy’. De brieven volgen elkaar op, de jaren gaan voorbij, Judy, zooals zij nu heet, maakt goede vorderingen, zal haast het college weer verlaten. Zij is nu ‘dame’ geworden, heeft bij de Mc Bride-familie gelogeerd, ook bij de in haar oog onuitstaanbare Pendletons, maar vooral heeft zij, op order van den trustee, eenige vacanties doorgebracht op Loch Willow, een farm. En daar heeft zij vaak en lang den sympathieken Jervis ontmoet, die | |
[pagina 286]
| |
reeds als ‘Master Jervie’ daar zoo dikwijls zijn vacanties doorgebracht had. Maar nu komt het tragisch moment: Jervis vraagt haar ten huwelijk en zij wijst hem af, niet omdat zij niet van hem houdt - o, hoe gelukkig zou zij met hem zijn! - niet omdat ze op Willie Mc Bride verliefd is zooals Jervis dwaselijk denkt, maar omdat zij ..niemand is. ‘It didn't seem right for a person of my lack of antecedents to marry into such a family as his. I never told him about the orphan asylum, and I hated to explain that I didn't know who I was. I may be dreadful, you know. And his family are proud - and I 'm proud too!’ Maar dit kan toch het eind niet zijn. ‘I think he's pretty unhappy, and I know I am!’ Dus hierin moet Daddy-Long-Legs haar toch raden, hijzelf, niet door zijn secretaris. Nu dan, hij schrijft haar; ze kan bij hem komen om raad. Zij komt, en - zooals de lezer allang had begrepen - Daddy-Long-Legs en Jervis zijn één. Tableau. Na de ontmoeting richt zij ‘the first love-letter I ever wrote’ (‘Isn't it funny that I know how?’) aan het adres van ‘My very dearest Master Jervie-Daddy-Long-Legs-Pendleton-Smith’. Ziedaar het ‘romannetje’. Wat pover, doorzichtig van bouw, goedkoop, sentimenteel? Alles toegegeven; de bekoring ligt elders: in de karakterteekening: in het uitgebeelde en in de uitbeelding, ligt vooral en telkens weer in den kostelijken humor. Humor is, zooals de Génestet zei, ‘een rijke taal vol geest’, die niet door allen wordt verstaan, door hen niet, die het orgaan daartoe - den ‘sense of humour’ missen. Maar wie dat bezit, gaat te gast aan boeken als deze: hij proeft al het fijne daarvan; hij ziet den ernst achter den lach, den stillen traan, die opwelt maar ingehouden wordt met een grapje over 't dwaas-droevige geval. In dien trant, in dezen geest zijn deze boeken geschreven. Hoeveel droef-aandoenlijks is er in Judy's geschiedenis! Denk u haar toestand in. Zij is van nature een warmvoelend kind, dat scherp waarneemt, over allerlei nadenkt. O, zij was ‘by nature a sunny soul, and had always | |
[pagina 287]
| |
snatched the tiniest excuse to be amused’. Maar heel haar jeugd had zij doorgebracht in het lang niet zonnig John Grier Home; terwijl zij de twee laatste extra-jaren verlof kreeg de dorps-school te bezoeken, was die weldaad niet onvermengd, want ‘for her board’ moest zij in het gesticht allerlei corvee-diensten verrichten, zoodat ‘the convenience of the asylum had come first and her education second’. Hoe levendig haar verbeelding was, zij wist niets van de wereld buiten het gesticht, kende niets van huiselijk leven. ‘Poor, eager, adventurous little Jerusha, in all her seventeen years, had never stepped inside an ordinary house; she could not picture the daily routine of those other human beings who carried on their lives undiscommoded by orphans.’ Nu slaat voor haar het uur der bevrijding; zij gaat de wereld ontdekken. Maar zij zal de wereld intreden als een vondelinge, beschermd door een onbekenden meneer, die eenmaal per maand een brief van haar verlangt (om op de hoogte te blijven en omdat dat voor haar zoo'n goede oefening is), maar die haar uitdrukkelijk laat weten dat hij nooit zal antwoorden en geen last van haar wil hebben (bovendien: ‘he does not care for girls’), een onpersoonlijke Mr. John Smith. Zoo zal zij naar het college gaan, om schrijfster te worden. Daar zal ze in aanraking komen met meisjes, die wel vaders en moeders hebben, die niet niemand zijn, die het huiselijk leven kennen. Hoe zal zij voor dezen het stigma van haar geboorte en opvoeding verbergen? Waar zal zij warme harten vinden, waaraan zij het hare kan uitstorten? Staat zij niet hulpeloos en eenzaam in dit nieuwe leven? Over al die moeilijkheden helpt zij zichzelf heen door haar energie, haar tact, haar blijmoedigheid. Maar de moeilijkheden zijn er; zij gevoelt ze dagelijks en zij getuigt daarvan.... in haar spotten met zichzelf, met haar onmogelijk-scheeve positie. Achter dien spot ligt de diepe weemoed over alles wat zij mist. In haar allereersten brief aan den trustee reeds schemert door het voor haar gevoel zoo pijnlijke, dat zij den man niet kent, aan wien zij voortaan alles verschuldigd | |
[pagina 288]
| |
zal zijn, zij, die niemand op de wereld had noch ooit gehad had dan hem, van wien zij niets wist: ‘It seems queer to be writing letters to somebody you don't know. It seems queer for me to be writing letters at all - I've never written more than three or four in my life, so please overlook it if these are not a model kind.’ Maar toch: ‘having somebody take an interest in me after all these years makes me feel as though I had found a sort of family. It seems as though I belonged to somebody now, and it's a very comfortable sensation.’ Wel weet ze heel weinig van hem: hij is groot (het beeld in den hall!), hij is rijk, hij heeft het land aan meisjes. Nu, zij heeft besloten hem ‘Daddy-Long-Legs’ te noemen: ‘I hope you wo'nt mind. It's just a private pet name - we wo'nt tell Mrs. Lippett.’ Later weer, als zij van geld, dat hij met Kerstmis haar zond, voor zich zeven cadeaux heeft gekocht, duikt weer de weemoed der ‘sans famille’ op: ‘I am very much obliged for my seven presents. I'm pretending to myself that they came in a box from my family in California. The watch is from father, the rug from mother, the hot water bottle from grandmother - who is always worrying for fear I shall catch cold in this climate - and the yellow paper from my little brother Harry. My sister Isabel gave me the silk stockings, and Aunt Susan the Matthew Arnold poems; Uncle Harry (little Harry is named after him) gave me the dictionary. He wanted to send chocolates, but I insisted on synonyms. You do'nt object, do you, to playing the part of a composite family?’ Later weer vraagt zij Mr. Smith haar grootmoeder te willen zijn: ‘Should you mind, just for a little while, pretending you are my grandmother? Sallie has one and Julia and Leonora each two, and they were all comparing them to-night. I can 't think of anything I 'd rather have; it's such a respectable relationship. So, if you really don 't object - When I went into town yesterday, I saw the sweetest cap of Cluny lace trimmed with lavender ribbon. I am going to make you a present of it on your eighty-third birthday.’ Deze brief eindigt: ‘Good night, Granny. I love you dearly.’.... Kan men | |
[pagina 289]
| |
deze grappigheidjes lezen zonder het diep-aandoenlijke daarvan te proeven, den weemoed van het arme kind? Maar een enkelen keer wordt het haar te machtig; dan geeft zij niet toe aan haar verdriet, doch kleedt haar klacht in een aanklacht tegen den onbekenden Daddy-Long-Legs: u antwoordt nooit mijn vragen, zoo verwijt zij hem; u toont niet de minste belangstelling in iets van wat ik doe. U is zeker de naarste van alle nare trustees en u voedt mij zeker op niet omdat u iets om mij geeft maar alleen uit plichtgevoel. Ik weet niets van u af, zelfs uw naam niet. ‘It is very uninspiring writing to a thing.’ U gooit zeker al mijn brieven in den prullemand. Voortaan zal ik u alleen over mijn werk schrijven.... Maar een week later volgt de reactie: ‘I am a Beast. Please forget about that dreadful letter.’ Ze was ziek, toen ze al dat leelijks schreef en ligt nu in de ziekenzaal, waar ze al dien tijd over haar boozen, slechten brief heeft getobd. Nu vergunt de ‘head nurse’ haar eindelijk even op te zitten, met pen en papier. Maar ze zal niet beter worden voordat hij haar vergeeft. - Als antwoord krijgt ze een heele bezending rozen in een groote doos. ‘And much nicer still, it contained a card with a very polite message written in a funny little uphill back hand... Thank you, Daddy, a thousand times. Your flowers make the first real, true present I ever recieved in my life. If you want to know what a baby I am, I lay down and cried because I was so happy.’ - Is ze niet heerlijk en zielig, deze verrukking van Judy over de eerste persoonlijke vriendelijkheid, die haar wordt bewezen? En peilt men daaruit niet de diepte van weemoed over alles wat zij gevoelde te missen? Maar hoe fijn wordt ons dit te verstaan - neen, te voelen gegeven! Toch klinkt die weemoed wel eens rechtstreeks door. Judy is met Sallie en Julia in New-York geweest, waar Julia mooie hoeden kocht. Daddy zendt aan Judy een cheque voor $ 50, die zij hem met een kort briefje terugzendt: haar ‘allowance’ is voldoende voor alle hoeden, die zij noodig heeft. Maar den volgenden dag reeds berouwt | |
[pagina 290]
| |
haar de koele afwijzing en nu legt zij hem uit, waarom ze het geld niet kon aannemen. ‘It's different with me than with other girls. They can take things naturally from people. They have fathers and brothers and aunts and uncles’; (merk op: dat zij hier over moeders zwijgt!) ‘but I can't be on any such relations with any one. I like to pretend that you belong to me, just to play with the idea, but of course I know you don't. I'm alone, really - with my back to the wall fighting the world - and I get sort of gaspy when I think about it. I put it out of my mind, and keep on pretending; but don't you see, Daddy? I can 't accept any more money than I have to, because some day I shall be wanting to pay it back...’. - Soms ook is het galgen-humor, waarachter zij haar gevoel niet meer verbergt. Wanneer Sallie haar vraagt of zij ook zoo'n heimwee heeft, schrijft ze aan Daddy: ‘I smiled a little and said no, I thought I could pull through. At least homesickness is one disease that I've escaped! I never heard of anybody being asylum-sick, did you?’ Of, later: ‘Whateven faults I may have, no one can ever accuse me of having been spoiled by my family.’ Maar zij moet toch iemand hebben, van wien zij houden kan. Wanneer zij in 't begin der reeks een brief aan Daddy eindigt ‘Yours with love’, voegt zij er dit ‘P.S.’ aan toe: ‘Maybe it isn't proper to send love? If it isn't, please excuse. But I must love somebody and there's only you and Mrs. Lippett to choose between, so you see you'll have to put up with it, Daddy dear, because I can't love her.’ Ook hier openbaart zich weer voor wie er zich rekenschap van geeft, de zieligheid van Judy's leven: voor haar liefde komen slechts twee in aanmerking: de onsympathieke gestichts-directrice, die dus dadelijk wordt op zij gezet, en de onbekende, anonieme trustee, die haar opvoeding betaalt. Nu, wat wil ze dan anders doen dan van hem houden? Hij zal zich dat wel moeten laten aanleunen! Maar het anonieme pijnigt haar, al wordt ook die pijn in grappen gehuld. Ze wou zoo graag weten hoe Daddy er uitziet. ‘It is very difficult thinking about | |
[pagina 291]
| |
you in the abstract like a theorem in geometry.’ Zou hij kaalhoofdig zijn? Laat hij op die eene vraag nu toch eens een antwoord zenden! Maar er komt geen bescheid. Dan kan toch, dringt ze aan, de secretaris even seinen: ‘Mr. Smith is quite bald’ of ‘is not bald’ of ‘has white hair’.... Grapjes alweer, waarbij een traan wordt weggeslikt. Maar bij al dien dieper-liggenden, onder spot en scherts verborgen weemoed, hoe blijmoedig is ze en hoe gelukkig weet ze te zijn. Hier is een kostelijke proeve van haar levenswijsheid: ‘It isn't the great big pleasures that count the most; it's making a great deal out of the little ones - I've discovered the true secret of happiness, Daddy, and that is to live in the now. Not to be for ever regretting the past, or anticipating the future; but to get the most that you can out of this very instant. It's like farming. You can have extensive farming and intensive farming, well, I 'm going to have intensive living after this. I 'm going to enjoy every second, and I 'm going to know I 'm enjoying it while I 'm enjoying it. Most people do'nt live; they just race. They are trying to reach some goal far away on the horizon, and in the heat of going they get so breathless and panting that they lose all sight of the beautiful, tranquil country they are passing through; and than the first thing they know, they are old and worn out, and it doesn't make any difference whether they have reached the goal or not. I 've decided to sit down by the way and pile up a lot of little happinesses, even if I never become a Great Author.’ - Is er zelfbedrog in dit wijsgeerig voornemen? Zal zij maar de kleine gelukjes bijeengaren, omdat groote voor haar niet zijn weggelegd? Maar ze is volkomen gelukkig, beweert ze en zij waardeert immers al het goede meer dan ieder ander, omdat zij dat niet als vanzelfsprekend beschouwt. Zoo komt ze er ten slotte nog toe, haar verleden te zegenen, omdat haar dat ontvankelijk heeft gemaakt voor de zonnige zijde van het heden: groet het gesticht wel van mij, schrijft zij aan ‘Dear Mr. Trustee’, wanneer die weer een vergadering zal | |
[pagina 292]
| |
gaan bijwonen: ‘Give the Home my love, please - my truly love. I have quite a feeling of tenderness for it as I look back through a haze of four years. When I first came to college I felt quite resentful because I'd been robbed of the normal kind of childhood that the other girls had had; but now I don't feel that way in the least. I regard it as a very unusual adventure. It gives me a sort of vantage point from which to stand aside and look at life. Emerging full grown, I get a perspective on the world, that other people who have been brought up in the thick of things entirely lack. I know lots of girls (Julia, for instance) who never know that they are happy. They are so accustomed to the feeling that their senses are deadened to it; but as for me - I am perfectly sure every moment of my life that I am happy. And I'm going to keep on being, no matter what unpleasant things turn up.’ Maar genoeg aanhalingen reeds. Zij moesten slechts dienen om den eigenaardige humor van deze brieven te doen proeven en om daardoor tevens het beeld van Judy te schetsen. Wie den bundel dezer epistels leest, dien wacht bovendien nog ander genot: de teere ontwikkeling van het romannetje dat tusschen Judy en Jervis wordt geweven, de levendige beschrijving van het college, het debuut van Judy als ‘Celebrated Author’, haar indrukken van den farm en zooveel meer. De weerkaatsing van dit alles in Judy's ontvankelijken geest is zoo sterk, ook vaak zoo verrassend, en wordt ons in haar beschouwingen daarover zoo klaar en scherp voor oogen gesteld, dat wij hoe langer hoe meer het jonge meisje gaan kennen en van haar gaan houden. Wie een beroemd geworden boek geschreven heeft, bezwijkt allicht voor de verleiding in dezelfde lijn door te willen gaan en een vervolg op No. I de wereld in te zenden. Maar bijna even dikwijls is dan de wereld van oordeel, dat No. II beneden het peil van den eersteling is gebleven. De geslaagde schepping was de vrucht van een gelukkige inspiratie, die niet zoo gauw weer terugkeert of wel de schrijver gaf daarin het beste van wat hij geven | |
[pagina 293]
| |
kon en bemerkt of begrijpt niet, dat wat hij daarna nog geven kan, niet meer is dan herhaling of borduren op hetzelfde stramien. Bovendien: de lezer van het vervolg stelt zich critisch daar tegenover: hem heugt nog het vroeger gesmaakt genot en wanneer hem dat niet in dezelfde mate bereid wordt, is hij teleurgesteld, ontstemd, geneigd tot een ongunstig, misschien zelfs onbillijk oordeel. Hoe 't zij, het verschijnsel van den ‘tegenvaller’ na een aanvankelijk groot succes is, zooals iedereen weet, waarlijk niet zeldzaam. Maar wanneer men in een dergelijken geest van wantrouwen ‘the companion volume’ van de beroemde Daddy-Long-Legs gaat lezen, Dear Enemy, dan zal men - zoo althans ging het mij - hier een merkwaardige uitzondering vinden op wat bijna als regel mag gelden. Ik voor mij stel zelfs, als ik beide zorgvuldig tegen elkaar op weeg, het laatstgenoemde boven het eerste. Het is misschien minder rechtstreeks en dadelijk sprekend tot de verbeelding van den lezer, maar de humor is zeker niet minder fijn en de achtergrond is stellig belangwekkender. Ook is het ‘romannetje’ in het verhaal teerder, staat psychologisch op een hooger plan. Judy is dan met Jervis getrouwd en deze - trustee van het John Grier Home gebleven - geeft haar als Kerstgeschenk de toezegging, dat zij met de ruime middelen waarover hij beschikt, het gesticht, dat Judy uit de eerste achttien jaren van haar leven zoo goed kent en waarvan zij zoo goed weet hoeveel daaraan ontbreekt, mag maken tot een model-inrichting. Mrs. Lippett is afgetreden; wie zal belast worden met de zware taak der volledige reorganisatie van het Home? Judy en Jervis zijn het er over eens, dat Sallie Mc. Bride dit kan doen, dus het moet doen. Haar leven als ‘society woman’ in Worcester zal zij daarvoor moeten opgeven. Na hevig verzet stemt Sallie er in toe, gedeeltelijk omdat de Pendletons haar overreed hebben, ten deele ook uit eerzucht: een jong ‘politician’, Gordon, met wien zij... nog niet geëngageerd is, lacht uitbundig om de gedachte dat zij in staat zou | |
[pagina 294]
| |
zijn ‘to manage an asylum’. Bovendien: zij heeft vooraf eenige gestichten bezocht en veel over weezen-verpleging gelezen; nu wil zij dan ook haar eigen denkbeelden in toepassing brengen. Maar hoe ziet ze, reeds daags na haar intree, tegen dit geweldig werk op: ‘But now I 'm aghast at finding myself here; it 's such a stupendous undertaking. The future health and happiness of a hundred human beings lie in my hands, to say nothing of their three or four hundred children and thousand grandchildren. The thing's geometrically progressive. It 's awful. Who am I to undertake this job?’ Maar laat ons niet weer voor de verzoeking der aanhalingen bezwijken. Deze enkele regels trouwens toonen reeds den humor ook in deze brieven: den luchtigen toon, waarop toch heel ernstig over heel ernstige dingen wordt geschreven. Sallie's werk leeren wij van begin tot eind kennen uit haar vele brieven, gericht tot de Pendletons en tot den ‘dear enemy’, welken naam zij gegeven heeft aan den in haar oog ‘onmogelijken’ (uitwonenden) gestichtsdokter, dien zij eerst langzamerhand - en dan nog met hoeveel voorbehoud - leert waardeeren, maar van wien zij ten slotte zooveel gaat houden, dat zij (de verbintenis met Gordon is reeds verbroken) te overgelukkig is wanneer zij beiden elkaars liefde hebben geraden. Zoo is er tweëerlei in dit boek: de verhouding tusschen Sallie en Dr. Mac Rae, en haar ‘job’: de hervorming van het Home. Het eerste thema is fijn uitgesponnen; wij leeren hem alleen kennen uit haar brieven; wij begrijpen de botsingen tusschen die twee verschillende naturen en wij gevoelen heel wel hoe sympathiek de ‘onmogelijke’ man is. De ontwikkeling van de verhouding, waarin die twee tot elkaar staan, is op schitterend-menschkundige en zielkundige wijze ontleed en weergegeven in de altijd vermakelijke brieven van Sallie. Het tweede: de omvorming van het ouderwetsche gesticht tot een model-inrichting, is buitengewoon suggestief voor iedereen die in dat onderwerp belangstelt en die de bezwaren van gestichts-, de verkieselijkheid van gezins- | |
[pagina 295]
| |
verpleging practisch wil zien toegelicht. Met hoeveel durf pakt deze Sallie haar taak aan, hoe frisch zijn haar denkbeelden, welk een verantwoordelijkheids-gevoel bezielt (en drukt!) haar, hoe dapper streeft ze naar het onbereikbare: het groote huis werkelijk tot een ‘home’ voor elk der kinderen te maken! Ook: hoe erkent zij de macht van het kleine in de opvoeding, hoe helder ziet ze het groote gewicht ook van uiterlijke dingen! Hoe practisch gaat ze bij dat alles te werk! Ten slotte (dit schijnt mij echt Amerikaansch!) hoe weet ze overal en altijd sympathieën voor haar gesticht te winnen, daarvoor een zekere reclame te maken, allerlei menschen in dienst te stellen van haar ‘job’, die immers is (zooals het teekenend heet) ‘to run an asylum’! En wanneer men nu Jean Webster's heel bijzonder talent, haar onvergelijkelijken humor uit Daddy-Long-Legs heeft leeren kennen, dan zal men - ook zonder aanhalingen - wel willen gelooven met hoeveel ‘verve’ de twee aangeduide thema's in Dear Enemy zijn behandeld, hoe de lach en de traan telkens weer achter elkaar verstoppertje spelen, wanneer we in Sallie's levendige brieven lezen van alles wat haar weervaart in haar aanraking met den dokter, het gestichts-personeel en de kinders! Hier was voor een schrijfster als deze een rijke bron voor humor; zij heeft daaruit overvloedig geput. Het is een en al tinteling en schittering.
Amerika ken ik niet. Maar ik meen het wel wat te hebben leeren kennen uit deze twee boeken. Misschien generaliseer ik te veel, wanneer ik mij verbeeld iets van de mentaliteit, die in dat groote werelddeel moet heerschen, te verstaan uit Jean Webster's werk. Maar men mag toch wel als zeker aannemen, dat dit werk ‘echt’ is, ook in dezen zin: dat het nergens elders dan daar kon zijn ontstaan en dat het dus tot op zekere hoogte wel teekenend moet zijn voor den geest van het volk. Laat mij dan nog eens mogen zeggen, ten slotte, hoe heerlijk frisch en jong vooral de geest is, die uit beide romans | |
[pagina 296]
| |
spreekt. Een geest van blijheid, kloeken durf, stevig aanpakken, practischen zin, waartegenover wij in de oude wereld eenigszins verbijsterd staan met onze zwaarwichtige theorieën, onze massieve beschouwingen, ons duf geredeneer en plechtig gepraat, onze ‘literatuur’....! Hoeveel kracht is er in dezen humor! |
|