Onze Eeuw. Jaargang 17(1917)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 149] [p. 149] Verzen Door Marie Schmitz. De nieuwe dag. De boomen in hun wintersch-kale twijgen staan nu gansch roerloos in de stille lucht. Daar doet geen wind de dorre struiken nijgen, verstild is elk gerucht. De landen liggen zwart en leeg. Hun voren zijn scherp en diep geploegd als wonden wreed. Nog ligt in hunne donkerheid verloren het bloesem-blanke kleed. Maar in de hemelwelving, strak geheven, scheurt breed uiteen het broze wolkenrag. In blauwe verte trilt het blanke leven van nieuw-geboren dag. [pagina 150] [p. 150] Kentering. Door de luchten vloeit een blauwe nevel. Wordt het morgen? Wordt het nacht? Ik weet het niet... In de luchten beeft een bleeke nevel. Roerloos staan de witte wolk-gevaarten, nevel-blauw omsluierd. In het diep verschiet van de nachte-grotten trillen vreemde klaarten. Langs de sterren glijdt een kille rilling; als uit doode oogen schijnt hun licht, zoo mat. Eindloos vloeit geluid in eendre trilling. En mijn ziel doorvaart een vreemde huiver. Damp van dood? Of adem van het leven, dat ruchtloos breekt uit poorten hel en zuiver? Vorige Volgende