laten hooren in het belang van zijn met verengelsching steeds ernstiger bedreigd volk.
Het heeft zoo niet mogen zijn. Zijn stem is voor altijd tot zwijgen gedoemd, zijn edel en trouw hart heeft opgehouden te kloppen voor de schoonste traditiën van zijn volk, dat hij zoo innig liefhad, waarvoor hij zijn bezit en zijn krachten had geofferd.
Onze herinneringen gaan terug naar die ‘model-republiek’, die de bewondering zijner bitterste tegenstanders opwekte; zij gaan terug naar dat beslissende oogenblik, toen de Vrijstaat zich moedig naast Transvaal plaatste om gezamenlijk den worstelstrijd om het bestaan van een Hollansch Zuid-Afrika te wagen; zij gaan terug naar die jaren van wanhopigen kamp, naar den tijd, toen Krüger zijn land had moeten verlaten en Steyn met Botha de guerrilla had te leiden; zij gaan terug naar het droevige oogenblik, toen een vergiftigingsproces zijn sterk maar door ontbering en vermoeienis verzwakt lichaam plotseling aantastte; zij gaan terug naar de dagen, toen de edele lijder in het oude moederland genezing zocht en langzaam, al te langzaam vond.
Het was op een kouden voorjaarsdag, toen een klein gezelschap vrienden van Zuid-Afrika door den gewezen Vrijstaatschen gezant Hendrik Muller tot een der eerste bezoeken bij den eenigszins herstelden president werd toegelaten in diens tijdelijke woning in de Scheveningsche boschjes. Nog diep gevoel ik de ontroering, die ik ondervond, toen de reuzengestalte, begeleid door zijn trouwe echtgenoote, de ontvangkamer binnenschreed, langzaam maar toch reeds weder met iets van de oude veerkracht in gang en houding. Wij mochten hem de verzwakte hand drukken en een half uurtje met hem praten, natuurlijk over de toekomst van zijn land. Roerend en bemoedigend was zijn onwrikbaar vertrouwen op die toekomst, op den terugkeer der vrijheid van zijn geknecht ras, binnen tien, binnen vijfentwintig jaren misschien. Hij rekende erop die te mogen beleven, die te mogen voorbereiden...
Het is voorbij. Maar zijn naam is en blijft een pro-