rioriteit is ons in deze periode niet gespaard evenmin als, in het begin van den oorlog, de opgeblazenheid, waarmede de ‘Deutsche Kultur’ werd aangeprezen als de eenige werkelijke beschaving in de wereld - iets, waaraan buitenstaanders eenige reden hebben om te twijfelen.
Heelemaal volmaakt schijnt in de oogen der neutrale natiën ook noch de Engelsche oorlogvoering noch de Engelsche politiek tegenover hen: de eerste schijnt - of blijkt - te lijden aan gebrek aan aanvoerders als Hindenburg, Mackensen en Falkenhayn, die op bewonderenswaardige wijze de onmiskenbare minderheid in getal weten te vergoeden door geniale zetten op het militaire schaakbord; de laatste kenmerkt zich, als vanouds, door eene grenzelooze brutaliteit, die vooral in het ongelukkig verdeelde Griekenland zich in al hare naaktheid vertoont, want Engeland leidt daar, gelijk overal, de Entente.
Het ongelukkig verdeelde Griekenland heeft nu den eisch moeten hooren tot terugbrenging van zijn leger, voorzoover het den Koning en niet Venizelos gehoorzaamt, op vredesvoet, eindelijk dien om aan de gezanten der Centralen hunne paspoorten toe te zenden d.i. de aankondiging eener weldra te wachten oorlogsverklaring. Zonderlinge ‘bescherming’ van kleine staten, met dwang genoodzaakt om tegen hun wil partij te kiezen! Het is trouwens in Griekenland een zonderlinge toestand en de gedachte komt op, dat de Koning en Venizelos ondanks alle schijnbare tegenstellingen heimelijk samenwerken, ieder in zijn deel van het rijk, om op deze wijze na den oorlog de eenheid van geheel Nieuw-Griekenland te kunnen bewaren, de eenheid, door beiden gezamenlijk enkele jaren geleden met zooveel talent en geluk verkregen op het slagveld en in het kabinet.
Verdeeldheid heerscht ook in het door de Centralen nieuw opgerichte koninkrijk Polen, waartegenover de Czar aller Russen zijn troef heeft uitgespeeld door groote zelfstandigheid te beloven aan een ander, grooter koninkrijk Polen, waarover hijzelf koning zal blijven maar dat ook Galicië, Posen, West-Pruisen misschien zal omvatten.... als de Centralen op de knieën liggen en om vrede smeeken. De Polen zelf begrijpen ook wel, dat de lang verwachte daad der Centralen maar niet uit edelmoedigheid, uit sympathie voor het lang geknechte volk is voortgekomen: zij herinneren zich te goed de Poolsche verdeelingen en de Poolsche politiek van het moderne Pruisen. Zij zijn er, evenals iedereen, diep van overtuigd, dat het den Centralen vooral, ten minste