Onze Eeuw. Jaargang 16
(1916)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||
Overneming verboden. | |||||||||||||||||||||
Romantisch vrouwenleven
| |||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||
Wij raken als vertrouwd met die menschen, die voor ongeveer honderd jaren hun Sturm- und Drangperiode doormaakten en in de eerste plaats geldt dit wel voor de vrouwen. Juist de meest ontwikkelden, de gevoeligsten, de in veel opzichten hoogst staanden en ontvankelijksten onder haar, werden gegrepen door de beweging, die voor haar een emancipatie beduidde. Een heel ander soort emancipatie evenwel dan die van later dagen. Hierin ligt juist het karakteristieke verschil tusschen de vrouwenbeweging in de negentiende en die in de twintigste eeuw, dat de eerste voornamelijk een vrijmaking was van het gevoel. Toch ook streefde de vrouw er naar zich het recht te veroveren op verstandelijke ontwikkeling. Het bitter kleine beetje, dat de meeste vrouwen in haar jeugd hadden geleerd, heeft er misschien juist toe bijgedragen om haar weeten studielust tot op zeer hoogen leeftijd wakker te houden. Wel was de wijze, waarop zij den honger naar kennis stilden, dikwijls wat wij spielerei zouden noemen (aardrijkskunde werd bijvoorbeeld geleerd uit reisbeschrijvingen en de buitenlandsche litteratuur voornamelijk uit vertalingen) maar de dorst naar ontwikkeling was aanwezig. Bij het verwerven van kennis en het woekeren met talenten zat evenwel nooit de bedoeling voor, met het verworvene de maatschappij in te gaan, de gemeenschap te dienen, sociaal werk te doen of zich een onafhankelijke positie te verzekeren. Het was veel meer een heimwee naar de schatten van wetenschap en kunst, dat die vrouwen bezielde, een verlangen daarmede het eigen leven te verrijken en tot iets schoons te maken, het op hooger plan te brengen. En vooral een heimwee naar het recht op eigen gemoedsleven en daar uit voortspruitend liefdeleven als vrij mensch, alleen door de wetten van het eigen hart gebonden, een eisch om te mogen leven, vrij van vooroordeelen, volgens het woord van Friedrich Schlegel dat alleen hij vrij is van vooroordeelen, die zijn hart meer eert dan zijn begrippen. Vooral de instelling van het huwelijk moest het ontgelden. De minachting voor het burgerlijk huwelijk lag in de lucht. De romantiek heeft daar enkel op voortgebouwd, | |||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||
het huwelijk willen herscheppen en vooral geijverd tegen het blijven voort vegeteeren in een huwelijk zonder liefde, dat zij een onzedelijk verbond noemde. Maar vooral werd door haar het recht bevochten vrij te zijn om de inspraken van het hart te mogen volgen, zij het dan in of buiten het wettelijk huwelijk. Caroline Michaelis geeft in een van haar brievenGa naar voetnoot1), als de reden waarom een getrouwde vrouw geen minnaar zou mogen hebben, op dat zij hierdoor gevaar loopt haar kind te vergeten, maar, voegt zij er aan toe, ‘die er zeker van is geen berouw over zijn daad te zullen hebben, mag doen wat hem goeddunkt’. De revolutionaire denkbeelden omtrent het huwelijk hadden de geheele atmosfeer electrisch gemaakt. Dit gold voor bijna alle beschaafde landen. Had niet b.v. in Engeland Mary Wolstonecraft voor radicale opvattingen ook in dit opzicht gestreden, opvattingen, die later door haar schoonzoon Shelley in de aanteekeningen bij zijn ‘Queen Mab’ geheel in den geest der romantiek, der geërgerde Engelsche maatschappij zouden worden aangeboden? Hij levert daarin een hartstochtelijk pleidooi voor de vrijheid om een band te verbreken, waaraan de liefde vreemd is geworden en pleit voor een liefde, die gegrond is op vrijheid, gelijkheid en vertrouwen. Hij gaat zelfs zoover het huwelijk geheel te willen afschaffen wat de romantici nooit hebben geëischt, integendeel, hoe hoog ernstige voormannen der romantische beweging over liefde en huwelijk dachten, blijkt o.a. uit Schleiermacher's ‘Katechismus der Vernunft für edle Frauen’ (1798). De geboden, die hij daarin aan zijn vrouwelijke tijdgenooten voorschrijft, zijn de volgende:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||
Hij wil het huwelijk niet zien als een verbintenis tusschen twee persoonlijkheden, waarvan de eene geheel opgaat in den wil van den anderen maar als een verbond tusschen vrije menschen, die elkanders waarde kennen en eeren, een volstrekte eenheid van het mannelijk en het vrouwelijk type, maar elk, naar de eischen van zijn eigen wezen tot de hoogste ontwikkeling zich ontplooiend. Maar aan het streven der vrouw naar de kennis en den geeste- | |||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||
lijken arbeid van den man mocht dan ook geen beletsel in den weg worden gelegd. Ook George Sand schreef over de onzedelijkheid van een huwelijk zonder liefde en noemde het huwelijk op zichzelf een afschuwelijke instelling. In tegenstelling tot Schleiermacher en diens geestverwanten geloofde zij niet veel aan de mogelijkheid van een duurzame echte liefde, die voor hen te vinden zou zijn in wat zij het ‘ware’ huwelijk noemden. Mevrouw De Staël oordeelde in haar ‘Delphine’ het huwelijk zeer nuttig en noodig voor oudere alleenstaande menschen, niet voor de jeugd. Wij zien hieruit het verschil tusschen fransche en duitsche opvattingen. Maar, hoe dan ook, met het bestaande nam men in geen geval genoegen. Een heete drang naar vrijheid om eigen wegen te gaan, eigen krachten en vermogens te ontwikkelen, naar eigen inzicht te leven, was als een bedwelming naar de hoofden gestegen. Helaas, weinigen waren sterk en rein genoeg bij die teugellooze vrijheidsidealen zichzelven een wet te zijn. Voeg hierbij een zwelgen in ongebonden fantasie, die door de produkten der romantische school gevoed werd, de leegte van werkelooze levens, vooral bij de vrouwen, en men zal begrijpen dat in die dagen zooveel stuurlooze scheepjes op de levenszee rondzwalkten, aan alle winden ten prooi. Veel levens en vooral vrouwenlevens zijn dan ook jammerlijk gestrand, omdat zij geen uitweg wisten voor haar gevoelens, haar vrijheidsdrang, haar verlangen naar arbeid en daden. Een zwelgen in stemmingen, in dichterlijke schoonheidsdroomen deed vele zwakkeren alle voeling met de werkelijkheid verliezen. Zij zochten in excentriciteiten troost voor wat het leven haar niet gaf. Caroline von Wolzogen geloofde dat alle smarten der vrouwen uit de fantasie voortkwamenGa naar voetnoot1). Zij heeft gelegenheid gehad feiten op te merken, die aan haar stoute bewering een schijn van waarheid gaven, waarschijnlijk kende zij o.a. het lot van de ongelukkige Char- | |||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||
lotte Stieglitz, die door onvervulbare idealen en fanatieke gevoelens tot zelfmoord werd gedreven. Zij wilde in schoonheid sterven en had daartoe alle maatregelen genomen, zelfs getracht het naar buiten stroomen van het bloed na den dolkstoot te voorkomen. Hedda Gabler heeft dus voorgangsters gehad. Bekend is ook hoe de dichterlijk-begaafde fantasierijke Bettine Brentano haar jonge leven vergooide in een alles verterende dweeperij met den ouden Goethe, die haar per slot van rekening zijn huis ontzegde. Vele vrouwen leden door haar ongebruikte energie. Rahel von Varnhagen zou in den oorlog willen gaan om den drang te bevredigen, dien de natuur in haar had gelegd. De geest van anderen was hopeloos overspannen. Deze laatsten vonden een verdedigster in Caroline, die vroeg waarom een overspannen geest niet even goed ‘geest’ was. En hiermede komen wij tot haar, eene der meest naar voren tredende figuren uit den romantischen kring, een vrouw, van wie, hoe men ook over haar denke, een zeer groote bekoring en een groote invloed zijn uitgegaan en wier geestesgaven haar tot het middelpunt maakten van den intellektueelen kring waarin zij leefde. Van de groote bekoring, die van haar uitging, begrijpen wij reeds iets als wij haar portret beschouwen, door Tischbein geschilderd. Een innemend, min of meer kinderlijk gelaat, het bevallige omlokte hoofdje een weinig terzijde gebogen en in de oogen en den mond iets, dat doet vermoeden hoeveel verstand en geest achter dat kinderlijk uiterlijk schuilen. Caroline Michaelis werd in 1763 te Göttingen geboren als de dochter van een zeer geacht godgeleerde. De leden van het gezin, waarin zij opgroeide, onderscheidden zich allen door begaafdheid maar tevens door ziekelijke prikkelbaarheid en een hang naar het avontuurlijke en niet alledaagsche. Caroline onderscheidde zich van haar familie door een gezond optimisme. Zij was vroolijk en moedig, steeds bereid om van het leven te genieten zooveel zij maar kon, verlangend naar daden en ondervindingen en vol humor. Allerminst een type voor de heerschende ‘emp- | |||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||
findelei’ en dweepzucht dier dagen. In 1784 huwde zij den geneesheer Böhmer, of liever liet zij zich door haar ouders aan hem uithuwelijken en moest zij zich met hem in het stille, van de wereld afgezonderde stadje Clausthal in de bergen gaan begraven. Zij leefde daar als doktersvrouw tot het jaar 1788 toen Böhmer stierf en haar achterliet met twee dochtertjes en een zoontje, dat kort na den dood des vaders overleed. Uit dien tijd te Clausthal zijn veel brieven bewaard gebleven. Caroline schijnt in die jaren haar heeten levenshonger te hebben gestild met een ongeloofelijke massa lektuur. Steeds smeekt zij haar familieleden en vrienden haar toch maar boeken te zenden, liever boeken dan iets anders. En de soort lektuur, die zij voor zich bestelt, bewijst dat het haar niet enkel om het tijddoodend verslinden van boeiende lichte litteratuur te doen is, maar wel degelijk om een stillen van den geesteshonger naar voedsel. Het zijn fransche treurspelen, romans, geschiedenis, mémoires, de zangen van Ossian, die destijds juist in de mode waren en nog ter goeder trouw aan den Ierschen bard werden toegeschreven, Plutarchus, Winckelmann, reisbeschrijvingen, Jacobi's brieven over Spinoza, enz. enz. In die keuze van lektuur stond zij evenwel niet alleen. Het is opmerkelijk zoo veel als door de ontwikkelde vrouwen werd gelezen. Wel verslond een deel der vrouwenwereld bij voorkeur Engelsche romans als die van Richardson - wij weten van de wrevele uitdrukking van Schlegel op dit punt - maar ook de klassieken en vooral Plutarchus werden druk bestudeerd en niet enkel in vertalingen. Wilhelm von Humboldt schreef aan zijn verloofde Caroline Dacheröder: ‘Je onderhoudt toch wel je Grieksch?’Ga naar voetnoot1) Caroline von Wolzogen eindigde op hoogen leeftijd het oude jaar en begon het nieuwe met een zang van Homerus en zulke voorbeelden zijn te vermenigvuldigen. De vrouw werd in die dagen door de meer hoogstaande mannen waarlijk niet tegengewerkt in haar streven naar ontwikkeling. Integen- | |||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||
deel, zij waren haar bondgenooten in haar eisch deel te hebben aan het geestelijk leven van haar tijd. Ik leg den nadruk op ‘geestelijk leven’, aan het maatschappelijk leven lieten zij zich niet zoo heel veel gelegen liggen, behalve waar de maatschappij haar in haar liefdeleven belemmerde. Maar dat geestelijk leven en het leven van het gemoed werden dan ook als het hoogste goed beschouwd door de meest vooraan staande vrouwen, en de romantici hielden haar het ideaal voor, dat haar verlangen naar vrije ontplooiing van zieleleven en geestelijk leven moest bevredigen. Misschien zijn er in de geschiedenis niet zoo heel veel andere tijdperken aan te wijzen, waarin vrouwen van hooge ontwikkeling zoo veel liefde en vereering genoten van de zijde van hoogstaande mannen als de tijd van Caroline von Wolzogen, Caroline von Humboldt, Rahel Varnhagen, Henriette HerzGa naar voetnoot1), om maar enkelen te noemen uit de kringen, die zich om Goethe of de romantici schaarden. Haar lektuur, waaronder behalve de reeds genoemden ook Shakespeare, Calderon en Cervantes, schijnt met andere oorzaken bij haar tot een groote verdieping van het innerlijk leven te hebben geleid, die haar in staat stelde die mannen te begrijpen en tevens inspireerend en suggestief op hen te werken. Zij waren voor hen in de eerste plaats ‘vertrouwden’. Haar lektuur had dan ook geen ander doel dan zelfverrijking en was de meest geliefde ontspanning voor vrouwen, die soms een neerdrukkenden huiselijken werkkring hadden. In haar vluchtten zij weg voor het drukkende en doode van een conventioneel, banaal bestaan en in haar vonden velen den besten troost in kwellende eenzaamheid. | |||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||
Maar de jonge doktersvrouw te Clausthal was van een eenigszins ander maaksel dan de hierboven genoemden. Haar bedrijvige natuur en bewegelijke geest deden haar behoefte gevoelen aan arbeid. En die arbeid behoefde niet juist van geestelijken aard te zijn om haar, althans tijdelijk, te voldoen. Ook schijnt zij van huis uit veel gevoel te hebben gehad voor haar huishoudelijke plichten. ‘Gisteren heb ik getrakteerd’ schrijft zij ‘toen vond ik het gebraad veel gewichtiger dan hemel en aarde.’ Later weidt zij, te midden harer drukke letterkundige werkzaamheden, in een brief aan haar dochter Auguste, als een hollandsche huisvrouw uit over haar schoonmaak. Volgens een getuigenis van Dorothea, uit den tijd toen deze haar pas had leeren kennen, was Caroline een wondervrouw en haar latere zwager Friedrich Schlegel verklaarde dat de kousen, die zij breide, ideaalkousen waren. De eerste ongunstige uitlating over Dorothea, die wij van Caroline tegen komen, is een klacht, terecht of te onrecht, over den toestand, waarin deze de gemeenschappelijke woning te Jena heeft achtergelaten, na een tijdelijke afwezigheid van Caroline. Wat zij evenwel met velen harer vrouwelijke tijdgenooten gemeen heeft, is haar onbevredigdheid. Bij haar spruit die onbevredigdheid hoofdzakelijk voort uit een drang naar emoties. Die drang, door lediggang en fantasie gevoed, is aan zoo menige jonge vrouw noodlottig geworden. Bij Caroline komen wel telkens de gezonde levenslust, die haar nooit begeeft en de veerkracht van haar blijmoedigen geest, haar te hulp maar er is iets dat treurig aandoet in de klacht van de nog zoo jonge vrouw, als zij schrijft dat zij met de liefde niets meer te maken heeft dan alleen het vervullen van lichte huishoudelijke plichten. Rooskleurige toekomstdroomen droomt zij niet meer en godsdienstige mystiek is haar verre. In die beide sferen toch, verklaart zij, liefde en godsdienst, bewegen zich de vrouwelijke hartstochten. Moeten wij hier niet in de verte aan madame Bovary denken en klinkt hier niet de toon | |||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||
van die gevaarlijke onbevredigdheid, die bij ernstige studie of wijsgeerig denken maar weinig baat vindt? Maar, zooals gezegd, haar gezonde veerkrachtige natuur neemt steeds weer de overhand en als haar stemming opgewekter is, schrijft zij alle zwarte gedachten aan ziektetoestanden toe. Met veel belangstelling voor vragen en gebeurtenissen van den dag en de liefde voor haar kinderen geniet zij dan van het leven. Zij heeft zoo weinig noodig om gelukkig te zijn, beweert zij, daar niets haar ooit zal beletten van ieder gelukkig oogenblik ten volle te genieten en het geluk toch ook slechts bestaat uit oogenblikken. Over haar verhouding tot Böhmer weten wij niet veel, wel lezen wij van teederheid en dankbaarheid jegens hem, die is toegenomen als hij haar bij de geboorte van haar eerste kind trouw heeft bijgestaan, maar haar dikwijls geestige en jolige brieven vermelden niets over jong huwelijksgeluk, eens slechts klinkt die toon door in een kort episteltje aan haar zuster: ‘Böhmer kommt eben herunter - ist von sieben Uhr an mit lauter alten Weibern umringt gewesen - wollte sich wie er sagt, am Anblick einer jungen Frau erholen, schwätzt von Herzenswonne und dergleichen, wahrscheinlich Alles im Gegensatz verstanden. Ich versprach dies zu berichten.’ Eenig licht over haar huwelijksleven werpt misschien het vroeger aangehaalde zinnetje dat zij met de liefde niets meer te maken heeft en een uitlating tot haar zuster, die onder een ongelukkige liefde schijnt te lijden: ‘um die Wehmuth, die entzückende Wehmuth, diesen Schatten des verlornen Geliebten, der uns schwärmerischer, feiner beschäftigt, wie der Geliebte selbst, möchte ich Dich beneiden.’ Dit is de taal der leegte en onvoldaanheid en hiermede in overeenstemming is de dikwijls herhaalde bewering dat alleen haar kinderen en haar vroolijke aard haar voor mismoedigheid bewaren. Nu was de omgeving, waarin zij moest leven, waarlijk ook niet de meest geschikte voor de jonge vrouw met | |||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||
haar brandenden dorst naar geluk, naar rijker ontwikkeling, naar daden en emoties. Over de inwoners van Clausthal schrijft zij onder anderen: ‘Schlafmützen sind's nicht aber ihre Spirits haben keinen feinen Spiritus und auch das möchte hingehn wenns nur nicht so ein bös Menschengeschlecht on the whole wär,’ en dan beschrijft zij de gezelschappen met hun ruwen toon, hun smakeloosheid en spreekt over het gevoel dat haar vooral den eersten tijd deed vragen waarom het nu juist haar lot moest zijn hier haar jeugd door te brengen. Maar dit gevoel beschouwt zij later als ijdelheid, en haar trots leert haar denken: wat ik bezit aan kracht en gaven is mij geschonken om mijn omstandigheden te dragen. De dood van Böhmer verloste haar in 1788 uit die omgeving. Als weduwe woonde zij eerst eenigen tijd bij haar ouders te Göttingen, maar familieoneenigheden maakten haar een langer verblijf daar onmogelijk, toen vertoefde zij een poosje bij haar broeder te Marburg, waar zij haar dochtertje Therese verloor. Haar aangebeden kleine Auguste was nu haar eenige troost. Te Göttingen had zij August Wilhelm Schlegel leeren kennen, die daar studeerde. Deze in 1777 geboren oudere broeder van Friedrich Schlegel was een man van studie en dichterlijken aanleg, tevens man van de wereld. Hij bekoorde door zijn fijne manieren, zijn geest en dichterlijke gaven. Maar hij schijnt iemand te zijn geweest met wien het zeer moeielijk was op den duur in nauwen omgang te verkeeren, daar hij grenzenloos ijdel en opvliegend was en bovendien een hang had iedereen in zijn omgeving te onderrichten en zijn inzichten op te dringen, waarom Friedrich hem schertsend de ‘schoolmeester van het heelal’ had gedoopt. Toch was hij een man, die tot groote opofferingen in staat was en veel voor zijn vrienden over had, al maakte hij het hun weder moeielijk door zijn soms pijnlijke nauwgezetheid en ordelijkheid. Voor zijn jongeren broeder was hij jaren lang de trouwste, meest belangelooze vriend, dien deze zich had kunnen wenschen. Deze man, de toekomstige leider der romantische groep, vatte een | |||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||
vurige genegenheid voor Caroline op, die zij echter slechts met warme vriendschap beantwoordde. Het denkbeeld dat het tusschen haar en Schlegel tot iets zou kunnen komen, zooals zij zich uitdrukt, vindt zij belachelijk. Maar als vriend wil zij hem voor zich behouden. Dat zij hem niet al te edelmoedig behandelde zou men uit een latere opmerking harerzijds kunnen opmaken. Hij trok na eenigen tijd als gouverneur naar een familie te Amsterdam, waar hij wel een andere liefdesverhouding aanknoopte maar Caroline niet schijnt te hebben kunnen vergeten. Zij wilde evenwel door niets gebonden zijn. Hoe gebondener zij is door plichten, beweert zij, des te willekeuriger worden haar handelingen. In deze dagen schreef haar vriendin, Therese Heyne, die in een huwelijk zonder liefde leefde met den schrijver Forster, haar: ‘Ich weisz nicht ob Du jetzt nicht liebst oder was Dir Liebe versetzt, aber kommst Du mit Männern in Verhältnisse, so hüte Dich dasz Du nicht gemiszbraucht wirst und Dich hintensetzest. Gieb Dich aus Liebe aber nicht aus Verdrusz, Spannung, Verzweiflung. Kannst Du die Männer entbehren so ist es aber gut für Dich, bis Du wieder eine Bahn gefunden hast. Schlegel könnte Dich retten aber nicht führen kann er Dich.’ Therese schijnt haar vriendin goed te hebben gekend en haar noodlot als het ware te hebben voorzien. Waarschijnlijk kende zij de spanning, waarin deze verkeerde door haar neiging voor een zekeren Tatter, die als gouverneur van Engelsche prinsen te Göttingen had vertoefd en die met Caroline speelde als de kat met de muis door zijn raadselachtige houding, waarbij hij haar beurtelings begeerde en ontvluchtte. Het was een moeielijke tijd voor de jonge alleenstaande vrouw. In het gezin harer ouders gaven de verhoudingen, vooral door het gedrag van haar broeders en zusters haar niets dan ergernissen, voor zich zelve had zij nog geen nieuwen weg gevonden, haar drang naar daden en emoties was onbevredigd, arbeid zocht zij maar had dien nog niet gevonden, de tijd van rust was | |||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||
voor haar die van de grootste onrust, toch schrijft zij dat zij zich nooit verveelde en het vaste voornemen heeft in weerwil van goden en menschen gelukkig te willen zijn. Zij voelde in zich een zin voor alle soorten van gelukzaligheid, waarvan haar nog slechts zoo weinig ten deel was gevallen. In deze stemming kwam een uitnoodiging tot haar, die zij als een bevrijding beschouwde en die van invloed zou zijn op geheel haar verderen levensloop. Het keurvorstelijk Mainz was in die dagen een verzamelplaats van hen, wier vrijheidsidealen hen de blikken deden richten naar het revolutionaire Frankrijk. Forster, die aldaar bibliothekaris was, neigde steeds meer naar een levendige sympathie met hun kring. Toen nu de Forsters Caroline uitnoodigden zich te Mainz bij hen te voegen nam zij dit aanbod met beide handen aan, en trok met Auguste naar Mainz. Wel leefde zij daar zeer teruggetrokken en ging bijna alleen met de Forsters om, maar haar levendige hoop daar iets te zullen meemaken, gewichtige dingen te zullen beleven, werd niet beschaamd. Zij maakte het inhalen van den Franschen generaal Custine met zijn troepen mede, evenals het ontvluchten van den keurvorst in een koets, waarvan het wapen was afgeschrapt. Na eenigen tijd werd de grond haar evenwel te heet onder de voeten. De omgang met de Forsters had eigenaardige moeielijkheden opgeleverd, de verhouding tusschen de echtgenooten was steeds meer gespannen geworden en toen Therese het huis van haar man verlaten had en haar kinderen meenamGa naar voetnoot1), trachtte Caroline den eenzaam achtergeblevene zoo goed mogelijk te troosten. Dit werd verkeerd opgevat, er verspreidden zich lasterpraatjes, die haar beschuldigden zich tusschen man en vrouw te hebben geschoven. Maar dit was nog bij lange het ergste niet. Forster had zich geheel bij de revolutionaire club aangesloten, had daarin een zeer Franschgezinde rede gehouden. Caroline werd verdacht de maîtresse van generaal | |||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||
Custine te zijn, haar zwager Böhmer had een zeer compromitteerende rol gespeeld en werd wel als secretaris van Custine genoemd, alles redenen om het voor haar geraden te maken Mainz te ontvluchten, toen het weer in pruisische handen was gekomen. Zij trachtte dit dan ook te doen maar werd te Oppenheim aangehouden, naar Frankfort gebracht en later met andere leden der revolutionaire club op de vesting Königstein in den Taunus opgesloten. (April 1793). Van uit dit vreeselijk verblijf zendt zij de ontroerendste jammerklachten en beden om hulp de wereld in, alles tevergeefs. Zij beschrijft de verpeste lucht, die zij moet inademen, haar gezondheid die geknakt wordt, het moeten vertoeven in eenzelfde vertrek met zeven andere gevangenen, den afschuwelijken aanblik van de ellendigen, die af en toe naar buiten worden gedreven om het ongedierte van zich af te schudden, de folterende pijniging van in weerwil van alle betuigingen van onschuld niet te worden geloofd, maar niets schijnt te mogen baten. Als het eindelijk de autoriteiten niet gelukt haar schuld te bewijzen wordt besloten haar als gijzelaar vast te houden. En nu doet zij nog een vreeselijke ontdekking. Wat Therese Forster gevreesd had, was gebeurd. Niet uit liefde, maar waarschijnlijk uit overmoed, uit drang naar emoties, misschien ook in een abnormalen toestand van spanning en prikkeling, veroorzaakt door de houding van Tatter, had zij zich gegeven aan een jongen Franschman, den negentienjarigen luitenant de Crancé en de gevolgen van een wilden nacht openbaarden zich haar in haar gevangenschap. Als zij niet tijdig bevrijd werd, zou de geheele wereld haar schande weten. In haar wanhoop weet zij zich vergift te verschaffen; als de bevrijding te laat komt, zal zij sterven. Voor Auguste is het beter een doode dan een onteerde moeder te hebben. Degene, die haar op haar bede het vergïft verschafte was de eens door haar versmade August Wilhelm Schlegel. En als zij in Juli eindelijk door toedoen van haar broeder Philip uit haar gevangenis wordt verlost is het wederom hij, | |||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||
die zich haar lot aantrekt. Tatter had haar met een woord kunnen redden maar dit niet gedaan, klaagt zij. August Wilhelm bezorgt haar een toevlucht in een afgelegen plaatsje, Lucka bij Leipzig, waar zij, de veelgesmade, aan wie evenals aan Friedrich Schlegel later het verblijf te Göttingen zou worden ontzegd, zich kan verbergen tot haar kind ter wereld is gekomen. Zelf hield Schlegel nog verblijf te Amsterdam, maar aan zijn broeder Friedrich droeg hij op haar in alles te helpen, haar vertrouwde en raadsman te zijn. Dat haar toestand toch geen geheim bleef, was niet de schuld van deze kiesche vrienden, die alles deden wat zij vermochten om de zaak niet te doen uitlekken. Juist zooals in de Lucinde wordt beschreven, komt Friedrich geheel onder de bekoring, die zelfs in deze omstandigheden nog van Caroline uitgaat, maar zijn broeder, zijn beste trouwste vriend, heeft deze vrouw lief en hij onderdrukt zijn eigen gevoelens en wil niets zijn dan beider vertrouwde. De brieven tusschen hem en WilhelmGa naar voetnoot1) over deze zaak gewisseld, leveren het beste bewijs voor de waarlijk nobele houding der beide broeders. Aan hen had Caroline in haar ellende alles te danken. Zij erkent dit ook volmondig. Toen zij van iedereen verlaten was, schreef zij later, en zich niet eens de mogelijkheid te sterven kon verschaffen, vertrouwde zij zich toe aan een man, dien zij van zich had gestooten, opgeofferd en gekrenkt, dien zij niets meer te bieden had en hij bedroog haar vertrouwen niet. Naar zijn gedrag jegens haar te oordeelen, verklaarde zij aan Friedrich, was Wilhelm alles wat men mannelijk, vrij van vooroordeelen, edel en beminnelijk kon noemen. En de houding van Friedrich strekte dien niet minder tot eer. Zijn brieven aan zijn broeder getuigen van een bijna ontroerende zorgvuldigheid. Hij wil geheel terzijde treden, mits Wilhelm haar gelukkig make. Maar dat eischt hij dan ook van hem. Als een Cerberus bewaakkt hij zijn beschermeling, dat geen onaangename krenkingen van de | |||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||
zijde der buitenwereld haar ten deel vallen. Als haar kind, een jongen, geboren wordt, vertelt Friedrich aan zijn broeder dat hij peet heeft gestaan over den kleinen citoyen, maar dat het kind sprekend op de moeder gelijkt en er heel Duitsch uitziet. Die laatste mededeeling voegt hij er met opzet aan toe, opdat Wilhelm het dan misschien minder hate. De predikant, bericht hij, maakte eerst bezwaren om den doop toe te dienen, maar toen hem een Louis d'Or was geschonken verrichtte hij de plechtige handeling zoo vriendelijk als een geestelijke het in zijn geval maar doen kon. Het kind werd in het doopboek te Lucka als Julius Krantz ingeschreven en spoedig daarna uitbesteed, hoewel de moeder het het liefste bij zich had gehouden. Auguste is zoo dol op het kleine broertje, in haar rustig kamertje met haar beide kinderen heeft zij het gevoel of alle schuld en onrecht geboet zijn. Maar zij durft het oordeel der wereld niet trotseeren, het kind wordt bij goede pleegouders gebracht en zij tracht met Auguste - die haar moet beloven te zwijgen - te Gotha een nieuw leven te beginnen. Spoedig evenwel gevoelt zij dat behalve enkele, oude, beproefde vrienden allen tegen haar zijn, zij wordt gekweld met onbescheiden vragen, de menschen beschouwen haar als een verworpen schepsel, dat zij met de voeten mogen treden. Evenwe, niet om haar onecht kind - daarvan weten toch nog slechts weinigen - maar om de praatjes, die over haar handelingen te Mainz zijn verspreid. De kleine Julius, dien zij af en toe in het geheim gaat bezoeken, sterft heel jong en in 1796 huwt Caroline, waarschijnlijk uit dankbaarheid en om zich weder een eervolle plaats in de maatschappij te veroveren, haar vriend en beschermer August Wilhelm en gaat met hem te Jena wonen, waar Schlegel met Schiller samenwerkte aan ‘Die Horen’. Te Jena werd de begaafde jonge vrouw spoedig het erkende middelpunt van den romantischen kring, die zich daar om de Schlegels verzamelde. Dr. Walzel noemt haar ‘Der Prüfstein und die obere Instanz aller Unternehmungen der Romantik’Ga naar voetnoot1). Haar eigen bijdragen in het Athe- | |||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||
näum werden hoog gewaardeerd en haar brieven tintelen van geest en geven dikwijls rake kritieken op menschen en verschijnselen uit haar omgeving. Zij had een werkzaam aandeel aan Schlegel's Shakespearevertalingen, een arbeid dien zij soms had te vereenigen met een ‘groote wasch’ en een huis vol menschen. Want Friedrich en Dorothea waren in 1800 haar huisgenooten geworden, ook Tieck woonde tijdelijk bij haar in en bovendien had zij, naar de gewoonte dier dagen, bijna altijd vrienden aan den middagdisch. Maar met onbeschrijfelijken moed en opgewektheid sloeg zij zich door alles heen. Haar humor begaf haar nooit. Als staaltje van haar wijze van spotten met het precieuse gedoe van sommigen onder haar vrouwelijke tijdgenooten moge de volgende beschrijving van haar kennismaking met een dichteres dienen: ‘Eine kleine Kurzweil musz ich Dir mittheilen, Madame de Sierstorff liesz uns sämtlich auf gestern zum dejeuner einladen und ihren Wagen anbieten. Luise und ich warfen uns also in Hoftrauer und wie der Wagen kam sasz eine Unbekannte darin, die sich aber schleunigst bekannt zu machen suchte. Entsinnst Du dich wohl unter allerlei kleinen Verschen den Namen Susanne Bandemer geb. Franklin gesehen zu haben? Mir fiel es gleich ein wie sie sagte: ich bin Frau von Bandemer, komme von Offenbach und gehe nach Berlin. Nun war geschwind die La RocheGa naar voetnoot1) bey der Hand und eyn halbdutzend andere ehrwürdige und vortreffliche Personen. Ich wollte doch auch vortrefflich thun und liesz mich also verlauten ich glaubte fast ihr Namen sey mir nicht fremd. “O mein Gott, ja, dasz glaube ich wohl, da ich noch so verschiedne Kleinigkeiten der Welt nicht habe entziehen können.” Wir kamen dann bey der Sierstorff an und nun ging das Schauspiel an. Die Sierstorff sagte der Bandemer, Frau von Haugwitz, die Frau des preuszischen Ministers, wäre hier, hätte gehört dasz sie durchreiste und würde kommen um sie zu sprechen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||
Hierüber gerieth die Dichterin ganz auszer sich, und nun kam denn auch die Frau von Haugwitz und nun gab es Fadität und Subalbernität und Importanz und Empfindlichkeit, ich amüsirte mich wie bey dem besten französischen Lustspiel.’ En iets verder: ‘Eine unschuldige kleine Pastorentochter aus der Stadt kam auf Erlaubnisz der Sierstorff um auch die Susanne kennen zu lernen, ach, sie hatte so viel von ihr gehört, denn ihr Onkel äsze mit ihr im “Blauen Engel” und da brächte sie ja so herrliche Abende zu, da wäre Mlle Kirchgeszner und die Harmonie der Sphären und da sollten sie ja alle überselig sein. Denk Dir das verfluchte Zeug.’ Het huwelijk van Caroline met Schlegel was op echtromantischen grondslag gevestigd geworden. Zij waren elkanders kameraden, waardeerden elkanders persoonlijkheid, deelden elkanders arbeid, maar beschouwden zich van weerskanten als geheel vrij. Het voornaamste evenwel dat een dergelijke verbintenis behoeft om zich tot iets schoons te ontwikkelen, de liefde, ontbrak hier, tenminste van de zijde der vrouw. Zij had hem genomen, op aandringen van haar moeder, uit dankbaarheid en ook om na al het gebeurde een veilig tehuis voor zich en haar kind te hebben en weder een geëerde plaats in de maatschappij te bekleeden. Wel schijnt zij vooral in het begin getracht te hebben een goede, begrijpende en meegevoelende vrouw voor hem te zijn, maar in geen harer brieven aan hem - die vele zijn want hij was veel van huis - komt iets anders voor dan wat een hartelijke zorgende zuster aan haar broeder zou kunnen schrijven. Voor Schlegel was het een ramp dat juist deze vrouw, die alles van hem had kunnen maken, hem nooit werkelijk heeft liefgehad. Zijn gevoel voor haar is het ernstigste en beste in zijn leven geweest. Zijn bewegelijke geest, zijn ijdelheid, misschien ook een innerlijke onvoldaanheid, deden hem nu van de eene naar de andere fladderen en volgens het programma legde zij zich hierbij neer, plaagde hem zelfs met zijn ontvlambaarheid en verklaarde dat alleen zijn groote ‘liebschaften’ haar eenigen | |||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||
tegenzin inboezemden. Haar warmste, innigste gevoel spon zich met duizend teederheden om haar eenig kind. Haar brieven aan Auguste vloeien over van hartstochtelijke liefde. Als het meisje uit logeeren is en de moeder lang op een brief heeft laten wachten heet het dat zij niet weet wat er in de wereld gebeurt, want dat zij niet weet hoe haar kind het maakt, het liefste dat zij op de wereld heeft. Maar de kalme genegenheid voor den echtgenoot en de vurige voor haar kind waren niet voldoende om het geheele bestaan van een vrouw als Caroline te vullen; met de persoon van Schelling komt de groote liefde van de vrouw voor den man, dien zij uit vrijen wil verkiest, voor het eerst in haar leven. Schelling kwam als hoogleeraar in de wijsbegeerte in 1798 te Jena; hij was toen eerst 23 jaren oud. Steffens beschrijft hem als iemand, die iets zeer energieks in zijn voorkomen had, met groote, heldere oogen, waarmede hij een bijzondere macht over de geesten der menschen uitoefende. Voor zijn natuurfilosofie vond hij in den romantischen kring een grooten aanhang. In zijn leer was veel poëzie en veel fantastisch, zijn stijl dikwijls schitterend. Door zijn zich afgeven met nieuwe natuurgeneeswijzen, werd hij later door sommigen als een kwakzalver beschouwd. Al spoedig was hij een dagelijksche gast en dischgenoot in Caroline's woning, na korten tijd zijn al haar brieven vol van hem. In den vertrouwelijken omgang met een zielsvriend zagen de romantici evenwel niets buitengewoons en als het waar is, wat o.a. Friedrich Schlegel beweerde dat Caroline Schelling voor Auguste bestemde, mag men aannemen dat zij zelve haar eigenlijke gevoelens niet begrepen heeft. Wij weten dat de grenzen tusschen liefde en vriendschap in heel wat verhoudingen dier dagen uiterst vaag waren, over het geheel is in deze geheele liefdesgeschiedenis iets zeer wonderlijks en verwarrends daar het schijnt dat niemand der daarin betrokken personen, zelfs Schelling niet, aanvankelijk wist of zijn bewondering meer de moeder dan wel de dochter gold. Maar Auguste zelve schijnt koel en afwerend tegenover den | |||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||
nieuwen huisvriend te zijn geweest. Volgens Friedrich en Dorothea, die in deze zaak zeer hard over Caroline oordeelden, zou het jonge kind instinktmatig hebben gevoeld wat in dezen de waarheid was en dat haar moeder haar beknort over haar stijfheid en preutschheid tegenover Schelling en daaraan toevoegt ‘je bent toch niet jaloersch op je moedertje?’ geeft te denken. Over die door haar moeder en geheel den romantischen kring aangebeden Auguste, het wonderlijke vroegrijpe kind, wier vroege dood het, als door een aureool omstraald, deed voortleven in de herinnering van haar tijdgenooten, mogen hier enkele bijzonderheden volgen. Hierbij houde men in het oog dat ruim een eeuw geleden het veertienjarige meisje als volwassen en huwbaar werd beschouwd. Zoodra zij dien leeftijd bereikt had, begonnen de ouders al naar een geschikten echtgenoot voor haar uit te zien, en dat zij op haar zestiende jaar trouwde was niets bijzonders. Hieruit volgde dan ook dat men zich niet ontzag allerlei zaken in haar tegenwoordigheid te bespreken, waarvan men nu vindt dat zij nog in het geheel niet in de gedachtensfeer der veertien-, vijftienjarige thuis hooren. Maar zelfs afgezien hiervan, was de jonge Auguste Böhmer toch nog een merkwaardig verschijnsel. Zij schijnt een mengsel te zijn geweest van aanvalligheid, schelmschheid en wat wij onuitstaanbare wijsneuzigheid zouden noemen, een eigenschap, die door haar omgeving werd aangekweekt. Haar portret vertoont ons het fijne lieftallige gelaat der moeder maar met iets omsluierds in den blik der peinzende oogen, heel anders dan die der moeder, en met een vastberaden mondje. Op haar veertiende jaar heeft dit kind Faust reeds gelezen, voor zooverre die reeds verschenen was, zij maakt zelve gedichten en spreekt haar oordeel uit over de letterkundige grootheden van den dag. Zij plaagt Friedrich met de Berlijnsche vrouwen, en schrijft aan Schelling, als zij in 1800 met haar moeder voor de gezondheid van deze in de badplaats Bocklet vertoeft, dat zij, als zij geen middel meer weet om haar patiënt op te wekken, zijn raad opvolgt en zegt ‘wat heeft hij u lief.’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||
Dat helpt altijd, verzekert zij. Eens had haar moeder gevraagd ‘hoe heeft hij mij dan lief?’. ‘Boven alles’ had zij geantwoord en daarmede was de moeder tevreden gesteld. Alles en allen werkten mede om het kind zoo vroeg wijs te maken, wij zouden zeggen te demoraliseeren. Toen zij nog slechts twaalf jaar oud was, schreef Friedrich, met wien zij zeer bevriend was haar ‘Wenn die Mutter etwa auch wissen will was sie für eine Natur hat, so sage ihr nur politisch-erotisch, doch möchte das erotische wohl überwiegend sein,’ en in een anderen brief komt het wonderlijke zinnetje voor: ‘Sage der Mutter, sie soll ja ein Auge auf Wilhelm (Schlegel) haben von wegen der Paulinischen Liebschaft.’ (Met de familie Paulus waren de Schlegels bevriend).
In 1800 moest Caroline voor haar gezondheid de badplaats Bocklet bezoeken. Auguste vergezelde haar en Schelling reisde met haar mee tot Bamberg, waar hij eenigen tijd wilde vertoeven om de Brownsche geneesmethode te bestudeeren. Deze methode, die uit Engeland was overgewaaid (de zg. Erregungstheorie) had tot grondslag de gedachte dat het leven bestond uit het reageeren op prikkels en door het aanwenden van prikkels behouden bleef. De aanhangers van deze geneeswijze schreven hun patiënten veel wijn en ook opium voor. Bij de romantici vond zij veel ingang. Te Bocklet trof Caroline de vreeselijkste slag, die haar kon treffen. Haar Auguste werd ernstig ziek, Schelling kwam dadelijk uit Bamberg toe gesneld en behandelde het kind volgens de nieuwe leer met opium, zij stierf na een kort lijden. Dit ingrijpen van Schelling gaf aanleiding tot het gerucht dat hij Auguste door zijn kunsten had vermoord, een gerucht dat openlijk verspreid werd en later ook in geschriften tegen Schelling werd uitgespeeld. De ongelukkige moeder voelde zich als eene, die als een schim op de aarde rondwandelt en daar niets meer te zoeken heeft. Haar zorg gold nu in de eerste plaats het monument, dat zij door den beeldhouwer Thorwaldsen voor | |||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||
haar kind liet vervaardigen. Het aandoenlijke einde van het begaafde meisje werd in den kring der romantici diep gevoeld. Wilhelm Schlegel verklaarde bijna krankzinnig van smart te zijn geweest. Friedrich wijdde haar een aandoenlijk gedicht ‘Der welke Kranz’ en van alle kanten waren de rouw en de deelneming in Caroline's smart heel groot. Maar Caroline, hoewel zij geheel haar verder leven om haar verlies bleef treuren, zou niet geweest zijn, die zij was, als zij zich ook onder dezen slag niet weder had opgericht en tenminste getracht had het leven weder met liefde te aanvaarden. Zij verzocht haar man voor haar in Homerus de plaats optezoeken, waar het heet ‘de harten der goeden zijn heelbaar’ want deze woorden had zij nooit in Homerus maar wel in haar eigen hart gevonden. Schelling was diep geschokt door den dood van het kind en tevens door de geruchten, die hem tot haar moordenaar maakten. Die geruchten had Schlegel dadelijk aan Caroline medegedeeld, een bewijs van gebrek aan takt, dat zij nooit heeft vergeven. Heftig trok zij voor Schelling partij en de gemeenschappelijke smart en ergernis, gevoegd bij de leegte en eenzaamheid, die zij na haar verlies moet gevoeld hebben, schijnen de vruchtbare bodem te zijn geweest waarop haar liefde plotseling tot rijpheid kwam. In haar brieven aan hem wordt tusschen ontboezemingen van hevige smart plotseling voor het eerst een toon aangeslagen, waaruit vrouwelijke hartstocht voor een beminden man spreekt. Hemelsbreed verschilt die van den toon in haar brieven aan Schlegel: Nooit was daarin iets dat maar in de verte geleek op uitdrukkingen als ‘Mein Herz, mein Leben ich liebe Dich mit meinem ganzen Wesen’ en later ‘Ich habe Dich geliebt, es war kein frevelhafter Scherz, das spricht mich freij, dünkt mich.’ Caroline was nu vijfendertig jaren oud en kende zich volkomen het recht toe te doen wat haar hart haar ingaf, zonder te vragen hoe dit er in de oogen van anderen uitzag. Haar huwelijk met Schlegel, die den meesten tijd van haar verwijderd leeft, is in haar oogen reeds lang geen huwelijk meer. Zij hebben het trouwens altijd als een vrije verbindtenis | |||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||
beschouwd. Maar in deze nieuwe verhouding, die veel van een mariage à trois had, scheen alleen zijzelve zich te kunnen schikken, gedurig moet zij Schelling tot geduld en kalmte manen als deze zich bitter beklaagt niet meer te zijn dan de zielsvriend der vrouw van een ander en Schlegel, die zich schijnbaar bij den toestand nederlegt, wordt jegens Schelling steeds onaangenamer. Ook de correspondentie tusschen hem en Caroline krijgt een verbitterden toon, zij beginnen over geldzaken te twisten. Maar van een scheiding schijnt hij nog niet dadelijk te hebben willen weten, hetgeen aanleiding werd tot bittere verwijten van den kant van Friedrich, die met Caroline heeft gebroken. Friedrich verdenkt er Wilhelm van de ware verhoudingen niet te willen zien en vindt het een onwaardige vernederende houding zich zoo bij Caroline's omgang met Schelling neerteleggen. Hij schrijft aan Schleiermacher dat hij niets tegen Caroline's liefde voor Schelling zou hebben, mits zij eerst van Wilhelm wilde scheiden. Volgens hem speelde Caroline een dubbel spel, was het haar niet ernst met haar scheidingsplannen en wilde zij beide mannen misleiden om beiden te behouden. Reeds veel vroeger had hij in haar betreurd dat zij zoo groote behoefte had - niet om te beminnen - maar om bemind en gehuldigd te worden. Of zijn opvatting de juiste was is moeilijk te beoordeelen, men vergete niet dat Friedrich onder den invloed stond van Dorothea Mendelssohn en dat deze en Caroline reeds toen geslagen vijandinnen waren, wat haar oordeel niet welwillender zal gemaakt hebben. In ieder geval is de scheiding werkelijk tot stand gekomen en volgens Caroline's verklaring met haar volle goedkeuring. Als reden gaf zij op wat Caroline von Wolzogen ook reeds had aangegrepen om zich van haar eersten man te laten scheiden, nl. dat haar gezondheidstoestand haar niet veroorloofde weer kinderen te krijgen en zij Schlegel de mogelijkheid van vaderschap niet wilde onthouden. Zij zou altijd achting en vriendschap voor hem blijven gevoelen. In werkelijkheid verschillen haar brieven, na haar huwelijk met Schelling aan haar vroegeren man geschreven, niet | |||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||
veel van die, welke zij hem als zijn vrouw schreef. Het zijn gemoedelijke, hartelijke epistels, waarin veel over letterkundige aangelegenheden voorkomt. Zij vordert hem zelfs eens op om scheidsrechter tusschen haar en haar man te zijn in een geschil over.... hexameters! Caroline volgde Schelling naar Würzburg, waar hij een professoraat had gekregen en stierf in 1809 aan dezelfde ziekte (buikloop) waaraan haar dochtertje was bezweken. Onvermengd geluk heeft zij, in weerwil van de innigste liefde, toch ook in dit huwelijk niet kunnen vinden. Zij is blij met een gelegenheid om eens ongemerkt te kunnen uithuilen, want in zijn bijzijn moet zij haar tranen inhouden om het hart van den besten man niet te verscheuren. Want het heimwee naar Auguste blijft haar verteren en doet haar slechts met haar halve hart op aarde vertoeven, de andere helft leeft in den hemel, waar Auguste is. Caroline's dood gaf aanleiding tot heel wat beoordeelingen, gunstige en ongunstige. Maar over haar beteekenis als vrouw van groote gaven schijnen allen het eens te zijn geweest. Nog is het een genot haar pittige brieven te lezen. Schelling verklaarde van haar dat zij een eigenaardig eenig wezen was geweest, dat men geheel of volstrekt niet moest liefhebben. Van de hand van Caroline is ons een ontwerp voor een roman bewaard geblevenGa naar voetnoot1), waarin zij een vrouwelijke heldin schetst, die waarschijnlijk de draagster is der idealen van de schrijfster zelve. Deze heldin (Gabrielle) moest een zelfstandig en tevens een beminnelijk wezen zijn. Bij een eerste kennismaking moest de dwaasheid (Thorheit) het sterkst op den voorgrond treden. Dan het verstand. Die dwaasheid is het, die haar verleidelijk maakt en die zij uit dartelheid aan de wereld toont. Maar in den grond is zij waardig en edel en in het bezit van een schoone ziel. Haar geest moet gevormd zijn en al laat zij zich door hartstochten meeslepen, die mogen haar nooit geheel verblinden. Zij moet zelve kunnen gevoelen dat haar harts- | |||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||
tocht misplaatst is, zij moet met overgave van zichzelve kunnen liefhebben, maar dadelijk weder zichzelve toebehooren en zich nooit als de bedrogene voelen. Zij moet uit instinkt vrij zijn van vooroordeelen maar vermijden de gebruikelijke zeden te schenden, niet uit grondbeginsel maar uit bescheidenheid. Dit hoog houden van een persoonlijkheid, die zich nooit geheel geeft, zich altijd weer herneemt en uit eigen kracht en inzicht handelt, is kenschetsend voor Caroline. Zij wilde teederheid en liefde in haar leven en waarschijnlijk was zij van dezelfde meening als Caroline von Wolzogen, die verklaarde dat voor de vrouwen zonder vrijheid en teederheid geen gelukkig uur kan slaan. Maar de vrijheid moest onder alles behouden blijven en de teederheid mocht niet heerschen maar moest beheerscht worden door den wil. Aan haar zou de schrijfster van Agnes von Lilien gedacht kunnen hebben toen zij in haar roman verklaarde dat een hart, waarin zich veel krachten ontwikkelden, geen man boven alles lief kon hebben. Van de romantische idealen vinden wij in Caroline's leven in de eerste plaats den drang naar persoonlijke vrijheid en het recht zichzelve te zijn, verwezenlijkt. ‘Wij mogen nooit één worden, ieder van ons moet zichzelf blijven’ had zij eens aan Schelling verklaard en zichzelve is zij ook gebleven onder alle omstandigheden. Zij was trouw aan zichzelve en teekende zich zeer fijn in het volgende briefje uit den tijd na den dood van Auguste, toen zij nog niet van Schlegel gescheiden was maar haar liefde voor Schelling openlijk toonde: ‘Spotte nur nicht, Du Lieber, ich war doch zur Treue geboren, ich wäre treu gewesen mein Leben lang wenn es die Götter gewollt hätten und ungeachtet der Ahnung von Ungebundenheit die immer in mir war, hat es mir die schmerzlichste Mühe gekostet untreu zu werden, wenn man das so nennen will, denn innerlich bin ich es nie gewesen. Dieses Bewusztsein eben von innerlicher Treue hat mich oft böse gemacht, hat mir erlaubt, mir wagend zu erlauben, ich kannte das ewige Gleichgewicht in | |||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||
meinem Herzen. Könnte mich etwas Niederes vor dem Untergang bewahren in meinem gefahrvollen Leben als dieses Höchste? Und wenn ich mir Verzweiflung bereit hätte in der Verzweiflung der von mir geliebten? Ja, ich würde in Schmerz darüber verzweiflen, im Gewissen nicht. Niemals könnte ich mit Jacobi ausrufen, “verlasse Dich nicht auf Dein Herz.” Ich müszte mich verlassen auf mein Herz über Noth und Tod hinaus und hätte es mich in Noth und Tod geleitet. Das ist mein unmittelbares Wissen dasz diese Sicherheit sicher ist und könnte sie in mir verbrochen werden so müszte sogleich die Vernichtung eintreten, für mich nämlich. Denn eine Lehre ist das nicht und kann nicht mitgetheilt werden, eine unsichtbare Kirche wird es aber doch wohl seyn. Du siehst ich nehme es mit der Treue im Groszen, aber gewisz nicht um Dir zu entschlüpfen nur weil mir das so nahe liegt, insofern ich mir treu bin, bin ich es auch Dir.’ Leefde in deze vrouw de onstuimige drang naar geluk en de behoefte in volle vrijheid te mogen handelen naar den inspraak van het eigen hart, een andere vrouw, die wij in haar voelen en denken willen bespieden, kwam door die vrijheid heen tot een ander romantisch ideaal, namelijk dat van zichzelve onvoorwaardelijk en voor altijd te geven aan wat het hart had gevonden om lief te hebben en juist daarin, in die grenzenlooze liefde, zichzelve te verwezenlijken. De echtromantische ziel trachtte het ideale geluk, - de blauwe bloem, waarnaar ieder rusteloos zoekt, heet het bij Novalis - te vinden in een verheven stemming, in een houding der ziel tegenover het leven. En dit romantische geluk, dat niet van uiterlijke omstandigheden afhankelijk was, dat een vermogen was der ziel om alle schoonheden van het leven tot eigendommen dier ziel te maken... weinigen die als zij er zoo na aan toe zijn geweest deze blauwe bloem op hun pad te vinden. Want als de bron in oude legenden, die alles verguldt wat men in zijn diepte werpt, was haar liefde de bron, die alles wat zij omving met een goudglans overtoog. En noch de | |||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||
grievendste teleurstellingen, noch de smartelijkste en kwellendste zorgen waaraan haar leven toch zoo rijk was, hebben vermocht dien goudglans te verdonkeren. Deze vrouw was Dorothea MendelssohnGa naar voetnoot1) en zij is het die verder in de eerste plaats het onderwerp van deze studie zal zijn. | |||||||||||||||||||||
III.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||
die binnen haar bereik viel, was de studie der letterkunde. Daar deze vrouwen meestal gehuwd waren met mannen uit de handelswereld, die opgingen in hun zaken en niet als zij den tijd hadden zich te ontwikkelen, streefden zij in voelen en denken haar mannen spoedig ver vooruit, vandaar de diepe disharmonie in zoo menig huwelijk uit die kringen. Er ontstond wat men een vrouwelijke Goethegemeente zou kunnen noemen, er vormden zich salons, waarin schoone, ontwikkelde, geestige jodinnen geleerden, dichters en kunstenaars ontvingen en waarin zelfs de hoogste adel en prinsen van den bloede gaarne verkeerden. Twee huizen werden vooral tot middelpunten van het bloeiend letterkundig leven, namelijk dat van den arts Markus Herz, een vurig aanhanger van Kant, en zijn beroemde vrouw Henriette, de vriendin van Schleiermacher, en dat van den bankier Levi, de vader van de latere Rahel von Varnhagen. De vrouwen uit dezen kring hadden in bijzondere mate de gave sluimerende of verborgen krachten en gevoelens in anderen wakker te roepen. Zij waren geboren vertrouwelingen. Maar het leven, dat zij zelve leidden was er ook een, waarin de beste krachten der ziel ontwikkeld worden. Zij leefden weinig naar buiten, zij verspilden zich niet, maar allen verheerlijkten de stille uren, waarin zij aan de ontwikkeling van haar geest arbeidden of door kunst of bespiegeling haar gemoed verrijkten. Allen verkozen zij de eenzaamheid boven het bezoeken van gezelschappen of den omgang met wat zij niet zonder zelfverhefing ‘gewone menschen’ noemden. Aan dit gevaar, zich boven haar omgeving verheven te voelen en de daaruit voortvloeiende verheerlijking van zichzelven en een kleinen kring van geestverwanten, zijn zij allerminst ontkomen. Zij trachtten elkander de kunst te leeren om met gewone menschen om te gaan en achtten den tijd verloren, dien zij moesten wijden aan ‘fremde Existenzen’, die haar niets voor geest of gemoed gaven. Maar het kon moeielijk anders, waar buiten den kleinen kring zoo veel bekrompenheid en alles nivelleerende alledaagschheid werd gevonden. De contrasten waren buiten- | |||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||
gewoon schril en de overgang werd natuurlijk gevormd door haar, die zonder innerlijken rijkdom, door aanstellerij zich den schijn wilden geven tot de uitverkorenen te behooren. Van iedere beweging of nieuwe geestesrichting zijn dit de caricaturen. In dezen kring nu van nieuw en krachtig strevend geestelijk leven, groeide Dorothea Mendelssohn - of Brendel, zooals zij in haar jeugd genoemd werd - op en had zij haar vriendinnen, waartoe in de eerste plaats Henriette Herz en Rahel Levi behoorden. Ook Caroline von Dacheröder, later de vrouw van Wilhelm von Humboldt. In het huis van haar vader verkeerde zij met de meest vooruitstrevende en intelligente geesten, die Berlijn rijk was. Zij maakte lid uit van den zg. Tugendbund, een vereeniging door Henriette Herz gesticht, een soort geheime loge (het stichten van geheime loges was in die dagen een manie), waarin men werd opgenomen na een proeftijd te hebben doorstaan. Het doel der vereeniging was ‘Beglückung durch Liebe’ en daar de graad van het geluk, dat ware liefde schenkt, in nauw verband staat tot den graad der zedelijke volmaaktheid van hem of haar, die men liefheeft, streefde elk der leden in de eerste plaats naar zedelijke volmaking. De leden hadden onder elkander elken scheidsmuur, die de conventie opwerpt, omver gestooten en kenden zich de vrijheid toe iedere vreugde te genieten, die niet met het verlies van hoogere genietingen betaald werd. Zij schreven elkander brieven vol gevoelszwelgerij, waarin zij hun innigste gewaarwordingen ontleedden, wisselden ringen en silhouetten en deden elkander de intiemste mededeelingen. Aan dit gevaarlijk spelletje deden getrouwden even druk mede als ongetrouwden. De hang tot ziekelijke zelfbespiegeling, die giftige plant, die in die dagen toch reeds zoo welig tierde, woekerde op dezen bodem des te vrijer voort. Alle overspannen gevoelens vierden hoogtij. De goddelijke Werther was de held van alle meisjesdroomen, een dertienjarige vriendin van Dorothea ontving dien ‘Trost der unglücklich Liebenden’ van een vriend ter lezing. Zij zond hem het boek terug, voorzien van duizend onderstrepingen | |||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||
en begeleid van een gloeiend briefje. Bitter beklaagde zij zich over de ‘gemeenheid’ van haar mentor Mendelssohn, die het boek uit het venster wierp, na haar flink de les te hebben gelezen omdat zij God en godsdienst zoo had kunnen vergeten. Maar Mendelssohn ging lang niet in alle opzichten met de nieuwe denkbeelden mee en een eigenaardig verschijnsel was het zelfs dat hij, die beweerde zich van de joodsche geloofswaarheden te hebben vrijgemaakt, streng de hand hield aan alle gebruiken en riten der joodsche kerkleer, zelfs in die mate dat Dorothea later verklaarde om die reden den joodschen godsdienst te haten. Maar er was nog een ander punt, waarop de invloed van den vader bij Dorothea het tegenovergestelde bereikte van wat hij zou gewenscht hebben. Geniale en geleerde vaders zijn nog niet altijd de meest geschikte personen om hun eigen kinderen te begrijpen. Als Mendelssohn het hartstochtelijke gemoed van Dorothea, met den sterken drang alles heftig tot zich te trekken wat het begeerde, en de door haar omgeving aangewakkerde behoefte om iets te zijn, om voldoening te vinden in het gebruiken van eigen gaven en krachten, beter had begrepen, zou hij zich wel twee maal bedacht hebben eer hij haar dwong tot een huwelijk met een, niet door haar zelve maar door hem voor haar begeerden man. Volgens joodsch gebruik dacht hij waarschijnlijk al zeer goed voor het meisje te hebben gezorgd toen hij haar uithuwelijkte aan den bankier Veit, een degelijk rechtschapen man, van onkreukbare eerlijkheid, maar wiens goede eigenschappen nu juist niet van dien aard waren om een dweepend, in verheven gevoelens zwelgend, naar ontwikkeling en wijder levenskring smachtend, jong meisje te bekoren. Trouwens van die aspiraties van het jonger geslacht, dat rond hem opgroeide, begreep Mendelssohn zelf niet veel meer. Met al zijn geleerdheid en ontwikkeling was hij toch niet in staat het nieuwe geluid, dat in de wereld hoorbaar werd, te onderkennen en te waardeeren, noch de fantastische dweeperijen der jongeren in zuiverder banen te leiden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||
Volgens sommigen op haar zestiende, maar volgens andere levensbeschrijvers op haar negentiende jaar, trad Dorothea dus in het huwelijk met Simon Veit, bij wien zij vier zonen kreeg, waarvan twee jong stierven, maar de twee anderen, Johannes en vooral Philip later bekendheid als schilders verkregen. Al heel spoedig voelde de jonge vrouw zich bitter onbevredigd. Zij, met haar brandend verlangen iets te doen, dat buiten de enge sfeer van haar tehuis lag, om zich, zooals zij het noemde, van de ‘lumpige Mittelstrasze’ te verwijderen, vond voor haar gevoelens al heel weinig troost en weerklank bij den nuchteren Veit, die veel ouder was dan zij en in ontwikkeling bovendien verre haar mindere. Tot de idealen van een vrouw als Dorothea behoorde het innige samenleven met den man, het aandeel hebben aan zijn geestelijke werkzaamheden. Zij drijft dit zelfs zoo ver dat zij in haar dagboekGa naar voetnoot1) opteekent: ‘Zu einer rechten Ehe gehört notwendig dasz die Frau sich auch für die Geschäfte des Mannes interessirt und soviel möglich daran theil nimmt. Es giebt kein Fach und keinen Stand in welchem sie dies nicht mit Anstand, ja mit Anmuth zu thun vermöchte, Männer die ein Amt bekleiden wo dies nicht möglich ist, diese müszten nicht heirathen.’ Die laatste eisch is wel wat kras, maar de geheele uitlating teekent haar met haar brandend verlangen naar samen leven en werken met een man, tot wien zij zou kunnen opzien. Want ook dit maakte deel uit van haar huwelijksidealen, zij wilde niet de meerdere zijn maar zich vrijwillig buigen en zich onderwerpen aan een man, dien zij boven zich voelde. ‘Und er soll Dein Herr sein, diese Worte des Schöpfers sind nicht Moralgesetz sondern Naturgesetz und als solches liebevolle Mahnung und Erklärung’ lezen wij eveneens in haar dagboek. Zulke idealen moest zij evenwel in zichzelve opsluiten en bitter beklaagde de vrouw van den rijken bankier zich over het feit dat zij niets, volstrekt niets te doen had. Zij | |||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||
wierp zich zelfs, om de leegte te verdrijven op sociaal werk, voorzooverre dat in die dagen bestond, door het stichten van een klein opvoedingstehuis voor behoeftige kinderen. Evenwel, zij bleef zich ongelukkig en onbevredigd gevoelen. Een poging om haar huis tot een middelpunt van geestelijk leven te maken, stuitte af op den onwil van Veit, die niets voor de jonge heethoofden der nieuwe richting voelde. Zij troostte zich door met een paar vriendinnen en enkele studenten drama's met rolverdeeling te lezen, iets dat evenals tooneelopvoeringen in den huiselijken kring, zeer in de mode was. Op hen, die haar in die dagen in haar huiselijken kring zagen, maakte zij een zeer treurigen indruk. Wilhelm von Humboldt, die Dorothea al van kind af kende, en in 1790 te Berlijn vertoefde, schrijft aan zijn verloofde, dat Brendel zich altijd gelijk blijft en zich prachtig houdt maar dat haar levenswijze haar schijnt te slopen en haar zelfs alle vrouwelijke gratie rooft. Wat innerlijke waarde aangaat, verklaart hij, stelt hij haar boven elke vrouw, die hij te Berlijn ontmoet, maar hij vindt het pijnlijk met haar te verkeeren, omdat hij haar zoo goed kent en weet hoeveel meer zij zou kunnen zijn dan zij nu is. ‘Zij is onbeschrijfelijk ongelukkig’ heet het in een anderen briefGa naar voetnoot1), ‘als je dien man - Veit - eens kende. Het is niet te zeggen hoe plat en leeg en hard en oudewijfachtig als hij is.’ Dorothea zelve vindt hij ook hard geworden uit vertwijfeling, met een lachje, zooals men lacht om niet te weenen. Zij is het levende beeld der vernieling van een schoonen, heerlijken bloei en daarbij zoo eenzaam. Niemand, die haar begrijpt. Haar eigen man begreep haar ook zoo slecht dat hij volstrekt niets bemerkte van wat in haar omging en heel verwonderd was toen hij moest hooren dat haar huwelijk niet gelukkig was. Nu zijn de oordeelvellingen van von Humboldt over Veit misschien wel wat partijdig, want die bekrompen, nuchtere bankier gaf later blijken van echte goedheid en | |||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||
rechtschapenheid, maar zijn vrouw en haar vrienden waren toen niet gestemd om dit in te zien, verbittering en teleurstelling maken licht onbillijk. In 1798 viel het groote keerpunt in haar leven. Toen kwam de jonge Friedrich Schlegel naar Berlijn om de uitgave van het Athenäum, het tijdschrift dat hij met zijn broeder Wilhelm tot het orgaan der romantiek zou maken, voor te bereiden. Schleiermacher, die zich dadelijk bij hem aansloot en na eenigen tijd zijn beste vriend werd, beschrijft hem na de kennismaking als een jonge man van vijfentwintig jaren met een zoo uitgebreide kennis, dat men niet begrijpt hoe iemand op dien leeftijd al zoo veel kan weten en daarbij zeer origineel en tevens van een zoo superieuren geest, dat hij slechts met grooten eerbied van hem kan spreken. Onbegrijpelijk snel en diep drong deze geest in iedere wetenschap en ieder systeem doorGa naar voetnoot1). Te Berlijn werd de jonge Schlegel, van wien iets zeer meeslepends uitging door zijn geestdrift en fonkelend vernuft en die onlangs naam had gemaakt door een essay: ‘Von den Schulen der Griechischen Dichtkunst’, zeer welwillend ontvangen. Hij liep toen met het plan rond de geheele kultuurgeschiedenis der menschheid in haar verschillende onderdeelen te bestudeeren door het naspeuren der wetten, die die onderdeelen beheerschen. Het op te richten tijdschrift zou zich op letterkundig, wijsgeerig, ethisch, aesthetisch en godsdienstig terrein bewegen en op elk terrein de nieuwe denkbeelden propageeren. Is het wonder dat Dorothea het een gebeurtenis in haar leven achtte met dezen man kennis te maken? Dit had plaats op een Julidag en weldra voelden beiden nu te hebben gevonden waarnaar hun heimwee uitging. Dorothea was toen vijfendertig jaren oud en verre van mooi, alleen haar groote sprekende oogen en bijzonder lieve stem maakten haar uitwendige bekoring uit. Schlegel leerde haar de romantische idealen en opvattingen kennen. Zij had hem dadelijk geboeid door haar hartstochtelijk belang- | |||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||
stellen in het intellectueele leven van haar tijd. Later beschreef hij haar als slechts levend voor liefde, muziek, geest (de door de romantiek zoo hoog geschatte Witz) en wijsbegeerte. Was het niet te verwachten dat denkbeelden als: iedere persoonlijkheid heeft recht vol en ongehinderd te mogen leven naar de inspraak van het eigen gemoed; een huwelijk zonder liefde is geen huwelijk maar een vernedering; in een waar huwelijk moeten ziel en zinnen gelijkelijk de ware voldoening smaken; de vrouw moet de geestelijke vriendin van den man zijn; een band, die de harten niet langer verbindt, niet te ontbinden is een zonde tegen de natuur; enz. in het onbevredigde, naar harmonie en medegevoel smachtende hart van Dorothea, dadelijk wortels zouden schieten? Van het oogenblik af dat zij deze opvattingen als waar erkende was haar lot beslist. Maar haar wachtte nog een bange strijd. Wel waren de schellen Veit van de oogen gevallen, toen Dorothea zijn huis verliet om de geliefde van Schlegel te worden, maar in een scheiding wilde hij nog niet toestemmen. De stemming van Dorothea jegens hem werd steeds bitterder, vooral ergerde hij haar als hij ‘weende en trachtte haar te roeren.’ In datzelfde jaar 1798 werd toch werkelijk de scheiding uitgesproken, waarbij wel de beide kinderen aan Veit werden toegewezen, maar Dorothea toch den jongsten zoon Philip bij zich mocht houden, op voorwaarde evenwel dat zij niet zou trouwen. Zij betrok een kleine woning in een afgelegen straat, leefde van een klein jaargeld, dat Veit haar voor de opvoeding van Philip had toegezegd en ontving daar den geliefde, met wien zij spoedig samenwerkte en die bij haar zijn Lucinde schreef. Aan Caroline berichtte hij in die dagen ‘wenn Sie uns sähen, bei und mit der Lucinde, würde ich Ihnen vorkommen wie der wilde Jäger, Dorothea wie der gute Geist zur Rechten und Tieck wie der böse zur Linken. Er vergöttert sie etwas und nimmt dabei alles in Schütz, wobei Dorothea schüchter ist und sie vielleicht tadeln würde.’ Hij roemt ook in het bijzonder in haar dat zij zoo weinig beslag op zijn tijd legt. Hij at dagelijks bij haar met Fichte. En dan renden, zooals Doro- | |||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||
thea beschrijft haar filosofen soms al redeneerend, zoo druk de kamer op en neer, dat zij haar brief niet kon vervolgen. Friedrich is volkomen overtuigd van de hartelijke deelneming van Wilhelm en diens vrouw in zijn geluk. Toen Dorothea's echtscheiding een zoo goed als voldongen feit was, schreef hij aan zijn oude vriendin om haar te verzoeken zich er in te verheugen dat zijn leven nu grond, middelpunt en vorm had gekregen. Hij voelt zich een ander mensch geworden. ‘Gij zult zien, ik ga nu praktisch worden, ik spaar al’ gekscheert hij maar meestal is wat hij schrijft een jubeltoon over gevonden rust en nieuwe levensvreugde. Van zijn jeugd af had hij met zichzelven en de omstandigheden te worstelen gehad. Eerst studeerde hij in de rechtsgeleerdheid maar deze vermocht niet hem te boeien, de geschiedenis van het recht deed dit meer dan de rechtsgeleerdheid zelve. Al heel vroeg ging hij op in de studie van geschiedkundige, aesthetische en wijsgeerige boeken, waardoor hij een algemeene ontwikkeling verkreeg, die die zijner tijdgenooten verre overtrof. Zijn voornaamste hartstocht op dit gebied gold de studie der antieken en die der oostersche talen. Nog in zijn studietijd deden treurige ondervindingen met vrouwen, van den aard als in de Lucinde worden beschreven, hem zich in zichzelven opsluiten. Hij gaf zich over aan de zelfbespiegeling, die dreigde zijn geheele leven te bederven. Daarbij had hij zich in een periode van losbandigheid, volgend op een groote teleurstelling, zoo diep in schulden gestoken, dat hij zich daarvan nooit meer heeft kunnen bevrijden, en dat niettegenstaande zijn broeder hem steeds op zijn verzoek met geld heeft bijgesprongen. Diep heeft Friedrich gezucht onder de noodzakelijkheid geld te verdienen, wat zijn geest belette zich geheel te ontplooien en hem den tijd roofde, dien hij aan zijn eigenlijke studie zou willen geven. Vooral een liefdesdrama, dat zich te Leipzig had afgespeeld en waarvan hij de bitterheid nooit geheel heeft overwonnen, had zijn gemoed vergiftigd. Zijn brieven aan zijn broeder uit die periode zijn vol van een groote neerslachtigheid, van een soort zelfverachting en van iets, dat hij zelf als een soort | |||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||
zielsziekte aanduidt. Hij gevoelt zich eenzaam en beklaagt zich dat de menschen hem interessant vinden en hem uit den weg gaan. Hij zou beminnelijker zijn als hij bemind werd. Toen hij nu te Berlijn kwam, bloeide daar voor hem een nieuw leven op. Hij sloot zich daar geestdriftvol aan bij de Goethe-gemeente en sloot vriendschap met Tieck en Schleiermacher. De geestverwanten begroetten in elkander hun eigen idealen, het Athenäum werd opgericht en de romantische school geboren. En nu kwam tot hem de liefde in een vorm, zooals hij dien nog nooit had leeren kennen en vond hij de goede genius, die over geheel zijn verder bestaan met nooit verflauwende toewijding zou waken, zoo dat later de biograaf van Dorothea's zoon Philip, Martin Spahn, met recht heeft kunnen schrijven dat het meer de roem was van Dorothea dan van Schlegel zelven dat hij, in weerwil van de vernietigende nawerking zijner jeugddwaasheden, nog iets onvergankelijks heeft kunnen voortbrengen. Niemand in den romantischen kring nam aanstoot aan de onwettige verhouding van het paar, allerminst Wilhelm en Caroline. Zelfs trad Schleiermacher als verdediger en beschermer op, hoewel hij wenschte dat Dorothea zich zou laten doopen en trouwen. (Volgens de wet kon een Christen niet met een ongedoopte Jodin trouwen). Margaretha Hiemenz laakt in haar biografie van DorotheaGa naar voetnoot1), deze omdat zij liever een onzedelijk leven wilde leiden dan afstand doen van haar kind. Maar Dorothea vatte dit geheel anders op. Haar kind was nog zoo jong en had de moeder noodig, het had haars inziens de eerste rechten en zij moest er aan goedmaken dat zij het van den vader had beroofd. Het was juist haar plicht en tevens een soort boetedoening haar naam en maatschappelijke positie aan hem opteofferen, nu haar stap dit eenmaal noodzkelijk had gemaakt. Over dit punt schreef zij aan Schleiermacher: ‘Sie behaupten Sie hätten keinen Respekt für meine | |||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||
Gründe mich nicht trauen und taufen zu lassen? Wie so dass? Verdiente die Absicht wenigstens nog mittelbar Einflusz auf die Erziehung meiner Kinder zu haben, keine Achtung? So weisz ich doch nicht womit ich sie sonst bei Ihnen erhalten konnte, besonders da ich ein solches Glück versage blos dieser Absicht zu gefallen.’ Reeds toen schijnt het denkbeeld zich te laten doopen voor haar met haar afkeer van het joodsche geloof, waaraan de starre handhaving der overgeleverde godsdienstige gebruiken van Mendelssohn niet weinig schuld had, iets aanlokkelijks te hebben gehad. In den laatsten tijd vóór en den eersten tijd na haar scheiding voedde Dorothea een felle verbittering jegens Veit, die zich soms op onverkwikkelijke wijze uitte. Hoe zij gestemd was leeren wij het beste kennen uit een brief aan haar vriend BrinckmannGa naar voetnoot1), die luidt: ‘Seit drei Wochen bin ich nach vielen Contestationen-Scenen - nach manchem Schwanken und Zweifeln endlich von V. geschieden und ich wohne allein. Aus diesen Schiffbruch, der mich von einer langen Sklaverei befreit, habe ich nichts gerettet als eine sehr kleine Revenue, von der ich doch nur aüsserst sparsam leben kann, vielen guten frohen Muth, meinen Philip, einige Menschen, mein Klavier und das schöne Bureau, das ich von Ihnen habe und vor dem ich Ihnen jetzt schreibe. Da haben Sie in weinigen Worten Alles was ich nun besitze - aber wie soll ich Ihnen vorrechnen was ich Los geworden bin? Jetzt, jetzt wünschte ich Sie wären wieder einmal in unsrer Mitte, Sie thäten mir grausames Unrecht, lieber Freund, wenn Sie nicht recht überzeugt wären dasz ich oft sehr oft mit der freundschaftlichsten Theilnahme Ihrer gedenke. Ich wenigstens habe den besten Glauben dasz wären Sie jetzt hier ich dürfte Sie mit zu der kleine Zahl Auserwählten zählen, die ich bei dieser Gelegenheit bewährt | |||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||
gefunden habe und würdig meine Freunde zu heissen. O lieber Brinckmann ich habe manche Menschen kennen gelernt bei diesen Vorfall, der meine ganze Wachsamkeit erforderte - meine lange Unthätigkeit verhinderte es bis jetzt; es war mir nichts wichtig genug es zu untersuchen, nicht einmal die Menschen die sich meine Freunde nannten, wenn ich auch nur diesen Vortheil davon hätte, es wäre schon der Mühe werth. Wie durch einen Zaubersschlag kam mir Ihr Brief gerade jetzt in einen Moment wo ich seit langer Zeit einmal recht lebhaft, recht tief im Herzen das Bedürfniss fühle, alles was mir lieb, was mir werth ist recht eng um mich zu versammlen und mich meines erworbnen, meines kostbaren Eigenthums zu erfreuen, wie eine freygelassene, die nun erst etwas ihr Eigen nennen darf, nachdem sie sich selbst angehört und nun mit eifersüchtiger Sorgfalt es bewacht. Denken sie sich mein Gefühl, so lange ich lebe, ist dies das erste Mal dass ich von der Furcht frei bin eine unangenehme Unterhaltung, eine lästige Gegenwart, oder gar eine demütigende Grobheit ertragen zu müssen. Kaum fühle ich mich noch recht - noch bis jetzt ist es mir wie einer, der lange eine grosse Last getragen, er glaubt sie noch zu fühlen nachdem er ihrer schon längst entledigt ist. Jetzt bin ich was ich längst hätte sein sollen, lieber Freund! Jetzt bin ich glücklich und gut, - keine Gruseley mehr, keine Beschämung. Vielleicht würden Sie mich auch nicht mehr so hart finden, ich lebe in Frieden mit allem was mich umgiebt. Es war noch eben Zeit, - hätte ich diesen letzten glücklichen Moment nicht festgehalten und benützt, so wäre es dann zu spät gewesen, und - glauben sie mir - ich hätte es nicht ertragen - was die Welt ein geehrtes Alter nennt, wäre für meine Ueberzeugung ein schmachvolles Alter gewesen, und den wollte ich nicht er leben - mein Tod was beschlossen wenn ich hätte unwürdig leben müssen’Ga naar voetnoot1). Is Dorothea nu nog geheel onder den indruk van de | |||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||
kwellingen, die haar huwelijksleven haar deed ondergaan en onder dien indruk onrechtvaardig genoeg alles aan Veit te wijten, langzamerhand komt een beter, milder geest over haar, begint zij te begrijpen dat hij waarlijk niet alleen te veroordeelen is en groeit in haar de waardeering van zijn niet te verloochenen goede eigenschappen. Tegenover haar zonen, toen die wat ouder werden, heeft zij hem ook steeds hoog gehouden. Zij was hem innig dankbaar, dat hij haar den kleinen Philip liet, is altijd met hem in correspondentie gebleven, zond hem later een exemplaar van haar roman en vervaardigde het volgende gedichtje bij een beurs, die zij hem ten geschenke gaf: Dorothea an Simon Veit mit einer Geldbörse.
Der Irrthum nie missbraucht und nie den Schwächen,
Auf Freundes Kosten nie den Reichthum mehret,
Den schnöden Vortheil waget zu verlachen,
Verschmähend tief was Redlichkeit nicht lehret.
Den Klugheit nur und Fleiss zum Reichen machen,
Der den erworbnen Schatz stets milde leeret -
Zum Füllhorn wird die Gabe seiner Händen,
Das tief bewahrt um reicher dann zu spenden.
(Wordt vervolgd.) |
|