Onze Eeuw. Jaargang 16
(1916)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
Chinesche verzen
| |
[pagina 135]
| |
De drie prinsessenGa naar voetnoot1).(La-Ksu-Feng, geb. 1852) Drie prinsessen in het land van Sym
Stonden aan 't witte strand der zee,
Waar zij zochten naar een vaardig vaartuig,
Dat hen naar de verte kon vervoeren,
Ver naar d'oevers, waar de vrijheid huist,
Drie prinsessen in het land van Sym,
Hieven heure handen naar de goden,
En zij smeekten om vervulling heurer
Wenschen - maar geen goden hoorden
Dat verschroeiend, schrikvervuld gesmeek.
Drie prinsessen in het land van Sym,
Klaagden alle dagen, alle nachten,
Maar niet een die hoorde naar heur jamm'ren,
Heure schoonheid welkte als de bloemen,
Heure stemmen doofden als een licht.
Drie prinsessen in het land van Sym,
Dwalen oud en grijs aan 't strand der zee,
Heure lippen murm'len dwaze woorden,
Heure handen spelen met het zand en
Strooien 't uit over heur haren, g'loovend
Dat het zomerschoone bloemen zijn.
| |
[pagina 136]
| |
Treurige lentenachtGa naar voetnoot1)(Li-Song-Flu, geb. 1870). Gekraai van zilveren fazanten
Drong melancholisch door den nacht
Ik speelde voor u op mijn fluitje
Een lied dat ook niet vreugdig was.
In donk're treurenis lag d'aarde,
Wij konden niet de reden noemen,
Waarom onze oogen vochtig waren, -
Het leven was aschgrauw in ons.
Wij waren angstig als de bloemen,
Gij liet uw kleine handen hangen,
Gij zaagt mij aan en zeidet moede:
‘Wees stil, het zal weêr over gaan.’
| |
[pagina 137]
| |
Een jonge dichter denkt aan zijne geliefdeGa naar voetnoot1).(Sao-Han, 800 n. Chr.) De maan gaat stijgen, een verliefde droomster
Om uit te rusten in het nachteblauw.
Een teed're windvlaag kust den blanken spiegel
Des vijvers, die melodisch zich beweegt.
O schoone klank, als twee dingen zich mengen,
Die tot zich te vereen'gen zijn geschapen.
Ach, wat tot zich vereen'gen is geschapen
Vereent zich zelden op de donkere aarde.
| |
[pagina 138]
| |
De eenzameGa naar voetnoot1).(Wang-Seng-Ju, 600 n. Chr.) Aan donker-blauwen hemel glanst de maan.
In stilte heb ik 't lamplicht uitgedaan,
Zwaar van gedachten is mijn eenzaam hart.
Ik ween en ween, mijne arme tranen
Leken zoo heet en bitter langs mijn wangen,
Daar gij zoo ver zijt van mijn groot verlangen,
Daar gij het niet begrijpen zult,
Hoe droef 't mij is, daar ik niet bij U ben.
| |
[pagina 139]
| |
De Mandarijn en zijne gadeGa naar voetnoot1).(Onbekende dichter, 15e eeuw) De mandarijn in glimmend-groen gewaad
Zat onder d'appelboom waarvan de bloesems,
Zacht wiegden op den geurigen avondwind.
Zijn schoone gade, glanzend als de sterren
Op het terras stond turend in de verte
En witte bloesems gleden uit haar hand.
Van het nabijë meer drong zoet geluid
Van jaspisfluit: muziek geworden droom,
Zang van verlangen en van liefdeklachten......
En onbewogen bleef de mandarijn
In diep gepeins, vergetend zijne gade,
Die droef weemoedig aan haar minnaar dacht.
| |
[pagina 140]
| |
LiefdesmartGa naar voetnoot1).(Onbenkende Chineesche dichter, 17e eeuw) Ik weet, gij kunt mij niet meer minnen, Heer,
De schoonheid mijner leden ging verwelken
En elken nieuwen morgen las 'k helaas,
Op uw gelaat, het mindren van mijn glans.
En toch de liefde die 'k voor u gevoel,
Werd vuriger nog daar ik mijn lot moest lezen
In uw donkere oogen, die mijn sterren zijn....
In uw stilte heb ik veel en bang geschreid.
Gij heb mij niets gezegd, maar zwijgend, spraken
Uwe oogen meer dan woorden kunnen zeggen,
En o! mijn hart brak van een stille pijn....
Spreek, Heer! en zeg of nog mijn hart mag hopen..
Maar, ach! gij zwijgt, gij ziet mijn tranen vloeien
En meelij is op uw geliefd gelaat....
Neen, spreek nu niet, geen woorden kunnen troosten
Nu met uw liefde ook mijn arm leven vliedt.
| |
[pagina 141]
| |
De eeuwige minnaarGa naar voetnoot1).(Lu, 16e eeuw) De perzikbloesems glanzen in het maanlicht,
Het zachte briesje brengt mij zwoele geuren,
Ik denk aan haar die teeder was als maanschijn,
Wier schoone glans voor immer is gedoofd.....
Als perzikbloesems waren hare wangen,
Haar oogen blonken gelijk levend water,
Zij zullen immer blinken in mijn harte,
Dat in haar bijzijn vol van maanlicht was.......
De tuinen van den keizer in nabijheid,
Zijn nu verlicht en vrouwenstemmen zingen,
Een schoone wijs van liefde en van verlangen,
Melodisch is de zuivere avondlucht.....
Mijn hart alleen, verlangt niet meer naar vreugde,
'k Wil leven voor de lieve, die verdween.......
'k Heb haar verloren, maar meer dan wie leven
Is zij bij mij; zij zal mij niet verlaten
aleer ik zelf van deze wereld scheid.
| |
[pagina 142]
| |
Si-chyGa naar voetnoot1).(Onbekende dichter, 15e eeuw) Si-Chy, uw handen zijn als lotusbloemen,
Uwe oogen zijn twee maanbeschenen meren,
Wanneer gij lacht is het of blanke peerlen
Wonderlijk glanzen in den maneschijn.....
Uw leden zijn uit bleek ivoor gesneden,
Uw voetjes zijn nog vlugger dan der hinde,
Uw roode lippen zijn als arabesken,
Die een fijn kunstenaar kleurde op witte zij....
Uw haren zijn elastisch en zij blinken
Gelijk in sterrelicht het loof der wilgen,
En uwe borstjens: twee satijnen appels,
Die blozen in het versch bedauwde gras....
Waarheen gij gaat volgen u zoete geuren,
Die droomen doen van hartstocht en van streelen,
En wie het wuiven uwer vingeren ziet,
Voelt in zijn hart de windzucht van een waaier.
|
|